WETENSWAARDIGHEDEN
Sedert het overlijden van mijn moeder in 1990 is mijn interesse (of drang?) eigenlijk getrokken om zoveel mogelijk en/of alles van de familie en het verleden te achterhalen. Ook speelde sedertdien de vraag in mijn gedachten een grote rol: wie ben ik eigenlijk en waar kom ik vandaan? Waarom zijn wij niet anders dan de Indonesische kant van onze genen of toch wel? En toch ook weer afwijkend van onze Europese bloedverwanten of ook niet? Een ieder in Nederland weet waar men vandaan komt, tenminste men kan zeggen welk land men als thuisbasis kan beschouwen. Ik niet en zovele van mijn lotgenoten die in het voormalige Nederlands Indie zijn geboren...... Bovendien het gevoel hebben om de ene dag met een Europese mentaliteit te moeten functioneren en daardoor in conflict komen met je Oosterse cultuur en de andere dag omgekeerd? Rondlopen met vragen welke door je ouders nimmer werden beantwoord omdat het niet past in de Oosterse cultuur. Klagen deed men niet en trouwens daar was geen tijd voor; er moest gewerkt en carriere gemaakt worden opdat er eten op tafel kwam, dat was belangrijker! Het groeide welhaast tot een obsessie, om te moeten weten waar mijn roots lagen; was het Nederland? Belgie? Duitsland? Engeland? Frankrijk? Spanje? Als men de telefoongidsen nagaat en de naam "Mollet" oproept dan komen ze zowat overal in Europa voor, zelfs tot in Amerika.......!? Bovendien maakte het feit, dat mijn ontstaan in het vroegere Nederlands Indie is begonnen, het onderzoek er niet gemakkelijker op! De tak van mijn moeder (van de Pol) in het begin evenmin! Onderzoek naar reeds verschenen stambomen "van de(r) Pol(l)" brachten mij geen stap verder; sterker nog er was (en er is nog steeds) geen link te leggen daarnaar...... Eigen onderzoek was dus een pre en aldus geschiedde. Helaas overleed mijn vader 6 jaar later; ik kon hem geen vragen meer stellen over de familie; en hetgeen hij mij vertelde was helaas deels, niet helemaal waar, wat later is gebleken. Onderzoek naar je families uit het verleden hangt ook sterk af soms van een factor "geluk". Waren ze allemaal vroeger erg "royaal" met het vermelden van details van hun gegevens dan heb je echt veel geluk! Een dergelijk detail heb ik dan ook (gelukkig!) gevonden in de tak van mijn moeder. Mijn grootmoeder, Emma Francina van Ligten was blijkbaar zo iemand, die gedacht moet hebben dat zoveel mogelijk informatie geven misschien wel een bepaald doel kan hebben. In haar persoonskaart werd verlangd wie haar ouders waren met de geboortedata. Naar schoonouders e.d. werd niet gevraagd. Gelukkig voor mij dus, vermeldde ze wie haar schoonvader was met geboortedatum en plaats (in Nederland!). Conclusie: deze informatie maakte het onderzoek naar deze tak een heel stuk gemakkelijker voor mij aangezien ik niet, zoals bij de tak van mijn vader, eerst langdurig en moeizaam onderzoek moet uitvoeren in Indonesie! Desondanks: genealogie is een schitterende hobby maar er kunnen jaren mee gemoeid zijn alvorens er enig (!) resultaat te behalen valt. Anderszijds, het resultaat is tot nu toe de moeite waard! Zo ook het geconfronteerd worden met leuke en minder leuke feiten uit het verleden. Die feiten wil ik dan ook weergeven opdat u er, als, misschien wel ver familielid (!), eveneens van kunt genieten. Te weten hoe de familie in het verleden leefde met alle hebbelijkheden en onhebbelijkheden...... Maar daarover later meer..................
M.vr.gr.
Peter
PS: Ik ben (op de motor) in Bourbourg (F) geweest omdat sporen van mijn onderzoek ook daarheen hebben geleid; een tak van de familie van de Pol is in de 18e eeuw, tijdelijk (ca. 3 jaar) als patriot tijdens de Bataafsche oorlog moeten vluchten naar Frankrijk omdat ze anti Oranje waren......
Een ludiek verhaal uit de overlevering over Willem Christiaan van Ligten, mijn overgrootvader van moederszijde:
Zijn echtgenote, Emma Francina (van) Land(t)recht moest een knappe verschijning geweest zijn. Hij was dan ook zeer jaloers van aard en wilde niet dat zijn vrouw tijdens zijn afwezigheid met andere mannen sprak. Zodra hij thuis kwam van een reis wilde hij absoluut geen bezoek en de kinderen moesten thuis blijven; hij wilde dan rust en genieten van zijn gezin. Voor zijn 6 dochters viel dat niet mee als vader thuis was want tijdens zijn afwezigheid was het een komen en gaan van jongelui(-mannen). Om de eventuele bezoekers te waarschuwen dat de heer des huizes thuis was, werd een vlag uitgehangen en de hond voor de poort gezet......
Willem Christiaan had ook een hekel aan studenten en officieren. De reden daarvan was niet bekend. Hij wilde ook uitdrukkelijk dat de kinderen de Franse taal spraken. Dat zijn wensen niet werden genegeerd bleek wel uit het feit dat ten huize van de familie van Ligten het beoefenen van het "Tableau Vivant" een zeer geliefd tijdverdrijf was. Tot op hoge leeftijd spraken de gezusters van Ligten daar nog over. Op dansavonden die regelmatig werden gegeven was het gebruikelijk dat de heren de dames in het Frans ten dans vroegen....Verder doet binnen de familie het verhaal de ronde dat Willem Christiaan ooit zou hebben gezegd dat wie van zijn kinderen ooit met een katholiek zou trouwen, deze niet lang het geluk zou kennen....!?
Na zijn pensionering zat hij bijna dagelijks op een bankje dat uitkeek op de havens van Soerabaja. Op een dag toen hij daar weer zat werd hij getroffen door een hartaanval. Eenmaal thuisgebracht stierf hij kort daarop. Bij zijn sterfbed zaten zijn zoon Willem Christiaan Jr. (Tom) en zijn dochter Jeannette Eugenie (De).
Een ludiek verhaal over Jan Frederik van de Pol(l) en zijn echtgenote Anna Maria La Lau.
Titel: "Geschiedenis der Hervormde Kerk te Besoijen 1610-1935", geschreven door J. Van der Hammen Nicz
In het jaar onzes Heeren 1768 woonde te Besoijen o.a. het echtpaar Jan Frederik van de Poll en Anna Maria La Lau. Hij was kapitein bij de Hollandsche gardes te voet en had – gelijk dat met de meeste militairen eertijds het geval was – nu hier dan daarzijne verblijfplaats. Ze schenen beiden lidmaten der Gereformeerde kerk te zijn geweest, zij althans zeker al in 1762, toen haar naam reeds op de Besoijensche lidmatenlijsten als jong meisje voorkomt, en hij later, in 1773, eveneens. Gelijk men weet, werd in voorgaande eeuwen in de Gereformeerde kerken viermaal per jaar het Heilig Avondmaal gehouden en het spreekt haast vanzelf, dat ieder lidmaat – mits niet gecensureerd zijnde - toen aan dat Nachtmaal deelnam. Wie geen bewijs van lidmaatschap der Gereformeerde kerk kon overleggen werd onverbiddelijk van de Tafel der Heeren geweerd.
Nu hadden in en vóór 1768 genoemde officier en zijne vrouw reeds meermalen het Heilig Avondmaal alhier gebruikt, wat het volste recht dier dame was, want zij had reeds vóór 1762 haar kerkelijke attestatie behoorlijk bij den kerkeraad ingeleverd, maar de heer van de Poll, mogelijk ook lidmaat zijnde, had die inlevering tot nog toe verzuimd te doen, en was dus volgens de toenmaals geldende kerkelijke wetten niet gerechtigd aan het Avondmaal deel te nemen. Reeds meermalen had de kerkeraad hem verzocht zijne kerkelijke attestatie in te leveren, wat hij welbeloofd, maar steeds niet gedaan had. De kerkeraad besloot daarom dienaangaande meer afdoende maatregelen te nemen en gaf in dien zin volmacht aan Ds. Casteleijn en den ouderling Willem van Heijst om den heer van de Poll bij de eerstvolgende huisbezoeking daarover te onderhouden.
Op woensdag den 28 September 1768 begaven genoemde kerkeraadsgecommitteerden zich naar de woning van den heer van de Poll en vonden voorlopig zijn vrouw alleen thuis. Na met deze laatste – die tusschenhaakjes gezegd de afgevaardigden van den kerkeraad met allerlei scheldwoorden ontving en vooral den ouderling van Heijst met verdachtmakingen bejegende – op de vriendelijkste wijze gesproken te hebben, verzocht Ds. Casteleijn aan haar of zij de goedheid wilde hebben een zekere boodschap aan haar man over te brengen, hierin bestaande – ik gebruik de eigen woorden van de kerkeraadshandelingen - : "dat de wijlde heer van der Poll eens en andermaal reeds bij ons aan ’s Heeren Nagtmaal was geweest, en ik hem verzogt had aan mij te vertonen een kerkelijke attestatievan zijn lidmaatschap en gedrag, hetgeen hij, niettegenstaande zijn belofte,alsnog niet gedaan had, de kerkeraad verzogt en verwagte, dat hij provisioneel niet verder sou gelieven toe te treden tot ’t gebruik van ’s Heeren Nagtmaal onder ons...."
Juist op het ogenblik, dat Anna Maria La Lau – hoewel inhet eerst onwillig – had beloofd de bewuste boodschap aan haar man te doen, trad de heer van de Poll zelf het vertrek binnen, en zonder eenige begroeting of plichtpleging vroeg hij terstond aan Ds. Casteleijn, waarom hij de"resolutie" van den kerkeraad betreffende het al of niet mogen toetreden tot het H. Avondmaal aan zijn vrouw had medegedeeld en niet persoonlijk aan hem, wat toch had moeten geschieden, tevens tamelijk brusk verzoekende om een schriftelijke copie dier resolutie voor den eerstvolgenden Zondag te mogen hebben, enz. enz. Daarop antwoordde Dr. Casteleijn op de meest kalme en vriendelijke wijze, dat er eigenlijk geen resolutie door den kerkeraad was genomen, maar dat het slechts een mondelinge boodschap,volgens mondelinge afspraak met de leden des kerkeraads, was geweest ; waaropde heer van de Poll , in drift uitbarstende, den predikant allerlei onhebbelijkheden voor de voeten wierp, hoofdzakelijk op het volgende neerkomende:
1. Dat die zaak als een ingewikkelde censuur kon aangemerkt worden.
2. Dat wel eens de waarheid niet, maar leugens op de predikstoel gepredikt werden en wel door den predikant omdat die in zekere predicatie gezegd had, dat zekere personen, die lidmaten waren, onder den openbaren godsdienst zoo goddeloos gedarteld hadden,dat de mutsen zelfs van het hoofd waren afgestoven.
3. Dat de ouderlingenen diakenen alhier, maar jabroers waren, die al hetgeen de predikant hun voorzeide, maar toestemden en nadeden.
4. Dat de diaken Adrianus van Baardwijk in het geheel niets daar van wist te weten van die kerkelijke resolutie.
5. Dat Ds. Casteleijn (deze had op zekere dubieuse uitlatingen van den heer van de Poll de schouders opgehaald en alleen gezegd "dat hy dat daar liet") wel moest bedenken, dat hij (v.d. Poll) een officier was en dat Ds. Casteleijn sulks hem onder vier oogen niet soude moeten zeggen, of hij soude hem wat anders leeren.
6. Dat wanneer hij (v.d. Poll) geen copie van de voorgeschreven resolutie voor aanstaanden Zondag kreeg, hij dan, als hij het voor zijn gemoed zoo goed vond, onder ons aan het H. Nagtmaal zoude komen, hoewel hij naderhand dit veranderende, seijde, dat hij anders, sulks goedvindende, te Waalwijk of elders het H. Nagtmaal soude gebruiken, omdat hij geen vrugt van den dienst van sulk een predikant kon hebben.
En wat antwoordde nu Ds. Casteleijn op al die verdachtmakingen en beleedigingen? Niets: hij vond die onhebbelijkheden te grof, dan dat zij een antwoord waard zouden zijn: alleen zeide hij tegen de echtgenoote van den heer van de Poll : "Mevrouw, ik heb zooeven gehoord, dat gy niet voornemens zijt om aan het Nachtmaal te gaan."
Waarop genoemde dame hem tegemoet voerde: "Neen, ik kan niet, zoolang zulk een predikant den dienst moet leiden en zulk een ouderling in den kerkeraad zit." Nadat Ds.Casteleijn haar nog ernstig en vriendelijk vermaande om alle twist en verbittering door Gods zegen uit den wegte ruimen, volgens de gemeente pligt van alle lidmaten, om waardig het H.Nagtmaal te ontvangen, vertrokken Ds. Casteleijn en de ouderling Willem van Heijst.
Bij de beoordeeling of veroordeeling van sommige tegenwoordige kerkelijke of maatschappelijke wantoestanden,wordt heden ten dage nog wel eens door sommige kortzichtige bedillers "den goeden ouden tijd" aangehaald, daarmede dan te kennen gevende dat de vroegere tijden of de vroegere toestanden op velerlei gebied veel beter waren dan de tegenwoordige zijn. Hoe ten onrechte evenwel! Ik kan mij niet voorstellen, dat er thans nog – evenals in de achttiende eeuw – kerkelijke gemeenten in ons land zullen gevonden worden, welker lidmaten zich zoo schandelijk zouden kunnen vergeten, door in de kerk onder de verkondiging van de eeuwige waarheden des Christendoms zoo oneerbiedig te gaan stoeien of zoo wellustig te dartelen, dat de mutsen of hoeden, daarbij van de verhitte hoofden afstoven. Neen, zulke plompe rustverstoorders zou men thans met het volste recht het kerkgebouw uitzetten.
En welke waren nu de gevolgen van de bovenbeschreven kwesties met het echtpaar van de Poll? Twee dagen later n.l. op Vrijdag 30 September 1768 werd dienaangaande door den kerkeraad de eerste kerkeraadsvergadering gehouden, bij welke gelegenheid Ds. Casteleijn en de ouderling van Heijst een uitvoerig verslag uitbrachten over hetgeen hun was overkomen. De kerkeraad was daarover ten zeerste verontwaardigd en wilde in de eerste plaats de beschuldigingen en beleedigingen van den heer van de Poll voor een hooger kerkbestuur brengen. En in de tweede plaats zou men thans zijne vrouw, Anna Maria La Lau, hooren, die daags van te voren door den koster Calthoff was geciteerd, om voor de kerkeraadsleden te compareeren en gehoord te worden omtrent hare schandelijke verdachtmakingen en beleedigingen. Hoe men echter ook wachtte, zij verscheen niet ter vergadering, en geen wonder, want toen Jan Calthoff op Donderdag te haren huize was gekomen en haar, uit naam van den kerkeraad, had verzocht voor de kerkeraadsleden te compareeren, had zij gevraagd: Waar moet ik dan komen? En toen Calthoff haar had gezegd: in de kerk, was plotseling de heer van de Poll binnengekomen en had hem toegevoegd: dat hij man en voogd van zijn vrouw was en dat hij goedvond, dat zijn vrouw in de vergandering niet behoefde te komen. Er verscheen dus niemand.
