MIJNWERKER




 
 
  
  Mijnwerker

           


          MIJNWERKER - KOELPIET

"GLUCK AUF" = de groet van mijnwerkers; dit zeiden ze tegen elkaar als ze afdaalden in de diepten van de steenkoolmijnen.
 Het betekent zoveel als "behouden terugkeer"

Een van de achtergronden is dat er vroeger alleen maar in zuid-Limburg de mijnen waren.
verdere industrie was er niet
Als je de oudste zoon thuis was moest je in de voetsporen van je vader treden.
Je kon niet zeggen Ik ga verder leren, dat was er niet bij, want er moest geld verdiend worden,
want ruim hadden ze het vroeger niet. (vaak grote gezinnen)
Ik zelf ben met 14 jaar begonnen op de Domaniale Mijn,

 

De kolenmijn Domaniale in Kerkrade heeft de bijnaam "HOLLENDSJE KOEL "
en was een van de oudste mijnen (1815-1969)
Op 29 aug. 1969 werd de kolenproductie van deze mijn beëindigd.
en ging de laatste wagen antraciet naar boven
op 18 juni 1971 ging het laatste van deze oude mijn tegen de vlakte
Er staat nog een monument in Kerkrade dat is de schacht op Nulland,
die hebben ze voor de sloophamer weten te redden.

                                                      "OS KUULSJE"

Ben eerst begonnen als OVS-er (Ondergrondse Vak School) en erna voor vast ondergronds.
Ik heb ook in kolenlagen gewerkt die niet hoger waren als 50 cm, dat was echt zweten geblazen.
Je moest ook liggend eten en drinken en aan gevaar werd niet gedacht want dan hoorde je er niet thuis

boetere  – ondergronds nuttigen van botterhammen, tussen het werken door, gewoon met je pikzwarte handen.                                

Men begint als sleper, postsleper, hulphouwer en uiteindelijk houwer.
Je begon als leerlinghouwer en als je dan na een paar maanden het accoord haalde in de pijler,
dan kon je examen doen voor houwer, dat wil zeggen dat je dan meer kon verdienen.
En hoe hoger het accoord, hoe meer dat er werd verdiend.

 

De verdiepingen van de domaniale mijn .

Verliepen als volgt:
Op de 40 meter verdieping waren schuilkelders.
Bij luchtalarm ging het bovengrondspersoneel met schacht Willem1 naar beneden.
die schacht ging maar tot de 150 m verdieping.
Vandaar kon men met de ladderschacht naar de 200 verdieping
Op excursie ondergronds als derdejaars Ondergronds Vakscholier (OVS ) gingen we
met de liftkooi naar beneden naar de 150 meter verdieping.
Vervolgens naar de 200 meter verdieping. Per lift naar de 500 meter verdieping.
Waar dan een personentrein klaar stond die ons naar de Berenbosch bracht Schacht
Nulland ging maar tot de 200m. verdieping.
Schachten van de Beren Bosch gingen alle twee naar de 500 meter verdieping.
één schacht werd gebruikt voor grove stenen naar boven te transporteren
En de anderen schacht ging naar de 380 meter verdieping.
Alleen de schacht op de Domaniale ging tot de 620 meter verdieping en was
afgediept tot 800 meter.
Maar daar hebben ze nooit kolen gedolven.


Ik zelf heb 15 jaar met plezier in de mijnen gewerkt. Je kunt er nog zoveel over vertellen,
iemand die nog nooit ondergronds is geweest kan zich daar helemaal geen voorstelling van maken hoe fascinerend dit was.
Dat was een wereldje op zich zelf.
Vanaf het eerste moment dat ik ondergronds kwam heeft mij het rollend materiaal geboeid
Ik ben dan ook met heel veel plezier locomotiefmachinist Op de 500 meterverdieping geworden.
Iedere machinist had zijn eigen loc. de mijne was LOC. 13 .En daar had je ook de verantwoording voor.
Dat was een zeer mooi werk, je kwam overal ondergronds in de mijn.
Daar waren hoofdgangen, je reed 4 uur naar de Afdeling en weer 4 uur terug tenminste als niets onderweg gebeurde dat mijnwagenjes ontspoorde
( 1 ton lading per wagen en je trok er 70 )
Er waren ook wel korte steengangen waar je zo'n 3 uur over deed.

    

 

"DE ECHTE KOELPIET" OP DE MIJN JULIA

 

GRONDSTOFFEN

Een briket is meestal een geperste vaste brandstof in de vorm van een kleine baksteen.
Meestal wordt een bruinkoolbriket bedoeld, die ook wel slof wordt genoemd.
Een bruinkoolbriket is gemaakt van geperste bruinkool.
Naast bruinkoolbriketten bestaan er ook steenkoolbriketten (gemaakt van steenkool).


Steenkool :

Bruinkool: jong gesteente die in electriciteitscentrales worden gebruikt .
Antraciet: harde steenkool, oude kool die gebruikt wordt voor het verwarmen van huiskamers.
Eierkolen: samen geperst gruis .
Cokes Vette kool: grote brokken kool voor gebruik in o.a.hoogovens

 

Mijnwerkersembleem .

 

Er zijn steeds 2 vertikale schachten waardoor de mijn-werkers afdalen,
maar ze dienen ook als verluchting. Er is een natuurlijke luchtstroom in de ondergrondse mijn
omdat de 2 hoofdgangen met elkaar verbonden zijn.
De verse lucht wordt binnengezogen via ventilators die ze ook rondsturen in de mijn.
Beneden in de mijn was het verschrikkelijk warm.
Hoe dieper de mijnwerkers afdaalden, hoe warmer het werd.
Op sommige plaatsen zijn assen om de wind via een werkplaats te leiden.
De vuile en verbruikte lucht gaat weer naar buiten.


Om op de verschillende verdiepingen te komen bouwde men mijnschachten
Hierin is een lift aanwezig waardoor de mijnwerkers naar boven en naar beneden werden gebracht.
Ook het gewonnen steenkool werd hiermee naar boven gebracht.
De lift bestaat uit 3 kooien onder elkaar.
Hier konden telkens 3x 16 personen plaats nemen

 

Miniatuurkolenwagen .

 

Vervoersregelaar:

Je vervoerde met de locomotieven kolen en materiaal.
Werd hij belast met het vervoer van personen dan werd een extra opleiding vereist.
Omdat tijdens het vervoer van personen verboden was te rangeren bij de schacht
moest je een kwartier eerder naar beneden om de loc voor de personentrein te zetten.
Meestal als ik met de personentrein aankwam in de afdeling werd deze op een
zijspoor gezet tot een uur voor einde dienst.
Daarna ging ik met een kolentrein richting schacht.
Dan weer met lege wagens richting afdeling.
Tussendoor moest er ook materiaal naar de afdeling gereden worden als de tijd er voor  was.
Als je onderweg wat vreemds hoorde aan de trein moest je direct de vervoerregelaar en
monteur via de mobilofoon in de loc oproepen.
De vervoerregelaar kon precies zien waar de machines waren in het mijnveld.
Er lagen contacten tussen de sporen en als je daar over reed ging bij hem op een
paneel een lampje branden.
Er waren ook seinen ondergronds.
Als je een transportgang inreed en je kwam een rood licht tegen dan moest je wachten.
want dan kwam er een trein uit tegengestelde richting.
Dat kon de vervoerregelaar allemaal regelen.
Wissels werkten op luchtcilinders.
Ietsje voor de wissel hing een rond lichtgevend plaatje.
Als je daar tegenaan klikte ging de wissel om.
Dus het was allemaal goed geregeld ondergronds.
Bij een ongeval mocht er geen transport meer plaats vinden in die afdeling.
Dan moest je naar de schacht rijden om de ongevallenwagen te halen.
Daar kon je van de achterkant een brancard in schuiven.
Kwam je in de buurt van de schacht dan werd dat gelijk doorgegeven aan de
seingever.
Die hield de kooi vast zodat de gewonden direct naar bovengronds konden.
Daarna werd het transport weer hervat in de afdeling.
Ook hing om de 15 meter een waterslang om water bij te tanken voor de koeling van
de dieselmotoren.
Het gebeurde ook wel eens dat een de locomotief ontspoorde en dat was werken
geblazen.
Meestal overuren want een locomotief woog 3 ton.
En die had je zomaar niet weer op de rails.