Nog onderscheidene vergaderingen werden door den kerkeraad over die treurige kwestie gehouden,n.l. den 7-den, 2 1-sten en 26-sten October en het laatst den 13 November 1768,waaruit duidelijk blijkt, dat men oorspronkelijk voornemens was de gansche zaakbetreffende de echtelieden van de Poll aan een hooger kerkbestuur te onderwerpen.Ook meende men goed te doen allebijzonderheden omtrent die weerzinwekkende zaak uitvoerig in de kerkeraadshandelingenboek te registreeren. Daarvan werd echter eindelijkafgezien, ja, wat reeds was ingeschreven, werd, doorgehaald, en men besloot, alleen alle losse stukken, die door Ds. Casteleijn in alle bijzonderheden beschreven waren, voor mogelijk later gebruik, in het kerkarchief te bewaren.Was er dan een kentering in den boezem der kerkeraadsleden gekomen en was mengunstiger gaan denken over het meergenoemde echtpaar? Volstrekt niet! Maar de heer en mevrouw van de Poll , wel begrijpende en gevoelde, dat zij ten opzichte vanden Besoijenschen kerkeraad niet behoorlijk waren opgetreden en vreezende datde heele zaak op een langdurige kerkelijke kwestie of een lastig proces zou uitloopen, zochten zelf toenadering. Daartoe zochten zij hulp bij de Heusdensche predikanten van der Steenen de Lorme, die zich gaarne bereid verklaarden, om als vredestichters op te treden. Wetende, dat de kerkeraad vanBesoijen den 26 October een definitief besluit omtrent die geruchtmakende affaire wenschte te nemen, besloten zij naar Besoijen te komen, om te beproeven een minnelijke schikking tot stand te brengen.
Om den lezer een juisten kijk op een en ander te geven, wil ik het voornaamste gedeelte der kerkeraadsnotulen van 26 October afschrijven, luidende aldus:
Den 26 Octoberkerkenraad belegd wanneer de leden ’s morgens ten tien uuren present waren in voornemen om dezelve te openen. Maar deze vergadering heeft geen voortgang gehad, alzoo twee predikanten van Heusden, de WelEerw. Heeren van der Steen en de Lorme, versogten de leden des kerkeraads, eer de vergadering geopend sou worden, te mogen spreken ten huyze van Ds. Casteleijn, ’t geen dan ook geschied is. Wanneer voornoemde heeren, uit naam en vanwegen Mevrouw van de Poll een seker voorstel deeden, om de zaak van Mevrouw van de Poll ten eynde te brengen, waar in de leden des kerkeraads ook genoegen namen, en met welke die WelEerw heeren betuygden: Vooreerst wat aangaat het voorgevallene ten haren huyze op den 28 September laatstleden by gelegenheid der huisbesoeking, dat zy niets gezegd had met oogwit of gemoed om iemand te beledigen, hetzij predikant, bijzijnden ouderling of verdere leden des kerkeraads, en dat soo iets van haar gezegdens als beledigende mogten geweest zijn, dat zij verzogt dat zulks werde aangemerkt,als met haastige drift gesproken. Ten tweede, wat aangaat haar non comparitievoor den E:kerkeraad, na reeds verscheydene malen door den koster geciteert te zijn, verklaarden welgemeende heeren saakelijk uit haar mond (n.l. van AnnaMaria La Lau)te hebben gehoord, dat zij niet geweten heeft, dat een bijzondere poenaliteyt (=strafbepaling) door kerkenordeningen op die non comparitie gestatueerd was, en dat zij, zulks geweten hebbende, alreede voor den kerkeraadsoude gecompareerd hebben, waarom zij verhoopt, dat soo predikant als ouderlingvan Heijst aan de eene en verdere leden des kerkeraadsaan de andere zijde indeze hare betuyging, van haren tweegen gedaan, souden genoegen neemen. Engelijk zij alle leden des kerkenraads voor mannen van eer en agting erkent doormond van gemelde twee predikanten, soo erkennen ook de leden des kerkenraads van hare zijde (de zaak nu vereffent zijnde) Mevrouw van der Poll voortsvoor een vrouw van eer en agting, en nemen aan aan haar Wel Edele (ter behoorlijker tijd en wijze versogt zijnde en geen nieuwe incidenten voorvallende, in hope dat zij zulks met een waardig gedrag als lidmaat sal beantwoorden) een gewone attestatie van lidmaatschap naar Eijsden of elders tezullen geven.
Met dit voorstel verklaarden Ds. Casteleijn en den ouderling van Heijst, dat zij genoegen namen,’t geen ook de verdere leden des kerkenraads, voor soo veel hun aanging, betuygden; waardoor dan het ingeleverd bezwaar tegen Mevrouw van der Poll als een afgedane saak is gehouden. Edog het ingeleverde en gecommuniceerde wegens mishandelingen door den heer Jan Frederikvan de Poll is gebleven in status-quoen hier buiten gereserveerd, om sig daarvan des noods te kunnen bedienen. Ter bevestiging van waarheyd hebben de onderstaande leden des kerkenraads al hetgeen hier en op vorige pagina’s geschreven staat, met hunne eygenhandige onderteekening bekragtigd in hare consistoriale vergadering, gehouden op den 26 October en 13November 1768. (Geteekend: Henricus Casteleijn, Willem van Heijst, B.H. de Kuijsten,Adrianus v. Baardwijk. Rooy, Antonie Kuijsten, Adrianus van Baardwijk).
Hiermede was dus deze onverkwikkelijke zaak – die een maand geduurd had en het derde ernstige geval was, hetgeen de kerkeraad van Besoijen had moeten opknappen – uit de wereld en het moet ter eere van den kerkeraad gezegd worden, dat deze zich inalle opzichten accuraat en zeer vergevensgezind jegens het echtpaar van de Poll had gedragen. Overigens moet ook van den heer van de Poll getuigd worden dat hij een zeer verdienstelijk officier was en hoog bij de autoriteiten stond aangeschreven. Hij woonde nog lange jaren alhier en heeft voortaan altijd in de beste verstandhouding met den kerkeraad verkeerd.
Verhalen over omgangsvormen, zeden en gewoonten op Java uit het verre verleden...
Een bijdrage uit het boekje (lees: handleiding) met bovengenoemde titel van "Masman & Stroink".
De omgangsvorm met de Javaan:
U heeft b.v. vergunning gekregen om met een paar kameraden te gaan jagen en vermoeid na een lange tocht komt u terecht in een desa-huisje. U knikt of zegt: "Tabe" en u en uw kameraden worden met Oosterse gastvrijheid ontvangen. Zonder dat u er om vraagt wordt binnen zeer korten tijd thee geserveerd met Javaanse koekjes of fruit. U behoeft zich niet voor te stellen of deze mensen bij uw komst een hand te geven.
Het is laat in de middag geworden en u heeft honger gekregen. Wordt u niet ten eten gevraagd, dan kunt u gerust deze lieden vragen wat voor u klaar te maken. In alle spoed zal hieraan gehoor gegeven worden, alle vrouwen en meisjes in huis werken mee en indien zij hiermede klaar zijn, zullen zij zich afzijdig houden. Dit is de adat, indien niet noodzakelijk , zullen de vrouwen zich niet in gezelschap van mannen begeven.
Heeft u gegeten en het wordt tijd om naar huis te gaan en u wilt hun deze maaltijd vergoeden, omdat u ziet dat zij het niet breed hebben, dan stopt u bij het heengaan de vrouw des huizes wat geld in handen. Is zij, wat zo vaak gebeurd, verdwenen, dan roept u de kinderen en stopt hen ieder wat geld toe. Zijn er geen kinderen, dan kunt u in dit geval het geld aan de heer des huizes geven.
U zegt "Tabe" d.i.: "Ik groet u" en "trima kasih banjak"; dit betekent: "U wordt hartelijk bedankt".
Is er in een desa iemand gestorven die u goed kent en u legt een rouwbezoek af dan behoeft u de familie niet te condoleren. Uw komst wordt al als een deelneming beschouwd. Verder behoeft u geen krans of bloemen te kopen, wat geld liefst in papier gewikkeld geeft u dan aan een van de familieleden, naar gelang de omstandigheden.
Wordt u uitgenodigd op een huwelijksplechtigheid dan hoeft u niet naar de stad te gaan om een cadeau te kopen; neen, weer wat geld in papier gewikkeld, gegeven aan de vrouw of heer des huizes is voldoende...
Dit heet "soembangan". U helpt hiermede de familie in de uitgaven die ze gedaan hebben voor dit feest. Soms gebeurt het ook wel eens dat u het geld op een presenteerblad of in een pot moet doen.
Bij andere feestelijkheden kunt u op ongeveer dezelfde manier handelen.
Aan de intellectuelen of betere stand wordt bij de begroeting of afscheid wel een hand gegeven. De vrouw des huizes ontvangt dan ook vaak de gasten. De meisjes en indien er ook nog andere vrouwelijke familieleden zijn, blijven dan meestal achter tenzij zij speciaal geroepen worden.
Bij adelijken spreekt men de mannen aan met de functie die zij bkleden, dus een Regent met "Regent", een Wedono (nwe spelling: Wedana = assistent van de Regent) met "Wedono".
Zijn het personen van adel zonder functie of gegoede burgers dan kunt um hun gewoon met mijnheer = "toean", de dames, indien gehuwd met mevrouw = "njonja", indien ongehuwd met juffrouw = "nonna" aanspreken. Is er een Javaanse dame van adel, dan kunt u haar het liefst aanspreken met "Raden Ajoe". B.v. de vrouw van een Regent, Patih (= bestuurder) of Wedono.
Bij de gegoede Javaanse burger kan de vrouw dus wel of niet van adel zijn. U moet hiernaar dus tevoren informeren.
Vertrouwelijk op iemands schouder kloppen wordt door de Javaan niet gedaan, daarom is het ook beter dat u als westerling dit ook maar laat.
In geen geval, zelfs met vriendschappelijke bedoelingen, mag het hoofd aangeraakt worden. Het hoofd is het voornaamste deel van het lichaam en is tevens de zetel van de beschermgeest. Het hoofd wordt ook jaarlijks gezegend. Is men verplicht het hoofd aan te raken, b.v. bij verwonding, dan kunt u voordat u dit doet, hierv oor vergunning vragen door b.v. te zeggen "permissie" = vergun mij.
Bij een gesprek dat staande gehouden wrdt is het ook wenselijk niet met de handen in de zijde te staan. Dit is volgens de Westerse begrippen niets erg, maar voor de Indonesier is dit een uitdagende houding en heeft men het liever niet in deze stand aamgesproken te worden.
De omgangsvorm met de Javaanse vrouwe is geheel anders dan met de Europese. U die hier bent gekomen, moet dit dus in acht nemen.
U is b.v. kind in huis bij een gegoede Javaanse familie. Op zekeren dag wilt u met de dochter des huizes naar de bioscoop. U moet dan niet alleen haar vragen, doch ook een of meerdere van de familieleden, dus minstens een mannelijk of vrouwelijk familielid er bij. Een Javaans meisje gaat niet alleen met een manspersoon op stap; dit laatste gebeurt alleen bij hoge uitzondering.
Heeft u een of meerdere baboes in dienst, dan is het niet de adat, dat deze vrouwen in vertrekken komen waar mannen vertoeven of slapen. Doen ze dat wel dan is het uw zaak hun er op te wijzen dat dit ongepast is. Dat doen ze thuis niet en waarom bij u wel?
Ook kinderen, zowel jongens als meisjes behoeven niet steeds in de omgeving van ouderen te zijn.
Het stoeien met, en het aanroepen van de Javaanse vrouw is tegen alle adatbegrippen in; de Javaan doet dit niet en het is dan ook uw zaak deze principes te respecteren. Een degelijke Javaanse vrouw beschouwt dit als een belediging.
Ook een amicale omgang met de mannelijke huisbedienden is niet gewenst. Zij moeten hun plaats weten en indien zij dit niet doen, hierop gewezen worden. Dit is geen kwestie van vernedering of minachting. Een Javaans spreekwoord zegt: "Ieder mens is in zijn werk Koning". Een voorbeeld: een Javaanse huisbediende voelt zich als mens niet minder dan zijn meester. Ze hebben elkaar nodig en moeten elkaar respecteren; toch blijft er een scheiding tussen beiden. Deze scheiding is bij de Oosterling nu eenmaal sterker dan bij de Westerling, waarmede u rekening dient te houden.
Adat
Wat is adat? Adat is een verzamelnaam van diverse gebruiken en gewoonten, weergevende de geestelijke en materiele richtlijnen die men moet volgen, b.v. in de godsdienst, in de houding tegenover familie , meerderen, minderen, anderen, enz. Adat is een ongeschreven wet waaraan iedereen zich houdt. Mensen die zich hier aan houden zijn hier in hoog aanzien en worden beschouwd als zeer beschaafd. Zij die zich hiet niet aan houden als onbeschaafd.
De sembah
De sembah is een eerbewijs die gegeven wordt aan vorstelijke en personen van hoge adel. De sembah wordt als volgt gebracht: De handen tegen elkaar houdend en gebracht tot op de hoogte van mond en neus. Tijdens deze ceremonie moet men de persoon aankijken. De sembah kan gebracht worden bij een begroeting of na een vraag, of na een gezegde. De sembah kan zowel staande als hurkende gebracht worden. Hurkende alleen in Javaanse kleding en als de plaats en omgeving zich daartoe leent. De sembah wordt ook gebracht aan heilige voorwerpen (poesaka's en anderen), bij het betreden van heilige vertrekken of grafkamers wordt deze ceremonie ook toegepast.
Het hurken
Het hurken is niet uitsluitend een slaafs overblijfsel. Neen, het is vooral de laatste tijd een adat eerbewijs. De persoon voor wie gehurkt wordt moet deze eerbewijzen aanvaarden, want ook hij moet waarschijnlijk voor zijn meerderen in afkomst of rang hurken. Dit eerbewijs wordt dus niet alleen door het volk gebracht, doch de prinsen en prinsessen hurken ook voor hun vorst. Hier ligt niets minderwaardigs in. Integendeel, als men dit hoog houdt, wordt men ale een adat kenner en beschaafd mens beschouwd. Een Javaans vorst is werelds, tevens geestelijk bestuurder in zijn rijk. Als zodanig krijgt hij de hoogste eerbewijzen ook zijn familieleden. Ook de regenten zijn in hun regentschap het hoofd van de godsdienst, als zodanig krijgen zij en hun familieleden en ambtenaren, naargelang hun rang en afkomst de hun toekomende eerbewijzen.
Als vergelijking b.v. het volgende:
Een Rooms-katholiek zal voor de Paus knielen, ook voor een bisschop bij het kussen van zijn ring; dit is zijn adat die de godsdienst hem voorschrijft. Hij houdt zich hieraan.Waarom wordt het hurken van een Javaan voor een hoogadellijk persoon vaak als iets slaafs beschouwd en het knielen voor de Paus niet? Mocht het dus voorkomen dat een Javaan voor u als Europeaan hurkt, dan is dit gedaan spontaan en uit dankbaarheid of eerbied en dient u als Westerling dit eerbetoon te aanvaarden. Het zou juist tegen alle adat begrippen indreunen indien u deze persoon liet opstaan of hem een stoel zou presenteren.
Elke Javaan weet meestal wel zijn plaats en indien hij dit niet weet, dan dient u hem hierop te wijzen. U helpt mede in het terugbrengen van de adatbegrippen die Japan hier gedurende hun overheersing heeft getracht te vernietigen. Een volk moet adat en traditie hooghouden.
De ouders
Bij de Javaan staan de ouders in hoog aanzien. De kinderen zijn verplicht hen tot hun dood te steunen. Het is een adat begrip en de schoonzoons of -dochters komen hier niet tegen op. Japan heeft getracht vooral dat adat-begrip te vernietigen; heeft propaganda gemaakt voor het verwijderen van ouden van dagen maar dit is hen gelukkig bijna zo goed als niet gelukt. Wel bij de begroeting of in de houding van velen, zit, tegenwoordig een Japanse inslag. Het is nu onze zaak dit zo sopedig mogelijk te doen verdwijnen om de oude adat weer er in te krijgen, die elke Javaan beslist kent.
Enige Adat-beleefdheidsvormen
Men mag niet met een sigaret in de mond tegen een meerdere praten. Voor huisbedienden is het ook ongepast met een sigaret in huis te komen om daar te bedienen of het een en ander te doen. Indien in Indonesische kleding, dienen de huisbedienden bij de bediening of werkzaamheden, ongeschoeid te lopen. In de bijgebouwen is het geschoeid lopen wel toegestaan. Het is niet de gewoonte bij een gesprek dat staande gehouden wordt met de armen in de zijde te staan of met de armen over elkaar. De armen moeten gewoon los op zij van het lichaam gehouden worden en indien met een hoog personage in gesprek moet door de mindere tijdens dit staande gesprek, de armen gekruisd over de buik gehouden worden. Een aardige adatbeleefdheidsvorm is het volgende: Een bruidspaar is gedurende hun huwelijksdag "een dag koning en koningin". Bij hun gebruikelijke tocht door de stad hebben zij overal voorrang, zelfs ook bij het tegenkomen van een vorstelijke stoet. Thuis hebben zij dan ook een ereplaats.
Iets over Poesaka's.
Een poesaka is een relequie of attribuut. Deze poesaka kan een persoonlijk bezit zijn, maar ook het eigendom van een familie, desa, kampong of volk. Aan een poesaka wordt een kracht toegeschreven naar gelang afkomst en verleden. De poesaka's worden min of meer als heilig beschouwd, hebben hierdoor een zekere verering. Op bepaalde dagen worden zij bewierookt of krijgen ze offers naar gelang de voorschriften dit aangeeft. Deze voorwerpen krijgen echter nooit de Goddelijke verering en zijn zij steeds ondergeschikt aan hun rechthebbende eigenaar. Hieronder wordt dus verstaan een persoon die officieel en rechtmatige wijze in het bezit is gekomen van den poesaka. Poesaka's zijn niet alleen een kris of speer, doch ook gong's, gamelans, juwelen, antieke stoelen, tafels, kledingstukken, soms zelfs een doodgewoon stuk hout of een steen kunnen poesaka's zijn. Het houden van poesaka's is dus geen bijgeloof alsook het aanbidden van voorwerpen, zoals vaak gezegd wordt. Een kleine vergelijking is te treffen met relequien van de Katholieken die ze bij zich dragen of in huis hebben en deze voorwerpen vereren. Bij niet-Katholieken b.v. kan een voorwerp, voor anderen van geen waarde, maar afkomstig van een voorouder in hoge waarde en verering zijn.
Deze vergelijking kan men maken, doch voor poesaka's in sterkere mate. Niet alle krissen of pieken zijn poesaka's. Aan de plaats waar ze liggen of staan en de behandeling, kan men meestal een poesaka van andere niet-poesaka's onderscheiden. De poesaka's hebben meestal een ereplaats, zijn ook vaak in witte doeken gewikkeld en men vindt er vaak bloemetjes of wierook korrels bij of een of andere offerande. Dus vindt u in een huis een gong achteloos in een hoek, dan zal dit voorwerp heus geen poesaka zijn doch vindt men in een huis op een behoorlijke plaats een voorwerp (eventueel in witte doeken gewikkeld) dan moet dit wel een poesaka zijn. U hebt echter kamaraden die er anders over denken. Wat nu te doen? U verstopt het op een zodanige plaats waar hte niet door anderen ontdekt zal worden, aangezien het voorwerp misschien bespot en op de grond neergegooid zou kunnen worden. Indien dit niet mogelijk is kunt u het voorwerp meenemen om het later aan een oude Javaan of priester af te geven. Door deze daad heeft u de javaanse gevoelens niet gekwetst en volgens de adat gehandeld. Het is te begrijpen dat het vaak voor u moeilijk is om .b.v een poesaka kris niet mee te nemen of het later af te staan aan een Javaanse priester. Ook zou u het niet prettig vinden indien Indonesiers, Christelijk reliquieuse voorwerpen uit een Europees huis zouden weghalen als souvenier. Howel vaak moeilijk te begrijpen, hebben wij elkanders Godsdienst met al zijn gebruiken en voorschriften te respecteren. De macht bij een Javaanse vorst of prins ligt in het bezit van de Kraton- of prinselijke poesaka's. Ontneemt men dus deze vorsten of prinsen deze poesaka's dan is het met hun macht gedaan. Deze maatregel werd vroeger en nu nog aan de Javaanse hoven toegepast, indien dit nodig was. Ook de Nederlands Indische regering past dit wel eens toe.
Wordt vervolgd....
Uit een kasboek van mijn moeder over de huishoudelijke uitgaven van december 1961
(Ons gezin bestond toen uit totaal 8 personen; de oudste zoon zat als militair in N-NW-Guinea tijdens de Nw-Guinea crisis):
Dec. '61:
5 wkn huishuur a f 17,90 f 89,50
Licht + gas + verz ,, 50,-
Meubelvoorschot (Schuld aan de NL staat voor de overtocht) ,, 10,-
Melk 3 ltr per dag a 0,48 ct de ltr. ,, 44,64
Brood a 0,69 ct per dag ,, 21,39
Etos ,, 25,-
Boter 1 pak per dag a 0,37 ct ,, 11,47
Suiker 4 kg per week a 0,98 ct p kg ,, 19,60
Koffie 1 pak per week a f 1,48 ,, 7,40
Broodbeleg f 5,- per week ,, 25,-
Diversen zoals olie, meel, enz. f 5,- per week ,, 25,-
Schoolgeld ,, 10,-
Zakgeld ,, 15,-
Lesgeld + transport ,, 35,-
Vlees en groenten f 5,- per dag ,, 155,-
Rijst 2 kg per dag a f 0,27 ,, 16,74
Kolen 2 mut p. maand a f 10,40 ,, 20,80
Afbetaling breimachine ,, 16,-
Ziekenfonds ,, 43,-
Totaal f 640,54
Intervieuw in de "Nieuwe Leidsche Courant" van 08/08/1970, pagina 15/20 van Edith Constance Ohl, ev Willem Frederik van Ameijden van Duijm waarin ze een deel uit haar dagboek vertelt over haar ervaringen in de Japanse interneringskampen...
Vijf en twintig jaar geleden werden de in het voormalige Nederlands-Indië wonende Nederlanders en Indische Nederlanders bevrijd, kwamen ze tot op het bot vermagerd en met hongerige ogen uit de Japanse interneringskampen. Duizenden hebben de jarenlange opsluiting achter prikkeldraadversperringen niet overleefd. En duizenden anderen hebben de gevolgen nog altijd niet kunnen verwerken. De Japanners waren wreed, de hygiënische toestanden miserabel en eten was er nauwelijks.
We weten vrijwel alles van de omstandigheden in de Duitsche concentratiekampen. Over de Japanse interneringskampen is echter nog weinig bekend. Hoe was het leven in zo’n kamp, met welke problemen werden de gevangenen geconfronteerd? Vragen waarop het dagboek van mevrouw Edith Constance van Ameyden van Duym - Ohl, nu 58 jaar en wonende in Den Haag, antwoord geeft.
Zij woonde toen met haar man in Sawahloentoe (Sumatra). Haar man ‘Dick’ die tegelijk met haar werd opgepakt, overleefde de verschrikkingen niet. Hij stierf in het kamp.
Haar belevenissen tekende ze op in een dagboek, een babyboekje waarin zij het wel en wee van haar toen drie weken oude baby in het kamp bijhield. Dit dagboek droeg ze op aan haar dochtertje met de hartekreet: “Ach Janneke, ik verheug me nu al op de tijd dat je groot genoeg bent om onze avonturen in ’t kamp te kunnen horen…. Dan zal deze bewogen tijd allang achter ons liggen, als we ’t overleven tenminste.”
Mevrouw van Ameyden van Duym stond aan Bob Mantiri toe, dit dagboek te lezen en er een reeks fragmenten uit over te nemen.
’s Nachts rennen die beesten als gekken over onze benen...
12 MAART 1942 “…maar toe kwam het vreselijke bevel: alle vrouwen en kinderen van het Ombilin personeel moeten geinterneerd worden. Wat een slag was dat. Ik had het gevoel of ik met een hamer op m’n hoofd was geslagen en half verdoofd, gevoelloos, uiterlijk ijzig kalm ging ik onze koffers pakken.”
23 april ging de stoet van vrouwen en kinderen begeleid door hun echtgenoten op weg naar het hospitaalkamp. Janneke sliep rustig in mijn armen. Ik had genoeg melk voor twee voedingen bij me. Als de melkman nu maar naar binnen mocht komen….
In de ons toegewezen zaal was het een chaos, een hels kabaal, een onontwarbaar kluwen van barang, vrouwen, gillende kinderen, zwtende koelies en vloekende mannen. Toen het moeilijke afscheid nemen…. We hielden ons flink, huilden en jammerden niet. Maar toen we tenslotte alleen achterbleven, midden in de janboel, zonder de steun van onze mannen en in het vooruitzicht van een hard leven dat ons wachtte, toen begonnen enkele toch wel te huilen.
Ach Janneke, ik verheug me nu al op de tijd, dat je groot genoeg bent om onze avonturen in ’t kamp te kunnen horen! Eigenlijk ben ik van plan je dit boek te geven op je 16e verjaardag. Hoe dikwijls verlang ik naar die dag. Zestien jaar, je eerste baljurk, je eerste aanbiddertje….
Dan zal deze bewogen tijd allang achter ons liggen, als we ’t overleven tenminste…. Lief zoet Janneke, dit schrijf ik in ’t interneringskamp te Padang. Het is vandaag zondag, ik geloof 6 of 7 september 1942, de tel ben ik kwijt. Ja kindje, we zitten alweer in de nor en onze mannen ook.
22 september. Jan is 110 gram bijgekomen. Ze weegt nu al 5.855 gram. Victorie!
3 october. Het wordt hier hoe langer hoe vervelender. Misschien komt ’t omdat ik influenza te pakken heb. Ik voel me zo aklig en vervelend en kanker op alles.
15 october 1942. Vandaag heeft Janneke haar eerste pogingen tot zitten gedaan. We lachten ons gewoon slap, ze kikkerde uit alle macht en lachte om ’t hardst mee. Ter ere van deze vooruitgang heb ik haar vanmiddag in een mooi zijden jurkje gekleed.
25 october stierf plotseling kleine Buddy. Ach als ik er nog aan terugdenk. Zaterdag had hij gewoon gespeeld. In de nacht kreeg hij vreselijke buikloop…. Volgens de dokter is het een vergiftigingsgeval.
Zondag 22 november 1942. Gisteren heeft Janneke voor ‘t eerst gekropen. We gilden allemaal van verrukking en telkens moest ze voor een enthousiast publiek haar kunsten vertonen.
15 december Janneke is erg ziek. Ze is 760 gram afgevallen. God laat het goed aflopen. Ik ben zo bang.
Zaterdag 30 januari 1943. Janneke begint al te lopen langs de kanten van de box.
11 februari 1943. De Nippon heeft gedecreteerd dat we voortaan maar 15 cent eetgeld krijgen! ….Ik kan meteen wel even over de Japanse Maagdenroof kletsen. Een dag of tien geleden kwamen ze weer om meisjes te vragen, en toen die weer geweigerd werden, kwamen ze ‘s middags met een auto terug en begonnen ze de arme wurmen naar de wagen te sleuren. Een gegil en gehuil van jewelste natuurlijk. Und da würden Weiber Hühner.”
Want onze dames trokken te velde tegen de rovers. Het is een schitterend gevecht geweest. Een Jap kreeg een maagstoot, dat hij dubbelvouwde, een agent werd door een potige dame over een tafel heen gebokst. Het was een ware veldslag, met resultaat dat de Jappen afdropen, met de bedreiging, dat ze ’s avonds terug zouden komen. In allerijl vergaderden de vrouwen en er werd afgesproken, dat bij het eerste alarm alle weerbare dames te hulp zouden komen met alle wapens, die ze maar konden vinden, bezems en deegrollers en koekepannen en zo. Natuurlijk gebeurde er die nacht niets.
Eergisteren werden we opgeschrikt door ’t gerucht, dat het kamp gerampokt (overvallen) zou worden. Weer een vergadering gehouden en een verdedigingsplan ontworpen. En weer gebeurde er niets. Het lijkt wel een zenuwenoorlog. Soms lijkt ’t allemaal zo onwerkelijk en moet ik me telkens realisren dat het bittere ernst is.
4 maart. Vanmorgen bericht gehad. Dick is Goddank beter. Hij schrijft heel optimistisch en bemoedigend. Kon ik het ook maar zijn. Zou ik dit boek nog vol moeten schrijven eer we vrijgelaten worden?
Woensdag 7 april. Alweer een dode vandaag, mevrouw W. Wat een zielepoot, wat een lijden heeft ze achter de rug….
9 april. Woensdag zijn er twee begrafenissen geweest….