Personenvervoer :

De personenwagens werden dicht gehangen met deuren
Het vervoer ondergronds vindt plaats op smalspoor en er bestaat de mogelijkheid dat een
wagen kon kantelen.
Ook kan er ijzer, buizen of hout uitsteken in de gangen en rij je daar op in dan leidt dat tot
zware verwondingen.
Moest je vervoerd worden buiten het personenvervoer dan mocht je plaats nemen
in de derde wagen achter de locomotief en kon je plaatsnemen op een soort hangzitmatje.
Een kolentrein bestond meestal uit 60 a 70 mijnwagens.
De wagens en de inhoud kolen waren elk een ton.
Een trein met lege wagens kon meer meenemen.
Er mochten slechts zoveel wagens mee dat het geheel tussen de gesloten luchtdeuren
pasten.
Maar de trekkracht van een locomotief lag veel hoger.
Het waren dan ook 6 cilinder diesels.


Over de uitlaat :

Die werd via een extra leiding van de watertank gekoeld.
Later hebben ze daar een automatische beveiliging in gebouwd.
Bij grote warmte sloeg de motor automatisch af en dan werd de locomotief naar de
loc loods gesleept om af te koelen.
Daar bleef hij dan een uurtje of twee staan.
Later werd die dan weer opnieuw gestart.
Dat was ter voorkoming van mijngasontploffingen.
 

De treingeleider :

Hij gaat samen met de machinist met de voortrek naar beneden.
De geleider controleert of alle personenwagens goed zijn aangekoppeld.
Hij moet voordat de trein vertrekt zich er van overtuigen of alle deuren dicht zijn en
geeft dan het vertreksein aan met zijn fluit.
Dan bij een tussenafdeling mag ik ook pas verder rijden als ik het sein van de
treingeleider gekregen heb.
 

Fluitsignalen :

Één lang fluitsignaal is halt.
Twee korte fluitsignalen is vooruit.
Drie korte signalen betekent achteruit.

Licht of armsignalen.:

Lamp of arm heen en weer zwaaiend met de lamp dwars op de richting van de galerij
of steengang = halt.
Lamp of arm op en neer zwaaiend met de lamp in dezelfde verticale lijn = vooruit.
Lamp of arm een cirkel beschrijvend dwars op de richting van galerij of steengang =
achteruit.
Lichten een rood licht = onveilig.
Wit of groen licht = veilig.

 

Zwaar transport :

Dat gebeurde meestal op Zaterdag en Zondag.
Extra dienst onder leiding van de schachthouwers die ook mee naar ondergronds
gingen om de trein te begeleiden.
Die waren extra voor dit werk opgeleid omdat zij ook verantwoordelijk zijn hetgeen
in de schacht gebeurt.
Er werd ook materiaal onder de lift bevestigd.

 

Zand:

Werd niet alleen gebruikt in vochtige steengangen maar ook bij langere kolentreinen.
Door het gebruik ervan kreeg de locomotief meer grip op het spoor.
Daarmee werd het doorslippen van de wielen voorkomen.
Eens in de 6 maanden werden de wielen vervangen.
Dan ging de locomotief naar bovengronds.
De rails en wissels leden ook onder de slijtage.
Deze werden dagelijks door een spoorploeg gecontroleerd.