26 april. Gisteren was het Pasen. We waren allemaal zo blij gestemd. Chirtus is opgestaan! ’s Avonds heeft Joke me meegetroond naar de kerk. Het was natuurlijk hartstikke vol en we moesten op een tafel zitten. Ik was met de beste voornemens bezield om nu eens goed te luisteren. Maar helaas, de preek hing als droog zand aan mekaar. Woorden, holle woorden, die tegen mijn pogingen om te begrijpen terugkaatsten. Alleen het gebed was innig en mooi….
3 september. Eénjarig bestaan van onze internering. Het lijkt allemaal nog zo kort geleden. Een jaar van ons leven verpest…
19 september. Heb dit schrift weer een paar dagen moeten verstoppen: er schijnt weer iets aan de hand te zijn, buiten. Er is verduistering en veel geronk van vrachtwagens en vliegtuigen ‘s nachts. Dysentrie en een tweede hongersnood in het kamp; vannacht is een baby gestorven aan dysentrie. Verbod van dokter Lyon dat er geen water meer mag worden weggegooid buiten, waardoor plassen kunnen ontstaan. De angst slaat me weer om het hart. De vliegenplaag is op ’t ogenblik ook ontzettend en ‘t gevaar voor besmetting des te groter. Als er maar geen epidemie komt.
De negentiende october des morgens (ik was in bed gebleven na een nacht van buikloop en overgeven) kwam het ongelooflijke bevel: “Inpakken en binnen twee uur naar de Boei verhuizen.”(Gevangenis, red.) De Boei, waar duizend mannen steen en been over hadden geklaagd, dat hij te klein was, onbewoonbaar, en weet ik wat al meer, daar kropen wij, 2354 vrouwen en kinderen toch maar in. Het is hier een hel. We liggen op stenen britsen, zo maar op het koude cement…. Hoe we hier allemaal op mekaar gepropt zitten is niet te beschrijven. Er zijn geen badkamers, alleen twee putten en de wc’s bestaan uit een drietal verhogingen met in elke verhoging een paar gaten.
26 november. Ondertussen houden de Jappen bijna elke dag raids op de meisjes. Ze beloven gouden bergen als ze maar mee willen gaan. De arme schapen worden de hele dag door van de ene schuilplaats naar de andere gebracht en een keer hebben we weer een knokpartij tegen kleine Jappenpooiertjes. Onze grootste en sterkste vrouwen voorop, zo drongen we om die kleine apen heen, die het hoe langer hoe benauwder kregen en tenslotte gevlucht zijn zonder een enkel meisje meegekregen te hebben.
2 december. We gaan op transport naar Bangkinang! Weg uit de Boei, Goddank…. Er zijn er hier een hoop doodgegaan. We raken al gehard er tegen. Ik ben eigenlijk toch wel oersterk, dat ik op eigen kracht kan werken. Hoe zou het in Bangkinang zijn?
Maart 1944. Er heerst ontzettend veel dysentrie en malaria in ons kamp. Al tien doden weer gehad.
Zondag 30 april 1944. Op vrijdag 21 april zaten we aan het bed van Dick die juist een pijnaanval had. ’t Bleek nu, dat de dokter deze visite op touw had gezet en dat ze me een brief geschreven hadden dat ik niet moest schrikken als ik onverwacht gehaald zou worden. Die bewuste brief is nog niet bij ons aangekomen….
17 mei 1944. Dit was dan het beloofde tweede bezoek van mij aan Dick…. Een vreemde dokter kwam me tegemoet en vertelde me kort en bondig, dat Dicks toestand hopeloos was, hij lag op sterven. Aan zijn bed gaan zitten, Dick was buiten kennis. Bij zijn mondhoek was een straaltje bloed opgedroogd. Toen ik weg moest, nam ik Dick in m’n armen. Ik geloof dat ik huilde. Hij werd wakker, hij omhelsde me en zei: “Niet huilen, ik ga nog lang niet dood.”
Bangkinang 18 mei 1944. Vandaag is Dick begraven, gestorven in het interneringskamp te Bangkinang op 17 mei 1944, om 19.20 uur Nippontijd. Tegen drie uur gingen we naar het kerkhofje…. De koelies waren klaar; een van hen greep een dode tak en plantte die met een spottend gebaar boven de berg uitgegraven aarde. Toen liepen ze grinnekend weg. Een razende woede kwam over me, ik vloog op het graf af, rukte de tak er uit en smeet hem achter de koelies aan. God, ik had ze kunnen vermoorden gewoon, dat onuitsprekelijk laffe tuig, tegen doden durven ze, tegen opgesloten vrouwen, tegenover machteloze mannen, de godvergeten lafbekken. De groep om het graf stond roerloos. Ik bekeek de begeleidende aap aan, uitdagend…. Hij zei niets maar gaf de mannen een teken om te beginnen. Ik bukte me en nam een handvol aarde van Dick’s graf op. Toen gingen we naar huis.
Januari 1945. Alweer een jaar om. Hoe lang nog? Kerst en Oudjaar waren torrig natuurlijk. Ben vroeg naar bed gegaan. De anderen hebben ’t wel gevierd. Een heleboel lui hadden nog kerstboompjes op de een of andere manier gefixt. We hebben hier een muizenplaag. ’s Nachts rennen die beesten als gekken over onze benen.
Juni 1945…. Er is intussen ook een oplossing gevonden voor de muizenplaag, die in ons kamp heerst. We vreten ze op. Of liever de gevangen muizen worden ingezameld en dan wordt er ragout van gemaakt, die bestemd is voor de doodzieken in het hospitaal, die aan hongeroedeem lijden. Het is vers vlees en ze kikkeren er inderdaad van op. Ik moet zeggen dat we dikwijls lopen te watertanden, als we het beroemde “overdekte schaaltje” uit de keuken naar het hospitaal zien dragen….
Augustus 1945. Er is beslist iets aan de hand. De Jappen zijn in een pesthumeur en ze hebben ons verboden te lachen en te zingen.
22 augustus 1945. De oorlog is uit. Vandaag is het ons bekend gemaakt.
25 augustus. Ik ben opgenomen in het hospitaal.
30 augustus. Ook een mop! Nu zijn we eindelijk bevrijd en nu lig ik in het hospitaal.
Januari 1946. We zijn aan boord en varen richting Singapore…. Dit is de eerste etappe van de reis naar Holland…. Toen we de Emmahaven zagen verdwijnen, barstte ik in tranen uit en de oude heer Jozef leende me zijn mooie grote zakdoek. Zijn orderly vroeg verbaasd: “Why does she cry?”
“She remembers Java.”, zei meneer Jozef en greep me troostend bij de hand….
Vriendelijk ter beschikking gesteld door Mw. J.G.J. van Ameijden waarvoor mijn hartelijke dank!!
Een familiegebeurtenis dat tragisch had kunnen aflopen...
Een welhaast ongelooflijke gebeurtenis binnen onze familie wat tragisch had kunnen aflopen is toch wel het vermelden waard: de jongste broer van mijn moeder, Eugène Louis van de Pol, was na jaren vermist te zijn na afloop van WO II, eindelijk gevonden via het Internationale Rode Kruis. Ik kan mij herinneren dat mijn moeder regelmatig negatieve berichten kreeg van het Rode Kruis inzake haar constante verzoeken tot het naspeuren van zijn wel of niet in leven zijn. Uiteindelijk kwam na jarenlange onzekerheid omtrent zijn omstandigheden het verlossende bericht: hij leefde nog, gezond en wel, met zijn nieuwe gezin op de Molukken, op het eiland Ambon! Na het blijde nieuws werd zo spoedig mogelijk zorg gedragen voor het leggen van werderzijds contact; uiteindelijk mocht oom Loulou voor 3 maanden naar Nederland reizen. Het weerzien was uiteraard emotioneel voor zijn zusters want zowel mijn moeder als haar 3 zusters hadden al die jaren er alles aan gedaan om hun enigste nog levende en jongste broer terug te zien!
Bij mijn ouders thuisgekomen vertelde hij zijn avontuurlijk leven. Na het einde van WOII, waarbij hij na een lange krijgsgevangenschap vol ontberingen de vrijheid terugkreeg, kon hij zich herenigen met zijn toenmalige echtgenote. Als beroepsmilitair (Sergeant-Majoor) bij het KNIL moest hij uiteindelijk terug naar zijn eenheid. Toen Indonesië onafhankelijk werd, werd hij voor de keuze gesteld: terug naar Nederland met de kans op overgang naar de KL of overgaan naar het Indonesische leger (TNI = Tentara Nasional Indonesia) en directe bevordering naar officier in de rang van Eerste Luitenant. Voor hem was de keuze toen niet moeilijk: hij koos voor de TNI, gezien het feit dat zijn carrière naar een officiersrang zo voor het oprapen lag...Dat de condities uiteindelijk in zijn nadeel zouden vallen kon hij toendertijd niet vermoeden...Hij had voor zichzelf en zijn gezin een uitstekende beslissing genomen nietwaar. Deze beslissing viel echter bij zijn toenmalige Nederlandse echtgenote niet in goede aarde: zij wilde terug naar NL aangezien ze als Europese afstammelinge geen toekomst meer zag in de nieuwe republiek; hun wegen scheidden zich en ze gingen ieder hun nieuwe toekomst tegemoet. Oom Loulou pakte zijn nieuwe leven als nieuwbakken officier met verve op: hij werd benoemd en aangesteld als Commandant van een Parachutisten eenheid en zijn bataljon werd in 1e instantie gestationeerd op de Molukken...De Nieuw-Guinea crisis ontstond en werd steeds heftiger; zo heftig dat NL besloot een Marine-, Land- en Luchtmacht eenheid naar het toenmalige Nederlands Nieuw-Guinea te sturen ter bescherming van haar grondgebied. Mijn oudste broer zag het avontuur wel zitten; hij diende als toenmalig dienstplichtig militair bij de Koninklijke Luchtmacht en wel bij het LBK (Luchtmacht bewakingskorps), op de vliegbasis Eindhoven en hij gaf zich op als (oorlogs-)vrijwilliger....onze ouders waren er niet blij mee echter ze gingen akkoord met zijn besluit. Uiteindelijk werd hij geplaatst op de vliegbasis Biak en belast met de bewaking van het vliegveld als hondengeleider. Als nevenfunktie moest hij eventuele Indonesische krijgsgevangenen begeleiden naar hun voorlopige interneringskamp. Aldus gebeurde het dat er een paar Indonesische parachutisten werden gevangen genomen en moesten worden afgevoerd. Mijn broer had o.a. op dat moment niet in de gaten dat o.a. de gewonde parachutist die in het vliegtuig werd gedragen zijn (vermiste) oom was. Die vertelde n.l. bij onze ouders thuis het verhaal dat hij begeleid werd door een gewapende Luchtmachtmilitair met zwart (krullend) haar die volgens hem van Indische komaf leek. Op dat moment beaamde mijn broer dat hij een groepje gevangen genomen Indonesiër parachutisten w.o. een gewonde moest escorteren....!!?? Bleek dus dat oom en neef elkander onbewust hadden ontmoet maar dan in omstandigheden die heel anders hadden kunnen aflopen! Er viel een lange stilte...
Een artikel in het Bataviaasch Nieuwsblad van woensdag 16 november 1892 door redacteur P.A. DAUM. - Uitgevers: G. KOLFF & Co over Generaal-Majoor Willem Hendrik van de Pol
HET WAPEN DER INFANTERIE EN ZIJN EERSTE CHEF.
Generaal van de Pol, wiens pensionneering in de Javasche Courant van gisteren vermeld stond, en die dus den indischen militaire dienst heeft verlaten, werd in 1835 te Groningen (Noot: Dit is fout; moet zijn Fort Bath, gem. Reimerswaal) geboren. Op 14 jarigen leeftijd (1849) in dienst getreden als vrijwillig soldaat werd hij op 21 jarige leeftijd benoemd tot 2n luitenant bij het nederlandsche leger en bij het 3e regiment te Groningen ingedeeld. Medio 1858 vertrok hij naar Indië. Na de subalterne rangen te hebben doorloopen, werd hij als majoor te Meester Cornelis geplaatst en wel bij het 1e depôt-bataljon. Met uitmuntend gevolg stond hij verscheidene jaren aan het hoofd van dat bataljon, dat hij hielp oprichten en er den slag in bracht, die thans nog daarin is waar te nemen.
Van Mr. Cornelis werd hij, als overste, benoemd tot commandant der Padangsche benedenlanden; later diende hij als gewestelijk militair commandant der westerafdeeling van Borneo; vandaar ging hij, als kolonel, naar Willem I en in 1885 met tweejarig verlof naar Europa.
Gedurende zijn verblijf aldaar werd hij voor den rang van generaal-majoor voorbijgegaan door kolonel van Teijn; bij diezelfde gelegenheid werd ook kolonel Visser voorbijgegaan, altijd als de buitengewone benoeming van generaal van Teijn voor zijn verdiensten te Atjeh, voor de H.H. van de Pol en Visser een passeering mag worden genoemd.
In 't laatst van 1888 kwam hij van verlof uit Nederland terug en werd benoemd tot commandant der 3e mil. afdeeling op Java te Soerabaja, alwaar hij door zijn strengheid vele zijns inziens minder geschikte officieren opruimde en daardoor vele vijanden maakte van wier grieven vooral de Soer. Courant zich tot tolk maakte. Den 27en Juli 1889 tot generaal-majoor bevorderd, werd hij met ingang van 1 October van dat zelfde jaar aan het hoofd van de infanterie-afdeeling geplaatst en tevens benoemd tot chef van het voetvolk.
Deze laatste betrekkingen waren gecreëerd op langdurig aandringen van de infanterie, doch tegelijker tijd was men tot een reorganisatie van het Departement van Oorlog overgegaan, waardoor helaas, de zelfstandigheid van de jonge afdeeling nagenoeg geheel aan banden werd gelegd. In alle personele aangelegenhedenmoest zij zich tot den leger-commandant verhouden door tusschenkomst van de Ie afdeeling (chef: majoor, later overste der artillerie Tullekens) en daar nu bij het hoofdbureau infanterie negen tiende van het werk "Personeel" betreft, was, het behoeft geen bewijs, de onafhankelijkheid van den schef van het wapen een zeer betrekkelijke, ja zelfs zoo gering, dat dien hooggeplaatsten officier nagenoeg geen enkele bevoegdheid werd toegekend. Daarbij kwam, dat generaal van de Pol, hoewel te velde en in 't garnizoen als troepenofficier steeds uitgeblonken hebbende en dientengevolge de Militaire Willemsorde en twee eervolle vermeldingen verdiend hebbende, van bureau-zaken en vooral van den gang der werkzaamheden bij een hoofdbureau van het Oorlogsdepartement slechts weinig afwist en dus in 't begin vergissingen beging, die iedereen zou hebben begaan, maar die hem, met het oog op de minder welwillende gezindheid ten zijnen opzichte, breed werden aangerekend.