 

"snotneus " - frosch olielamp uit 1886

 

 Benzinelamp voor "opzichters en schiethouwers".(type friemann en wolf)

 

koperen lamp voor "hoofdopzichters". (type concordia)

 

Ontploffingen door mijngas:

Mijngas is zeer gevaarlijk: het is kleurloos, reukloos, 
onzicht-baar, giftig en zeer explosief. Elke ploeg heeft een mijnlamp bij zich
Ze wordt niet alleen gebruikt voor verlichting maar ook om mijngas op te sporen.
Zodra er gas in de lucht was, ontstaat er een lichtkrans rond de vlam.
Er volgt een kleine ontploffing in de lamp, en ze dooft uit.

 

potlamp voor "mijnwerkers". ( bouwjaar 1955)

 

petlamp met accu.

 

Aan de schacht :

Transport van en naar de afdeling.
Ik had een witte en een rode potlamp.
Als ik vanuit de afdeling met de kolentrein naar de schacht rij geeft de
vervoersregelaar mij via de mobilofoon aan waar ik de trein moet laten staan als ik bij
de schacht kom.
Meestal zijn er in de steengang een of twee sporen waar ik de kolentrein kan achter
laten.
Als ze dan nodig zijn worden ze door een andere machinist bijgetrokken tot in de
kettingbaan. Soms gebeurt dat ook met een lier.
Boven aan de kettingbaan staat de schachtjongen die koppelt de wagens af en
vandaaruit lopen de wagens in een remstoel.
Dat is een stoel die schuin naar voren afloopt.
Moeten de wagens doorlopen dan opent de seingever de remstoel via een handel.
Alles werkt op perslucht.
Voor de kooi ligt ook weer een wagenstoter en tussen de schacht en vloer ligt een
zweefvloer dat wil zeggen als hij de kooi omzet dan gaat die automatisch mee zo dat
er niks kan gebeuren.
Achter de schacht werken drie man om treinen op te stellen.
Twee sporen voor lege treinen .
Één spoor voor grove stenen en het ander voor materiaal .
Twee machinisten zijn constant in de weer om treinen klaar te zetten die als ik kom
bedrijfsklaar zijn om naar de afdeling te vertrekken.
In de onderste etage van de kooi staat een rode lamp als waarschuwingsteken voor de
seingever dat hij de laatste etage heeft.

 

sluitlicht voor de trein:

Ik had een witte (werklicht) en een rode potlamp (sluitlicht).
Aan de laatste kolenwagen hang ik de rode lamp.
Dan loop ik richting locomotief en kijk tevens of alle kolenwagens aan elkaar gekoppeld
zijn.
Dan sein ik met mijn witte lamp naar de lader dat ik vertrek en hij moet zich overtuigen
of ik alles meeneem.

 

Rijsleutel van loc 13 .

Werk penningen  van de domaniale mijn :

Ronde      = vroegedienst.
Vierkante = .middagdienst.
Driehoek  = nachtdienst

 

Ronde    = vroegedienst (6 tot 2 uur).
Vierkant = nachtdienst (10 tot 6 uur).
Zeshoek = middagdienst ( 2 tot 10 uur).

 

Mannummer :

Ieder medewerker heeft een mannummer-penning ( ik had nummer 1308 ).
Dagdienst ronde penning, middagdienst vierkant en nachtdienst driehoek.
Ophalen bij de portier, afgeven aan de schacht en innemen aan de schacht.
Zo is er controle of iedereen de mijn verlaat.
Blijft penning achter dan wordt geïnformeerd of er sprake is van overwerk, is dat niet het
geval dan gaat men in het badlokaal kijken,
Hangen daar de kleren waar men mee naar de mijn komt dan is men nog ondergronds en
er wordt een zoekactie gestart.
Zijn de werkkleren aanwezig dan heeft men het mijnterrein verlaten zonder zich af te
melden en er volgt een boete.