Wat is wel de reden van het in de militaire wereld algemeen opgemerkte verschijnsel, dat de generaal van de Pol zich niet of slechts weinig mocht verheugen in de gunst van hoogere autoriteiten? Wij weten het niet te zeggen, maar het wwarschijnlijkst schijnt het ons, dat zijn stellig partij trekken voor den toenmaals ter Borneo's Westkust zwak staande overste Deijkerhoff daarvan de reden is geweest. Dat deze laatste kolonel is geworden en thans in een hoogst eervolle en verantwoordelijke positie te Atjeh is geplaatst, wordt algemeen aan den chef der infanterie toegeschreven, die een zoo kundig hoofdofficier onder geen voorwaarde schijnt te hebben willen prijsgeven. Men kan dus zeggen, dat de generaal van af zijn optreden als chef van het wapen der infanterie onaangenaam gediend heeft en misschien daarom niet die waardering heeft gevonden, die hem in vele opzichten ruimschoots toekwam.
Daarbij hebben wel eens hooren vertellen dat hij weinig toeschietelijk was tegenover hoogere gezaghebbenden; dat hij tegenover hen zijn "quant à moi" steeds heeft bewaard en niet als sommige anderen voor elk wissewasje naar het 'bon plaisir' van superieuren vroeg. De generaal zag zich bij zijn optreden voor een zeer moeilijke taak geplaatst; de infanterie had niet zonder reden lang om een chef geroepen, want haar urgentste belangen waren onbehartigd gebleven en hadden zich tot een hoogen toren opgestapeld.
Dat alles moest verwerkt worden en daarin is de generaal, geholpen door zijn ijverigen hoogst bekwamen hoofdofficier, Swart, uitmuntend geslaagd. De reorganisatie der infanterie, die - naar men zegt - elk oogenblik kan afkomen, is zijn werk; misschien zal zijn opvolger er de eer van krijgen, doch de voorstellen, de stoot tot vele verbeteringen in den defectueusen toestand, zijn van zijn hand. Alleen daarmede verdient hij reeds den dank van elk infanterie-officier en als over eenige jaren de promotie-gang tot een geregeld en niet al te ongunstig verloop zal zijn gebracht dan is dat aan hem, die dan misschien al vergeten zal zijn, te danken.
Werd een paar maanden geleden in een voortreffelijk geschreven levensbeschrijving van generaal van Teijn in het I.M.T. aan dezen opperofficier het vaderschap over de thans in beproeving zijnde kleinst kaliber achterlaadgeweren toegeschreven, - niet te ontkennen valt het, dat de zaak alleen tot het tegenwoordig stadium is kunnen komen door de zeer ernstige medewerking van den chef van het wapen.
Van Teijn en van de Pol waren mannen, die elkaar hoogachtten, die beiden, naar het goede streefden en in vele opzichten eensgezind hetzelfde pad bewandelden. De herziening van reglementen en voorschriften; de hooge vlucht die de ballistiek in de laatste jaren heeft toegenomen, zij zijn zijn werk; hij is gelukkig geweest in de samenstelling van commissien en heeft, in het belang van het leger, geprofiteerd van den krachtigen steun van den majoor Rink.
De generaal liet zich buitenaf niet veel uit over hetgeen hij als chef voor de infanterie leed, de officieren van dat wapen weten dus niet goed, wat zij aan hem hebben gehad en hebben daarom wel eens ingestemd met de klachten, die nu en dan over zijn bestuur zijn aangeheven. Zijn wij wel ingelicht, dan zijn nooit klachten ongegronder geweest dan deze; steeds heeft hij naar het goede gestreefd, doch vele zijner voorstellen, zoals bijv. zegt men gelijkstelling der traktementen van infanterie-officieren met die van officieren van andere wapens, zijn uit een financiëel oogpunt verworpen; andere zullen misschien eerst ingewilligd worden, wanneer een nieuwe chef is opgetreden.
Wordt vervolgd
Over Johannes de Sanger (1e echtgenoot van Sara Dormans):
Conflict met de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland
De Gecommitteerde Raden van Zeeland zijn het volstrekt niet eens met het feit dat de leden van de Magistraat van de stad Arnemuiden Jan de Sanger als schepen en raad gewipt hebben. Jan de Sanger was n.b. “controleur op het Licent alhier” en weet echt wel wat hij zegt als hij Dirck van Delen, die ook Licentmeester was, “Landsdief” noemt, want hij stond er met zijn neus bovenop. Dat laatste wordt vermeld in een gesloten missive van de Ed: Mog: Heeren Staten van Zeeland. Daarin wordt gewag gemaakt van het feit dat Jan de Sanger een officieel protest bij de Gecommitteerde Staten heeft ingediend omdat hij door de Magistraat van Arnemuiden op onbehoorlijke wijze geschorst is in de bediening van al zijn ambten, waaronder schepen. Hij verzoekt de Ed: Mog: Heeren te bewerkstelligen dat hij gehandhaafd blijft “in alle sijne bedieningen”. Daar hebben zij gevolg aan gegeven getuige de bovengenoemde missive. Daarin gelasten de Ed: Mog: Heeren Jan de Sanger weer als schepen van Arnemuiden te erkennen
Daar is de Magistraat het natuurlijk niet mee eens In een brief reageert die verongelijkt op het feit dat de Staten een beslissing in deze zaak nemen zonder kennis te nemen van de reden waarom de Magistraat tot de procedure van afzetting is overgegaan De Magistraat is helemaal niet gehoord. Mogen de Ed: Mog: Heeren Staten “naer derselver hooge gewoonlijcke Wijsheijt” besluiten dat als nog te doen dan zou dat kunnen ter gelegenheid van de “aenstaende verpachtinge “ op 27 september
De leden van de Magistraat zijn gemakshalve vergeten dat alleen een hoge Autoriteijt Burgemeesters, Schepenen en Raden mag verkiezen uit een voordracht. Het afzetten van een Schepen behoort ook tot de competentie van de Gecommitteerde Raden in deze tijd waarin er geen stadhouder in Holland en Zeeland benoemd is.
Zouden de Ed: Mog: Heeren Staten niet geweten hebben waarom Johan de Sanger als schepen werd afgezet ?? Of vonden ze dat deze Johan als “klokkenluider “ ten koste van alles in zijn ambt als schepen moest worden gehandhaafd ?
Uit de stadsresolutie van 13 december 1661 komen wij te weten dat niet alle leden van W+R voorstander waren van de afzetting van Jan de Sanger. Een minderheid protesteert daar tegen, waaronder oud-burgemeester Kaau en Jacob Bonnecroij.
Op 31 maart is de kwestie nog steeds niet opgelost. In meerderheid wil W+R de nominatie van de nieuwe Magistraat opschorten/uitstellen totdat de Ed: Mog: op de brief van de nominatie van de 2 personen hebben beschikt. Een minderheid van W+R Jacobus Kaau, Jacob Bonnecroij en Aernoudt de Fremij is het daarmede niet eens.
Wel is duidelijk dat Johan de Sanger niet in ere is hersteld als schepen: zijn naam komt niet meer voor in de stadsresoluties. Dat was niet mogelijk, omdat hij kort daarop is overleden.
Bron: Historische vereniging Arnemuiden, "Bekende personen".
Een lezing van de schrijver Reggie Baaij in verband met de opvoering van "de Stille Kracht" van Louis Couperus wat ik zeer treffend vind:
Tekst van de lezing gehouden in de Stadsschouwburg in Amsterdam in verband met de opvoering van De Stille Kracht van Louis Couperus door Toneelgroep Amsterdam. (In het kader van de reeks Wish You Were Here, d.d. 07-12-2015)
Amsterdam, 7 december 2015
DE STILLE KRACHT
© Reggie Baay
‘Wij waren afgesneden van begrip van onze omgeving,’ laat Joseph Conrad zijn personage zeggen in een ander literair meesterwerk uit het begin van de twintigste eeuw: Heart of Darkness. En hiermee vatte hij kernachtig het essentiële probleem van de Europese koloniaal in die andere omgeving samen. En ja, terwijl er sowieso al een enorme kloof van onbegrip bestond tussen de koloniaal en de gekoloniseerde, tussen de Europeaan en de Afrikaan en Aziaat, werd dat onbegrip in het koloniale Nederlands-Indië nog eens extra opgeroepen en aangewakkerd; uit hebzucht, uit hoogmoed, uit dat verfoeilijke Westerse superioriteitsgevoel en misschien ook wel uit een onbeteugelbare afkeer voor rasvermenging.
Het is verbluffend hoe Louis Couperus in De Stille Kracht de kern weet te raken van die gemankeerde relatie tussen de Europeaan en de Aziaat in het Indië van zijn tijd. Het waren die onmetelijke afstand en als gevolg daarvan dat oneindig niet-begrijpen die essentieel waren voor die gemankeerde verhouding, en het is dan ook niet voor niets dat zij prominent aanwezig zijn in De Stille Kracht.
Cruciaal voor die afstand en het onbegrip was de Nederlandse kolonisatie-opvatting in Indië. Ik spreek in dit verband liever van een opvatting dan van een model. Dit laatste veronderstelt immers een doordachte constructie of op z’n minst een zekere gelaagdheid, maar hiervan was in het geheel geen sprake. Heel plat, heel eendimensionaal, was men de mening toegedaan dat de kolonie Nederlands-Indië slechts ter exploitatie diende van het moederland. Niets meer en niets minder. Hadden andere koloniale mogendheden naast de wens om uit hun koloniën alles te halen ook nog de behoefte om er iets te brengen, in de vorm van bijvoorbeeld beschaving, ontwikkeling, de eigen cultuur of, godbetert, het geloof, Nederland had als koloniale mogendheid slechts de intentie om uit de archipel alles te halen. Hierbij werd gestreefd naar zoveel mogelijk afstand tussen kolonisator en gekoloniseerde, waarbij de achterliggende gedachte was dat de macht het beste gewaarborgd was wanneer er geen vermenging (op geen enkel vlak) plaatsvond met de overweldigende meerderheid van gekoloniseerden. Superioriteit kon, volgens deze opvatting, het beste zichtbaar en – vooral – bestendigd worden door maximale afstand.
Die maximale afstand kreeg bijvoorbeeld vorm in het getrapt besturen van de kolonie, zoals we dat in De Stille Kracht terugzien in de relatie tussen Van Oudijck en de regent van Laboewangi. Er werd gebruik gemaakt van de in de kolonie bestaande inheemse machtsstructuren en er werd geregeerd via de inheemse adel, waardoor men als kolonisator nauwelijks tot geen contact had met de bevolking. En dat had natuurlijk consequenties. Het is dan ook niet vreemd dat na ruim drie eeuwen Nederlandse aanwezigheid in Indië men nauwelijks wist wat er onder de inheemse bevolking leefde. Zo horen we een van de personages in deze toneelversie van De Stille Kracht amechtig verzuchten: ‘Ik begrijp die inlanders niet. Het is alsof er een onzichtbare muur tussen ons in staat. Er is een geheim in de ziel van deze zwarte mensen die ik niet ken.’Welnu, de Nederlandse mythe van de mysterieuze Javaan, zou dan ook wel eens niets anders kunnen zijn dan een logisch gevolg van een volledig gebrek aan contact met en interesse voor diezelfde Javaan.
Maar ook als er wel contact was met die ander, zoals met de inheemse adel, dan nog was er voortdurend sprake van niet-begrijpen. Van onbegrip als gevolg van desinteresse, misplaatste superioriteit of hoogmoed. Couperus laat dat- en dat is cruciaal voor de intrige - treffend zien in de confrontatie tussen Van Oudijck en de familie van de regent van Laboewangi. In de directe en in Oosterse ogen zeer vernederende manier waarop Otto van Oudijck als resident Soenario en zijn familie terechtwijst. Dat is niets meer en niets minder dan een regelrechte clash tussen West en Oost. Zou een andere handelwijze veel effectiever zijn geweest en minder desastreuze gevolgen hebben gehad, de onwetende, rechtlijnige en met een beperkt handelingsrepertoire behepte Van Oudijck doet juist datgene wat hij niet had moeten doen. Met alle gevolgen van dien.
Dat onbegrip tussen de westerling en de oosterling in Nederlands-Indië werd in Couperus’ tijd nog eens vergroot door de koloniale taalpolitiek. Ook een uitvloeisel van de wens om de ‘inlander’ op afstand te houden. Is het u wel eens opgevallen dat in menige voormalige Engelse kolonie nu nog Engels wordt gesproken, of in menige voormalige Franse kolonie Frans, maar dat dat in Indonesië met het Nederlands niet het geval is? Afgezien van een enkele stokoude gids in de kraton van Yogjakarta die zich bedient van een bijna sprookjesachtig archaïsch Nederlands, spreekt vandaag de dag vrijwel geen enkele Indonesiër Nederlands. Niet dat men daar in Indonesië rouwig om moet zijn; integendeel; het Nederlands is nou niet bepaald een wereldtaal die deuren opent. Maar hoe kan dat nu na drieënhalve eeuw Nederlandse koloniale overheersing? Na drieënhalve eeuw contact? Wel heel simpel: omdat de overheersten de taal van de overheerser niet mochten spreken. Er was sprake van een koloniale taalpolitiek waarbij er angstvallig voor gewaakt werd dat de inheemse bevolking het Nederlands, de taal van de koloniale elite, machtig zou worden. Het Nederlands mocht in geen geval de gemeenschappelijke taal in de kolonie worden. Afstand tussen koloniaal en gekoloniseerde moest ook in dit opzicht angstvallig bewaard blijven.
Hoe er dan in voorkomende gevallen met de bevolking werd gecommuniceerd? Door zich als koloniaal te bedienen van een zeer gemankeerde, directieve vorm van de toenmalige taal van het volk: het Maleis. Met gebruikmaking van een minieme woordenschat, en een verregaande minachting voor de grammatica en de nuances van die taal. Het resultaat kennen we in de vorm van de veelal op barse toon geuite grove bevelen waarmee de ondergeschikte inlander doorgaans werd gemaand van dienst te zijn.
Tja, en als men dus elkaars taal niet of nauwelijks spreekt, respectievelijk niet mag spreken en niet wil spreken, dan betekent dat per definitie onbegrip en misverstanden… Dan is het ook niet gek dat, zoals in De Stille Kracht, als gevolg van dat onbegrip, in combinatie met een volkomen minachting voor en desinteresse in die andere cultuur, het belang van een goed gekozen dag, of het belang van een inwijdingsritueel of selamatan voor een nieuwe put met stuitend dedain wordt afgedaan als kinderlijk bijgeloof, of primitieve domheid. Met - alweer - alle gevolgen van dien.
Er was nog een ‘terrein’ in de koloniale Indische samenleving van Couperus’ tijd waar die afstandspolitiek zich manifesteerde. En de gevolgen daarvan hebben van Couperus als subliem observator een prominente plaats in De Stille Kracht toebedeeld gekregen. De wens tot afstand tussen de Europese bewoners en de Aziatische bevolking in de kolonie kwam namelijk ook naar voren in het verbod op en de openlijke en massale afkeuring van interraciale relaties. Huwelijken en verhoudingen tussen Europese mannen en ‘inferieure’ Aziatische vrouwen waren voor de Europese gemeenschap taboe, werden beschouwd als een ontoelaatbare schending van de koloniale code en werden gezien als een verregaande vorm van degeneratie.