 

Badlokaal :

Daar worden de kleren aan een haak opgehangen en daarna omhoog getrokken met een
ketting.
Na de dienst moet men zich douchen.
Wassen is verplicht.
Poekele - onderling elkaars ruggen wassen in het badlokaal.
Pungel   - een blauw/grijs geblokte handdoek waarvan de inhoud bestond uit de dagelijkse
of wekelijkse mijnwerkerskleding.
Deze werden aan haken opgetakeld in het badlokaal zodat de spullen droog bleven.

Het was niet altijd gezond werk.
In de mijn was verschrikkelijk veel kool stof.
Die de longen van de mijnwerkers konden aantasten.
Proemesjiek – pruimtabak, tegen een droge mond. Beneden mocht uiteraard niet gerookt
worden vanwege het gevaar.
De pruimtabak hielp speeksel aan te maken, waardoor je geen kurkdroge mond van het
stofslikken kreeg.

 

Veel mijnwerkers leden aan de longziekte silicose - stoflongen.

Zo was LOUIS KÖRVER  (1904-1979)
ook een silicose patient en lag vele jaren in het sanatorium Hornerheide
aan de zuurstof.

Een klein stukje uit een interview uit 1978 van het Limburgsdagblad
over de oud-mijnwerkers met silicose.

"Daar ontmoette ik ondermeer Louis Körver bijgenaamd "t Corverke"
Hij was toen 74 jaar oud en had 34 jaar ondergronds gewerkt."
Nog steeds staat zijn gezicht me helder voor de geest;
Zijn kopje was dat van een ziek vogeltje, uit zijn wijd opengesperde neusgaten
staken slangetjes die met de zuurstoffles waren verbonden,
De schouders waren voortdurend hoogopgetrokken.
Met een man of 8 hadden ze zich in hun rolstoelen om me heen geschaard.
Zo kreeg de bijeenkomst iets van een gericht, dat zich te langen leste zou uitspreken
over het leed hen aangedaan tijdens hun mijnwerk.
Die zouden inderdaad lange tijd het verband tussen werk en silicose ontkennen .
De emoties tijdens het gesprek liepen soms zo hoog op dat ik bang was dat ze erin zouden blijven.
Toen ze daar in Hornerheide een eind hadden gemaakt aan hun beklag
en ze weer terug waren gegaan naar hun kamers. bleef ik met  "t Cörverke " nog wat na praten.
Ik zag hoe hij soms bijna huilde.
Hij zei : " Ik was vroeger toch zo'n vrolijk kereltje.
maar de laatste tijd zie ik het soms niet meer zitten.
De mijn heeft me kapot gemaakt.
Voor mensen als wij hier is er niet veel meer te redden,
Maar laten ze in godsnaam wat doen voor de mensen die na ons komen."

In 1992 zou een Heerlense longarts uiting geven aan zijn cynisme.
over de manier waarop de mijnen met de silicose omgingen.
"Er werd gezegd dat het bronchitis was.
De mijnen hebben de mensen nooit verteld wat er precies aan de hand was .
Die houding hebben ze eigenlijk tot op de dag van vandaag volgehouden.
Ze zijn gewoon bedonderd .!!
De mijnwerkers lijden daar misschien wel even erg onder als onder de ziekte zelf.
Ze ervaren dat ze niet meer interessant waren op het moment dat ze niet meer nodig waren.
Ze sterven bijna als vliegen."
In feite kwam het er op neer dat mensen die na 1967 door silicose arbeidsongeschikt waren geraakt,
niet meer voor de uitkering uit de ongevallenwet in aanmerking kwamen. !!

  

 

pyriet en calciet

calciet en pyriet .

calciet en pyriet en dolomiet

 Dit gesteente kwam mee met het ontginnen van de kool .

    

fossielen van versteende varens .


     

 

Omdat er generaties na generaties hun werk vonden

is het natuurlijk jammer dat er van de hele mijngeschiedenis

bitter weinig over is.

 

Zie ook onderstaande pagina's

http://members.home.nl/wimschoenmaekers/
 
http://www.domanialemijn.nl/
 
 
                                                                                                  ST. BARBARA beschermheilige van de mijnwerkers.