Maar het koloniale Indië was tegelijkertijd ook een broeierige, naar lust en liefde hunkerende samenleving. Juist ook vanwege dat taboe. Het is niet voor niets dat we Eva Eldersma in dit verband over de kolonie horen verzuchten: ‘Ik geloof dat er nergens zoveel wordt liefgehad als hier…’. In de koloniale wereld van Nederlands-Indië waar dus rigide raciale grenzen waren getrokken, een schreeuwend tekort bestond aan jonge, huwbare Europese vrouwen en tegelijkertijd een enorm overschot was aan jonge Europese mannen in, zoals men dat placht te noemen, de kracht en bloei van hun leven, kon het niet anders of die overmatig aanwezige lust en liefde zochten een uitweg en lieten zich niet begrenzen door koloniale barrières. Wat dat betreft lijkt Couperus het Indische leven in De Stille Kracht meer naar de werkelijkheid te hebben getekend, dan menige Nederlandse lezer, toen en nu, vermoedt.
Het maakte die samenleving in Couperus’ tijd tot een wereld van een onthutsende hypocrisie als het gaat om relaties en seksualiteit. Een wereld waarin met de mond iets geheel anders werd beleden dan massaal met de daad werd uitgevoerd. Als ik u namelijk alleen al vertel dat tegen het einde van de negentiende eeuw, in de periode dus dat De Stille Kracht verscheen, meer dan de helft van alle Europese mannen in de kolonie - we hebben het dan over vele tienduizenden mannen – voor langere of kortere tijd met een Aziatische concubine leefde, dan kunt u zich daar wellicht enigszins een voorstelling bij maken.
Die massale hypocrisie, die massale heimelijkheid op dit gebied tekende die samenleving. Die heimelijkheid, die fixatie op lust en seks lagen voortdurend dicht onder de oppervlakte van die koloniale wereld. En Couperus toont ons dat met een magnifieke trefzekerheid. De zinderende zinnelijkheid van Leonie van Oudijck, de obsessieve lustgerichtheid van Addy de Luce of van Theo; het zijn meer dan zuiver persoonlijke eigenschappen of aberraties, want ze staan ook en vooral in direct verband met de mores in de toenmalige koloniale wereld van Nederlands-Indië. Overal woekerde immers de lust; overal sluimerde het verlangen; overal lagen de mogelijkheden en kansen om jezelf te verliezen… Toegestaan door een collectieve hypocrisie. Niet in de laatste plaats omdat men zich op dit gebied bevrijd waande van de verstikkende mores en dito blikken uit het moederland.
Diezelfde mores zorgden bovendien voor wat Couperus ons ook zo genadeloos toont: het liefdeloze huwelijk in de kolonie. Meer nog dan in de ‘gewone’ wereld werden nogal wat huwelijken in Indië gekenmerkt door liefdeloosheid waarvoor vervolgens compensatie werd gezocht in overspel. Er is bijna geen enkele oud-Indische familie waarin op dit gebied geen geheimzinnig schandaal voorkomt, waarin niet opeens onbekende bastaarden opduiken of scabreuze avonturen van lang geleden overleden familieleden aan het licht komen. En ik kan het weten. Niet alleen stam ik zelf uit zo’n oud-Indische familie, maar ik heb ook de twijfelachtige eer dat ik er ooit eens onderzoek naar heb gedaan…
En dat kan ook eigenlijk niet anders in een wereld waarin aan het huwelijk strikte raciale grenzen werden gesteld, waarin liefdes waren verboden, waar tegelijkertijd de mogelijkheid bestond om via een ‘gunstig’ huwelijk niet alleen maatschappelijk, maar eventueel ook nog eens raciaal te ‘stijgen’, en waar ten slotte de hypocrisie hoogtij vierde.
Liefdeloze huwelijken te over dus destijds in de kolonie. Ook in De Stille Kracht. Dat tussen Leonie en Otto bijvoorbeeld, of het bloedeloze huwelijk tussen de degelijke maar oersaaie Eva Eldersma en haar werklustige man. En wat te denken van de dweepzieke Indo Frans van Helderen die noodgedwongen binnen zijn eigen raciale groep is getrouwd met een Indische vrouw die hij minacht, terwijl hij smacht naar de liefde van de Nederlandse Eva Eldersma. En last but not least natuurlijk het liefdeloze huwelijk in wording: dat tussen Doddy en Addy de Luce.
Er was nog een gevolg van die afstandspolitiek in de kolonie: de hartgrondige afkeer van de halfbloed. De hypocrisie maar ook de, zou ik bijna willen zeggen, schizofrenie, de tweeslachtigheid als het gaat om mensen van dat andere ras, de Aziaat, was diepgeworteld en wijdverbreid. Hield de Europese man het enerzijds massaal en heimelijk met de Aziatische vrouw en bedreef hij, zoals ik daarnet al betoogde, op grote schaal heimelijk de liefde met haar, wanneer dat samenzijn een kind voortbracht, verfoeide en verwenste hij niet zelden die half-Aziaat, zijn eigen kind notabene, hartgrondig.
Over die halfbloed heersten onder de Europeanen in de kolonie tal van abjecte generalisaties bedoeld om de Europese suprematie te benadrukken en de afstand tussen de zuivere Europeanen enerzijds en de ‘bastaarden’ en Aziaten anderzijds duidelijk te markeren. Bloedmenging, zo was de gangbare opvatting leidde slechts tot verregaande degeneratie. Of zoals een confessioneel Tweede Kamerlid kort na 1900 nog in het parlement betoogde: de halfbloed was hereditair belast. Verenigde slechts het kwade van twee werelden in zich en was daarom een groot gevaar voor de heersende koloniale orde én het Europese ras in de kolonie!
Wel die opvattingen over de halfbloed, de Indo, worden dan ook in De Stille Kracht genadeloos geschetst. Zo horen we Otto in verband met de familie De Luce in het stuk opmerken: ‘Ik haat alles wat half ras is. Ik haat hun manieren, hun gedweep met de inlandse hoofden, hun verslaving aan het spel…’ En over Doddy en Theo: ‘In mijn kinderen stroomt Indisch bloed. Bij Doddy zie je het aan haar verfijnde trekken, vooral als ze moe is, bij Theo ligt het verscholen in zijn innerlijk: een onverzettelijkheid die hem het leven lastig maakt.’ Valt dit dan nog wel mee; Otto’s veronderstelde bastaardzoon Si Oudijck wordt echt genadeloos neergezet: ‘Hij ronselt bedevaarders voor Mekka. Smeert ze goedkope reizen aan. Hij scharrelt rond en vervloekt zijn vader.’ De enige halfbloed die er nog enigszins goed vanaf komt is de flemerige Frans van Helderen. Maar ja, hij is dan ook ‘de meest Westerse halfbloed van Laboewangi,’ zoals hij in De Stille Kracht wordt genoemd. Vandaar. En hoe Westers hij is, of poogt te zijn, blijkt wel uit de manier waarop hij zijn eigen vrouw, ook een halfbloed, tegenover de door hem aanbeden Eva Eldersma wegzet: ‘Ze blijft een halfbloed. Mét haar grillen, haar melodramatische scènes. Vroeger zag ik het niet, of deed er het zwijgen toe. Maar nu verstikt het me.’
Enfin, wat ik u in mijn korte praatje vanavond heb willen laten zien, is dat wie, zoals het Nederlandse koloniale bestuur destijds, uit een kolonie alleen maar haalt en niets brengt, dat wie bewust zoveel afstand schept en houdt, wie zoveel onbegrip creëert en in stand houdt en wie bovendien zoveel haat zaait en laat groeien - niet alleen onder de gekoloniseerde Aziaten, maar ook onder zijn eigen bastaardkinderen - die creëert onherroepelijk zijn eigen gewelddadige ondergang.
Het is Couperus’ verdienste dat hij dat aan het begin van de twintigste eeuw allemaal feilloos doorzag, en dat hij dat bovendien op een sublieme manier wist vorm te geven in De Stille Kracht. En dat, terwijl zijn vele Europese tijdgenoten, van wie de meeste nota bene zelf vele jaren woonachtig waren in de kolonie, niet in staat waren om te zien welk monster zij zelf hadden gecreëerd. Zelfs tijdens de kamerdebatten van 1939, aan de vooravond dus van de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende dekolonisatie, waren er nog Nederlandse politici, de zogenaamde Indiëkenners, die betoogden dat het vanaf dat moment nog minstens vijftig tot honderd jaar zou duren voordat de onafhankelijkheid van Indonesië daar zou zijn.
Had men De Stille Kracht bij het verschijnen aan het begin van de vorige eeuw niet alleen gelezen als een literair meesterwerk, maar ook als een haarscherpe analyse van de koloniale wereld van Nederlands-Indië - en had men daar lering uit getrokken - wellicht was de dekolonisatie van Indonesië enkele decennia later dan veel minder gewelddadig en veel minder dramatisch verlopen dan nu het geval is geweest.
Oorlog als erfenis: de overdracht van oorlogstrauma's op naoorlogse generaties
Op het moment van onze geboorte erven wij de welvaart, de taal, hetpolitiek bestel, de conflicten, het niveau van ons onderwijs en het verledenvan onze omgeving. En daar moeten wij mee zien te leven. Van onze ouders ervenwe niet alleen onze naam en het eventueel aanwezige geld of goed maar ook hunnormenstelsel, gezondheid, de kleur van onze ogen, onze maatschappelijke kansenen sociale status. Ook daar moeten we mee zien te leven. De spanning tussendeze erfenissen enerzijds en de eigen wil en mogelijkheden anderzijds kan hetzout in de pap zijn. Wanneer deze spanning te groot is kan het barstenveroorzaken in een ieders welbevinden. Van je familie moet je hethebben, zeggen we wanneer onze broers en zussen of vaders en moeders,neven of nichten zich niet conform onze verlangens gedragen, maar er spreekteen welhaast universele verwachting uit.
Dat ook een oorlog deel uit kan maken van de nalatenschap van ouders is eenrecent inzicht. De aandacht voor een mogelijke overdracht van oorlogstrauma'sop een generatie, die de oorlog niet zelf meemaakte, ontstond binnen depsychologie en beperkte zich daar grotendeels toe. De belangstelling gaatvooral uit naar de intra-psychische doorwerking op individuen die de oorlogmeemaakten en hun kinderen. Oorlogen, vervolgingen en geweld lijken eenpermanent deel uil te maken van la condition humaine. Tochheeft de wetenschap tot voor kort slechts incidenteel belangstelling getoondvoor de gevolgen ervan voor de menselijke psychische integriteit. Pas na deTweede Wereldoorlog is die belangstelling min of meer duurzaam geworden. Doorde opname van de zogenaamde Posttraumatische stressstoornis in de DSM-III in19801 is de studie van acute en late reacties op schokkendeervaringen wetenschappelijk min of meer geautoriseerd. Onderzoek naar oorzaken,aard en voorkomen van posttraumatische symptomen vertoont binnen de modernepsychologie en psychiatrie een opmerkelijke groei.
De huidige wetenschappelijke belangstelling voor de psychische gevolgen vangeweld staat niet los van maatschappelijke ontwikkelingen. Ook de aandacht voorde naoorlogse generatie loopt niet bij toeval parallel met de interesse voor depsychische gevolgen van kindermishandeling, incest en affectieve verwaarlozing.Het idee dat kinderen een veilige en eenondersteunende omgeving nodig hebben voor hun ontwikkeling lot stabiele enverantwoordelijke en zo mogelijk ook tevreden volwassenen is tegenwoordig eenalgemeen aanvaard inzicht, ook al wordt het met de regelmaat van de klok metvoeten getreden. Niet minder belangrijk is het feit dat men in de Westersesamenleving meer geneigd is de soms langdurige of permanente negatievepsychische consequenties van rampen, verkrachting, incest of oorlog alsellendige maar vaststaande feiten van het bestaan onder ogen te zien. Trauma’slijken niet langer onderwerp van universele verdringing. Niet zonder betekenisis dat het aanbod van hulp bij opvoedings- en psychische problemen in onzesamenleving geïnstitutionaliseerd is. Dit heeft ongetwijfeld de acceptatie vande menselijke kwetsbaarheid bevorderd. We hoeven ons niet meer zo hulpeloos in onze kwetsbaarheid te voelen.
Naoorlogse generaties in Nederland
Tegen het einde van de jaren zeventig verschenen de eerste publicaties overde nakomelingen van vervolgingsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Diekinderen werden de second generation genoemd. De laatste jarenwordt echter algemeen gekozen voor de term naoorlogse generatie, wat benadruktdat het generaties betreft die in de oorlog geboren zijn en niet om kinderenvan oorlogsgetroffenen die, hoe jong dan ook, zelf de oorlog meemaakten. Dieeerste publicaties waren uitgesproken alarmerend. Clinici rapporteerden overeen groep patiënten met ernstige symptomen. Zij namen aan dat die veroorzaaktwerden door de oorlogservaringen van de ouders; het ging voornamelijk omkinderen van joodse vervolgingsslachtoffers. Men verwachtte dat een helegeneratie ten prooi zou vallen aan ernstige pathologische verschijnselen diesterke overeenkomsten vertoonden met het zogenaamde post-concentratiekamp syndroom.Latere studies loonden aan dat het met de omvang en de ernst van de symptomenvan nakomelingen van oorlogsgetroffenen meeviel. Hoewel een deel van de naoorlogsegeneratie wel degelijk ernstige tot zeer ernstige psychische problemen heeft,blijkt dit meer uitzondering dan regel te zijn.
Toen ook in Nederland vanaf het begin van de jaren tachtig psychologen zichover de naoorlogse generatie bogen, bleek dat deze uit verschillende groepenbestond. Nederland zou Nederland niet zijn wanneer ook de oorlog geenverzuiling kende.2 Allereerst waren er de nakomelingen vanjoodse oorlogsoverlevenden. Maar ook de deelnemers uit het voormalig verzetkregen kinderen. Een van de vroegste publicaties over de geestelijke enlichamelijke gevolgen van de bezettingsjaren in Nederland handelde oververzetsmensen.' Ook uit later onderzoek (Aarts e a 1996) is gebleken dat eenniet onaanzienlijk deel van de deelnemers aan het voormalig verzet tot aan dedag van vandaag lijdt aan tal van symptomen die met hun oorlogservaringensamenhangen. Opvallend is dat niet alleen verzetsdeelnemers die gearresteerd ofin concentratiekampen geïnterneerd waren psychische problemen hadden, maar datook de jarenlange en onophoudelijke spanning die deelname aan het verzet alszodanig met zich meebracht in dezelfde mate belastend bleek voor de gezondheid(Op den Velde e.a. 1990). Sommige van hun kinderen dragen daar de sporen van.
De meest omvangrijke groepen onder de naoorlogse generatie zijn wellicht dekinderen van oorlogsgetroffenen uit het voormalige Nederlands-lndie en denakomelingen van hen die tijdens de oorlog de kant van de bezetter kozen. Delaatsten worden ook wel kinderen van foute ouders genoemd. Hun aantal wordtgeschat op zo'n 100.000 tot 150.000. Het is vooral deze groep die kampt meteen ciparte status onder de naoorlogse generatie. Mocht deaandacht voor de kinderen van 'goede' ouders lang op zich hebben laten wachten,de aandacht voor de kinderen van ‘foute' ouders was en is zeer beperkt enveelal ambivalent. Het onder één noemer brengen van kinderen van foute' oudersmet de andere categorieën van de naoorlogse generatie wekt de nodigeweerstanden op. * Nederland is nog steeds, zoals de historicus J.C.H. Blom datin zijn inaugurele rede noemde, in de ban van goed en fout . Ook de kinderenvan oorlogsgetroffenen uit het vroegere Nederlands-lndië hebben relatief langspeciale aandacht moeten ontberen. Pas toen de samenleving de geschiedenis vande voormalige koloniën en de politionele acties ter discussie kon stellen,ontstond enige interesse voor het lot van degenen die met de erfenis van diegeschiedenis moesten leven. Inmiddels hebben al de verschillende categorieënvan de naoorlogse generatie in dit land, zoals hel ‘zuilen betaamt, hun eigeninstituten en organisaties.
Er is weinig gepubliceerd over kinderen van verzetsdeelnemers. kinderen van‘foute’ ouders en de Indische naoorlogse generatie. De kinderen van foute’ouders hebben vaak moeten lijden onder de straf die hun ouders na de oorlogmoesten ondergaan. Zij werden door hun omgeving vaak geweerd en besmuikt. Eendiepe schaamte was een gevolg, soms ook vanuit de irrationele angst dat‘fout-zijn’ met de moedermelk was binnengezogen. De meeste kinderen verzwegenhun afkomst waar mogelijk. De band met hun ouders zal zelden vrij vanambivalentie zijn.
De joodse naoorlogse generatie heeft ouders die vaak het overgrote deel vanhun familie verloren hebben en voor de vrijwel onmogelijke taak staan dieverliezen te verwerken. Ook had de oorlog de ouders het gevoel van veiligheiden van vertrouwen in de samenleving ontnomen. Ook bij hun kinderen kon hetgevoel ontstaan dat zij tot een potentieel bedreigde groep in de samenlevinghoorden.
De deelnemers aan het verzet kwamen voort uit zeer verschillende lagen vande samenleving. Maar na de bevrijding deelden velen de verbittering over hetweinige dat er van hun zo hard bevochten idealen overbleef en over de zeerbeperkte aandacht die zij na de oorlog kregen. De communisten onder hen werdentijdens de Koude Oorlog opeens zelf min of meer ‘foute’ Nederlanders. Deschepen uit Indonesië, die tot in de jaren vijftig met enige regelmaat deNederlandse havens ingeloodst werden, brachten de slachtoffers van de Japansebezetting en van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Een deel van henwaren mensen met zichtbare banden met Nederland, maar er waren ook ‘Indiërs’ enmensen van gemengde afkomst die hun lot aan Nederland verbonden dachten. Zijmoesten zich niet alleen aan zien te passen aan Nederland en hunoorlogservaringen verwerken, maar ook het hoofd bieden aan heimwee.
Niet alleen waren de feitelijke omstandigheden voor de naoorlogsecategorieën verschillend, maar ook de oorlogservaringen en de individuelereacties van de ouders en kinderen binnen de groepen waren divers.5 Hetfeit dat de ouders door de oorlog getraumatiseerd zijn. rechtvaardigt hetdesalniettemin om hen als een groep te beschrijven. Daarbij komt de gedeeldeervaring van jarenlange ontkenning door de samenleving, gevolgd door erkenningvia wetgeving en categorale instituten, die tot vergelijkbare ervaringen vanalle categorieën van de naoorlogse generatie heeft geleid (Begemann 1988).
Pas jaren na de Tweede Wereldoorlog werd het duidelijk dat systematischevervolging een krachtige aanval op de psychische en lichamelijke integriteitvan dc slachtoffers betekend had. De slachtoffers waren vooral de joden of zijdie volgens dc nazi-optiek ‘levensonwaardig' waren en degenen die zich tegenhet nationaal-socialisme teweerstelden. Het verwerken van deze aanval bleekvoor de overlevenden van die vervolgingen geen eenvoudige opdracht. Velenvertoonden, soms pas na een langere periode, een reeks klachten, die vooralbekend is geworden onder dc naam KZ-syndroom of post-concentratiekamp syndroom.
Angsten, slaapstoornissen, depressiviteit, vervlakking van emoties,dysforie. geheugenstoornissen, schuldgevoelens en tal van psychosomatischeklachten zijn veel voorkomende uitingen van dit syndroom. Als een mogelijkeverklaring van deze symptomen wordt erop gewezen dat dc nazi-vervolgingen een langdurigeopgelegde pathologiserende omgang met emoties betekende (Grubrich-Simitis 1979;Bergmann & Jucovy 1982). De expressie van woede, overweldigende angst,trots of rouw was tijdens dc vervolgingen in letterlijke zin levensbedreigend.Het onder controle houden van deze emoties was harde noodzaak. Overleving hinger van af. Maar er waren ook interne redenen voor de repressie van affecten. Descheiding van familie en vrienden, de onzekerheid over hun lot. maar ook hetverlies van een empathisch en positief zelfbeeld waren nauwelijks te dragen. Denazi's behandelden hun slachtoffers als ongedierte, ontdaan van elke waarde.Schuldgevoelens konden een gevolg zijn van een groeiend onvermogen om empathiete voelen met medeslachtoffers. Hierdoor konden mensen het gevoel krijgen netzo verdorven te zijn als de vervolgers. Hei beeld als zou men ‘slecht’ zijn konde zelfbeleving infiltreren Overlevingsschuld kon ook het resultaat zijn vandaadwerkelijk anti-sociaal gedrag, hoe voorstelbaar ook gezien deomstandigheden. De meest navrante, maar ook hardnekkigste vorm van schaamte enoverlevingsschuld werd veroorzaakt door het feil van de overleving zelf. Veeloorlogsoverlevenden verwijten zichzelf te hebben overleefd waar zoveel anderende dood vonden.
Een andere verklaring voor de soms permanente psychische beschadiging bijvervolgingsslachtoffers is dat traumatisering door georganiseerd geweld eengrote narcistische verwonding voor dc slachtoffers betekent (Krystal 1988;Eissler 1968; Uiman & Brothers 1988). De normale (narcistische)zelfwaardering werd systematisch ondermijnd. De schaamte en schuld provocerendecondities tijdens de vervolging, gecombineerd met sensaties van uiterstemachteloosheid, droegen bij aan de massieve aanval op een ieders zelfbeeld enzelfwaardering. Een negatief zelfbeeld is daarom geen ongewoon fenomeen bijvervolgingsslachtoffers. Dit gebrekkige zelfbeeld kan bij sommige overlevendenechter sterk onderdrukt of juist overgecompenseerd zijn.6 Tochhebben veel oorlogsgetroffenen na de oorlog een nieuw leven op weten te bouwen.Voor sommigen is het mogelijk geweest de verschrikkelijke ervaringen teverwerken en het naoorlogse leven een voldoende bevredigende inhoud te geven. Vooranderen gold dat de afzonderlijke symptomen van het KZ-syndroom in hetdagelijks leven wel een rol speelden, maar hun functioneren niet echtbelemmerde. Door het onderdrukken van met de oorlogservaringen samenhangendegevoelens konden de klachten voor kortere of langere tijd binnen de perkengehouden worden. Hard werken bijvoorbeeld was een veel voorkomende methode omde emoties te onderdrukken. De wijze van verwerken van de ervaringen was echterniet alleen van invloed op het functioneren van de oorlogsoverlevenden zelf,maar zeker ook op de manier waarop hun kinderen opgroeiden.
Voor overlevenden van de vervolgingen kon het vinden van een partner en hethebben van kinderen een extra dimensie krijgen. Het betekende hoop. toekomst enverzachting van eenzaamheid. Een onvermogen om te rouwen over het verlies vanvaak een groot deel van de familie en vriendenkring en de vooroorlogse socialeomgeving wierp echter vaak een schaduw op de nieuw aangegane relaties, temeeromdat er door de vervolgingen geen sprake was van min of meer normale verlatingof dood. Dood en verlies waren veroorzaakt door systematische vernietiging,mishandeling en moord. Het rouwproces werd hierdoor zwaar belast.
Zwangerschap en geboorte konden een bewijs en rechtvaardiging vanoverleving betekenen. Het na de oorlog geboren kind markeerde een nieuw begin.Maar een zwangerschap kon ook hevige angsten oproepen: angsten die soms gepaardgingen met miskramen en postnatale depressies. Vooral bij de moeders was er vaakde angst geen goede ouder te kunnen zijn, omdat zij zich emotioneel enlichamelijk te kort voelden schieten. Soms was emotionele overinvestering inhet kind het gevolg van de behoefte om een beschadigd zelfbeeld te compenseren(Davidson 1980). Er bestonden bij de ouders soms excessieve verwachtingen vanhun kinderen, die alle in stukken gevallen ambities en aspiraties van de oudersmoesten belichamen Kenmerkend daarvoor zijn enerzijds overdreven toegevendheiden anderzijds overspannen verwachtingen over de mogelijkheden en prestaties vande nakomelingen. In extreme gevallen lijkt het er dan op, dat het zelfgevoelvan de ouders en de rechtvaardiging van hun soms met schuld beladen overlevingafhankelijk gemaakt is van het conformeren van het kind aan hun wensen. Deouders delegeren taken' aan hun kinderen (Stierlin 1982). Hel maakt hierbijniet uit of dit voortkomt uit hei vormgeven aan de eigen geblokkeerde agressie,uit het streven naar maatschappelijk succes, of uit de bijna messianistischeopdracht de schade, die aan de ouders is aangericht ongedaan te maken (Barocas& Barocas 1973; Bergmann & Jucovy 1982; Musaph 1978;Kesten-berg 1972). Deze ouders zijn dan nauwelijks in staat adequaat tereageren op de behoeften en mogelijkheden van hun kinderen; ze zien het kindvooral in termen van hun eigen psychische behoeften.
Er is een zekere consensus onder clinici dat onverwerkte traumatischeervaringen van oorlogsgetroffenen ten grondslag liggen aanontwikkelingsproblematiek bij hun nakomelingen. Wanneer overlevenden gekweldworden door indringende, met angst beladen herinneringen, schuldgevoelens,schaamte, of verwikkeld zijn in een voortdurende maar weinig effectieve rouw',zijn zij vaak niet in staat good enough ouders te zijn. De posttraumatischereacties van de ouders kunnen de normale opeenvolgende ontwikkelingsfasen bijde kinderen verstoren Onderdrukte herinneringen aan honger, martelingen enschaamte, aan overweldigende angst en woede gedurende de oorlog, kunnengereactiveerd worden wanneer een klein kind, zoals dat gebruikelijk is,experimenteert met voedsel en excrementen en gepreoccupeerd is met thema's alsdood en geboorte en almachtige monsters. Bij getraumatiseerde ouders kan dithevige angst en woede opwekken die de kinderen gewaarworden, zelfs wanneer deouders in staat zijn om deze emoties onder controle te houden. Dit belast denormale ontwikkeling van het kind. De emoties van de kinderen wordengeassocieerd met voorstellingen van een beangstigend verleden waar zij geendeel aan hadden en waar geen woorden aan gegeven kunnen worden. Op deze wijzekan een intolerantie voor sterke emoties van de ene generatie aan de andereworden doorgegeven, zoals Krystal (1988) observeerde.7
De vader van Alex had Auschwitz-Birkenau overleefd. Bij de selectie op hetperron had hij over zijn leeftijd gelogen. Dat behoedde hem voor de gaskamer,maar niet voor dertien maanden overleven in een van de gruwelijkstevernietigingskampen van nazi-Duitsland. Bij de bevrijding van Auschwitz was hijnet vijftien geworden. De moeder van Alex was tijdens de oorlog ondergedoken.Zij was de enige van haar naaste familie die de oorlog overleefde. Alex' ouderswaren van eenvoudige afkomst. Vader was een rondbuikig man en een moppentappervan de eerste orde. Maar als hij niet vrolijk was, dat wil zeggen als hijgewoon thuis was en er was geen bezoek, was hij stil en prikkelbaar. Moeder waseveneens meestal stil, maar zorgzaam. Volgens Alex overdreven zorgzaam. ToenAlex een jaar of veertien was, kon vader bij momenten veranderen in een dictator.Schreeuwend van woede haalde hij Alex’ bed en kamer keer op keer overhoop, netzo lang tot Alex zijn bed zó opgemaakt had. zijn kamer zó opgeruimd had dat erniets meer op aan te merken viel. Toen Alex‘ vader zijn verhaal vertelde, zeihij dat de herinnering aan zijn onbeheerste woede op zijn zoon net zoondraaglijk voor hem was als het terugdenken aan Birkenau.8
Het gezin is het theater waarbinnen problemen van ouders gemakkelijk eenplaats kunnen krijgen. In gezinnen van vervolgingsslachtoffers bestaat hetdecor, soms afwisselend, uit overbescherming van het kind, uit bijna overdrevenverwachtingen ten opzichte van het kind. of juist uit een gebrek aan emotionelebetrokkenheid. Danieli (1981) onderscheidt vier verschillende soorten gezinnenin samenhang met de manier waarop de oorlogservaringen door de ouders wordenverwerkt: gezinnen van slachtoffers, gezinnen van vechters, emotioneelverdoofde gezinnen en gezinnen van hen die-het-gemaakt-hebben. De verschillendekarakteristieken en patronen kunnen in extreme of in milde mate van betekeniszijn. Ook kunnen zij binnen één en hetzelfde gezin naast elkaar voorkomen. Dezegezinstypering werd ontleend aan ervaringen van psychotherapeuten met gezinnenvan joodse vervolgingsslachtoffers in de Verenigde Staten. Toch worden depatronen ook in Nederland herkend, ook bij niet-joodse gezinnen.0
De gezinnen van 'de slachtoffers'
In deze gezinnen is de identiteit als slachtoffer van één of heide ouder(s)dominant. De sfeer binnen het gezin wordt beheerst door neerslachtigheid,overbezorgdheid, wantrouwen en angst voor wat er zich aan de andere kant van devoordeur afspeelt. De onderlinge relaties worden gekenmerkt door overmatigebetrokkenheid op elkaar. Vaak is één van de gezinsleden ziek of zwak en zijn deanderen de beschermers. Ondanks het feit dat de slachtoffer-ouder vaakziekelijk is. wordt de psychische component van dit ‘ziek zijn en het mogelijkverband met oorlogservaringen vaak ontkend.
Lichamelijk lijden is in deze gezinnen acceptabel, psychische problemenniet. Het tast de onbewust gevoelde noodzaak aan om de emotionele effecten vande oorlogstrauma's te ontkennen. De inprenting van een zekere mate vanwantrouwen of van een gevoel van anders-zijn-dan-anderen bij de kinderen is eenmiddel om het gesloten systeem van het gezin in stand te houden.
Het leed dat de ouders met zich meedragen is voor de kinderen vaak van eenverpletterende werkelijkheid. Er gaat een grote behoefte aan hulp en steun vande ouders uit. De kinderen kunnen niet ontsnappen. Zij zijn geneigd dc ouderemotioneel op te vangen en te steunen Er vindt vaak een rolomkering plaats. Hetkind neemt voor een deel de ouderrol over, maar ontbeert in die situatie zelfde steun en bescherming die het nodig heeft om tot een evenwichtige volwasseneuit te groeien. Het streven naar onafhankelijkheid van kinderen kan eenbedreiging vormen voor de bindingen in het gezin. De wens van het kind ook eeneigen wereld te hebben wordt door de ouder soms veroordeeld als blijk vanondankbaarheid en verraad Schuldgevoelens zijn een krachtig middel omemotionele controle in het gezin te waarborgen.
Bovendien zijn de meeste ouders ervan overtuigd dat professionele enfinanciële successen voor de kinderen een voldoende garantie zijn voor eengelukkig leven. Plezier en zelf-ontplooiing worden minder van belang geacht.Het kind kan zich op zijn of haar beurt schuldig gaan voelen over de behoeftezich van de ouders los te maken
De gezinnen van 'de vechters’
Danieli heeft bij dit type gezinnen voor de term ‘vechters' gekozen, omdatde ouders binnen deze gezinnen een grote, soms mythische, betekenis toekennenaan hun lichamelijk of geestelijk overleven lij-dens de oorlog. De nadruk opweerbaarheid en kracht dient echter vaak om gevoelens van angst enmachteloosheid af te weren. Dit leidt tot een gevoelsarme, op materiële enpraktische zaken gerichte levensinstelling. Verdriet en medelijden, laat staanzelfmedelijden, zijn binnen het gezin niet geaccepteerd. Elke indicatie vankwetsbaarheid van de partner en de kinderen wordt door de ‘vechter’-ouder alseen bedreiging ervaren van diens mythische onkwetsbaarheid en daarom nietgeaccepteerd.
Binnen deze gezinnen heerst een intense, dwangmatige gedrevenheid om tepresteren en carrière te maken. Net als bij de gezinnen van de slachtoffersworden lichamelijke ziekten gemakkelijker geaccepteerd dan psychischeproblemen. Maar door de ‘vechters’ worden beide ervaren als een krenking. Erworden hoge eisen aan de kinderen gesteld op het gebied van schoolprestaties,emotionele stabiliteit, en maatschappelijk succes.
Evenmin als de slachtoffergezinnen hebben deze gezinnen vertrouwen in deautoriteiten van de buitenwereld. Anders dan bij de slachtoffers echter wordenagressiviteit en actieve participatie in de buitenwereld toegestaan en zelfsaangemoedigd. Ook in deze gezinnen is er sprake van overdreven loyaliteit enbescherming van de kinderen ten opzichte van de ouders. In tegenstelling tot dekinderen uit de slachtofferge-zinnen leren de kinderen van ‘vechters’ vakerinitiatief boven weerloosheid te kiezen. Het vechten vóór of tegen speelt vaakeen overheersende rol in allerlei situaties en relaties. Delen en delegeren vanverantwoordelijkheden kunnen moeilijkheden opleveren, zowel in het beroepslevenals in persoonlijke relaties.
Afhankelijkheid en zwakte roepen vaak gevoelens van minachting enintolerantie op.
Rivaliteit tussen de ouder en het kind kan in de identiteits ontwikkeling van kinderen in vechtersgezinnen een belangrijke rol spelen. De ouder heeft door zijn overleven immers onomstotelijk het bewijs geleverd de ‘vechter’ pursang te zijn. Soms is de competitie openlijk, maar meestal speelt het zich op meer onbewust niveau af. Zelfacceptatie en acceptatie door de ouder zijn de niet geringe inzet van de kinderen. Maar zij kunnen ten opzichte van de oorlogsoverlevenden moeilijk een geschikt 'slagveld’ vinden, waarop zij hun gelijkwaardigheid aan de ouder kunnen bewijzen. De strijd is bij voorbaat verloren, maar moeilijk op te geven.
De affectief verdoofde gezinnen
In dit gezinstype zijn meestal beide ouders overlevenden van dc vervolgingen. Vaak zijn zij ook de enigen van hun families die dc oorlogoverleefd hebben. De sfeer in huis kenmerkt zich door stilte en vervlakking van emoties. Dc ouders kunnen weinig verdragen wat buiten de orde van het dagelijks bestaan valt. Het maakt hierbij niet uit of het om plezierige of om pijnlijke dingen gaat. De kinderen zijn zelden op de hoogte van dc oorlogservaringen van de ouders. Dikwijls zijn ze hang om zich een voorstelling te maken van de redenen waarom hun ouders zo vreugdeloos en levenloos zijn.
Karakteristiek voor deze gezinnen is dat de ouders hoofdzakelijk op elkaar betrokken zijn en elkaar proberen te ontzien en te beschermen. Dc kinderenbekommeren zich op hun beurt om dc ouders en doen hun best hen te vrijwaren vanalles wat hun wankele evenwicht zou kunnen verstoren. Door dc sterke exclusievebinding tussen de ouders worden dc kinderen niet alleen buitengesloten, maar soms ook verwaarloosd. De kinderen moeten op eigen kracht groot zien te worden,terwijl van hen verwacht wordt dat ze de liefde van de ouders niet in twijfel trekken of ter discussie stellen. De ouders troosten zich vaak grote moeite om hun kinderen materieel zo ver mogelijk tegemoet te komen.
Het gevolg van een dergelijke gezinsinteractie kan enerzijds zijn dat de kinderen zelf emotioneel verdoofd worden en zich weinig spontaan gedragen en anderzijds dat zij permanent woedend zijn. Dit laatste kan een poging van de kinderen zijn om de aandacht van de ouders af te dwingen, ook al is dit dan een negatieve aandacht. In hun pogingen de ouders voor zich te winnen, proberen dc meeste van deze kinderen aan algemeen geaccepteerde maatschappelijke standaarden te voldoen. Zij spannen zich in op school en proberen een ‘goede'baan en de ‘juiste’ huwelijkspartner te vinden. Ondanks het nastreven van deze doelen voelen de kinderen vaak geen werkelijke betrokkenheid of bevrediging wanneer zij hun doelen bereiken. Sommigen zijn gepreoccupeerd door een vage angst voor de dood en evenals hun ouders zijn ze bang voor zelfs de kleinste veranderingen in het dagelijks bestaan. In hun fantasieën moet de (toekomstige)partner de rol van steunende en begrijpende ouder vertegenwoordigen, die zij in hun kinderjaren zo gemist hebben.
De gezinnen van hen-die-het-gemaakt-hebben
Deze categorie gezinnen is minder homogeen van karakter dan dc andere drie gezinstypen. Een deel van de overlevenden uit deze groep wordt gedreven dooreen uit de oorlog stammende behoefte om na de bevrijding alles-goed-te-maken.Zij willen de vernederingen, krenkingen en schade van de vervolgingen ongedaan maken. Sommigen willen een belangrijke persoonlijkheid worden, om al dan niet bewust, dc naamloosheid en de vernederingen ongedaan te maken. Anderen worden gedreven door een behoefte te getuigen van wat hun is aangedaan.
Vaak is het streven nogal eenzijdig gericht op het bereiken van maatschappelijk aanzien en financiële zekerheid. Net zoals dat ook in de andere drie gezinstypen gebruikelijk is, wordt geld zoveel mogelijk gebruikt om dc nakomelingen alle kansen op het gebied van scholing en materieel comfort te bieden. Het wordt zelden gebruikt voor plezier en ontspanning. Op het eerste gezicht is deze groep goed aangepast. Soms wordt dit bereikt door ontkenning van de vervolgingservaringen en het vermijden van alles dat hen eraan kan herinneren. De kinderen van deze mensen voelen zich vaak verraden, wanneer zij op latere leeftijd, en meestal indirect, kennis nemen van de omvang van de oorlogservaringen van hun ouder(s).
Dc ontkenning van de oorlogservaringen veroorzaakt in deze gezinnen vaak emotionele tekortkomingen. Men heeft weliswaar de ‘juiste’ relaties, maar het zijn geen warme of intieme vriendschappen. Dit is het enige gezinstype waarin een relatief hoog percentage echtscheidingen voorkomt. Degenen die niet lang na de bevrijding met een lotgenoot trouwden, lieten zich vaak na korte lijd scheiden. In het geval van een tweede huwelijk was de partner meestal geen lotgenoot en is de overlevende de dominante partner. De andere gezinsleden zijn ondergeschikt en maken de ambities van dc dominante ouder vaak tot dc hunne.Hoewel 'trots op de prestaties van de ouder, voelen de kinderen zich vaak gevoelsmatig verwaarloosd. Gesteund worden ze alleen op die terreinen, die tol hun maatschappelijk succes moeten leiden Sommige ouders uit deze groep richten een groot deel van hun energie op het getuigenis afleggen van de misdaden van de nazi’s. Geld en maatschappelijke positie worden aangewend om de herinnering aan de vervolgingen en de slachtoffers ervan levend te houden. Zij gebruiken hun ervaringen en de daaraan ontleende kennis en inzichten als middel om dc wortels van het menselijk kwaad bloot te leggen in een streven om herhaling vaneen poging tot genocide te voorkomen.
De naoorlogse generatie
De eerste publicaties over de naoorlogse generatie waren van de hand van clinici. Het is daarom niet verbazingwekkend dat het accent lag op pathologische ontwikkelingen bij nakomelingen van vervolgings-slachtoffers.Voor hel eerst ontstond er een notie van de mogelijk schadelijke invloed van traumatische ervaringen van ouders op de ontwikkeling van hun kinderen. De veronderstelling leefde dat ernstige tot zeer ernstige psychische stoornissen een logisch’ gevolg waren van een opvoeding door zwaar getraumatiseerde ouders.Men vreesde dal nog slechts het topje van de ijsberg zichtbaar was.
Uit latere empirische onderzoeken bleek dat het met de ernst en spreiding van de pathologie meeviel. Deze nuancering van het lot van nakomelingen van oorlogsgetroffenen werd ook gestimuleerd door de protesten van kinderen van overlevenden zelf. Zij gaven uiting aan de vrees voor sociale stigmatisering en aan hun onwil zich te laten reduceren tot deerniswekkende slachtoffers van hun“gestoorde en incapabele’ ouders. De term 'tweede-generatiesyndroom', in de vroegere Amerikaanse literatuur beschouwd als een soort over verklaarbaar post-concentratiekamp syndroom. werd met algemene instemming gewijzigd in tweede-generatiecomplex’. Het woordcomplex duidt, zoals bij het Oedipuscomplex, op een psychisch conflict dat weliswaar door een ieder bevochten moet worden, maar dal ook overwonnen kan worden.
Uit klinische publicaties is gebleken dat in individuele gevallen wel degelijk sprake is van meer of minder ernstige pathologie. Maar inmiddels groeit de overtuiging dat ziekte' niet de noodzakelijke uitkomst is van het opgroeien bij ouders die tijdens de oorlog getraumatiseerd werden. Een recent onderzoek van eigen bodem naar de joodse naoorlogse generatie toonde echter aan dat minder ernstige verschijnselen zoals psychosociale problemen vaker voorkomen en dat ze vaker een beroep deed op de hulpverlening dan de vergelijkingsgroep (Eland e.a. 1990). De meest voorkomende klachten die bij de naoorlogse generatie worden waargenomen zijn loyaliteitsproblemen met de ouders, relatie- en autoriteitsconflicten en identiteitsproblemen. Deze klachten, en de manier waarop zij mogelijk ontstonden, kunnen herkend worden inde gezinskarakteristieken van Danieli.
In verreweg de meeste klinische publicaties over dc naoorlogse generatie worden problemen op het gebied van de separatie-individuatie als dc motor van zowel psychosociale klachten als psychiatrische ziekten gezien. De termseparatie-individuatie is geïntroduceerd door Mahler.10Het separatie-individuatie proces betreft de losmaking van het jonge kind uit de symbiotische band met de verzorgende ouder. Een normale symbiotische betrokkenheid tussen ouder en baby versoepelt dit wederzijds noodzakelijke losmakingsproces. Separatie en individuatie zijn twee verschillende processen,die elkaar complementeren en beïnvloeden en in dc lijd min of meer parallel verlopen. Niet alleen het kind speelt een rol in deze belangrijke fase van de identiteitsontwikkeling, de verzorgende ouder kan hier van doorslaggevende betekenis zijn. De behoefte aan symbiose van de moeder kan dermate groot zijn dat zij het niet of moeilijk verdraagt dat haar kind zich van haar los wil maken. Maar andersom kan het ook: de moeder is emotioneel niet in staat in te gaan op het symbiotische verlangen van haar baby. In plaats van zich van haar los te maken zal het zich aan haar vastklampen. Het spel van aantrekken en afstoten begint al in de vroegste jaren van ons leven.
Getraumatiseerde ouders konden de intieme omgang met hun kleine kind somsmoeilijk aan. Het veelal onverwerkte verlies kon er de oorzaak van zijn dat de ouder zich niet opnieuw durfde te binden, uit angst ook deze nieuwe liefde te verliezen. Maar een te sterke binding mei het kind kon ook een gevolg zijn. Bijde naoorlogse generatie zou een gemankeerd separatie-individuatie proces leiden tot vage ego-grenzen. De grenzen tussen het ik en de ander zijn diffuus. Dit kan de aanleiding zijn voor identiteits- en identificatieproblemen. Dergelijke problemen komen niet alleen tot uitdrukking in de verhouding met de ouders,maar kunnen ook in relaties met partners, vrienden en collega’s tot moeilijkheden leiden (Aarts e.a. 1991).
Tot nu heeft empirisch onderzoek geen uitsluitsel gegeven over de specificiteit en spreiding van naoorlogse-generatieproblematiek.Generaliserende uitspraken over de naoorlogse generatie zijn dan ook nauwelijks mogelijk. De symptomen of psychosociale problemen, die men bij kinderen van vervolgingsslachtoffers tegenkomt, blijken net zo divers als bij de gemiddeldebevolking. Ook bij de doorsnee Nederlander komen separatie-individuatie problemen, angsten, fobieën, depressies en identiteitsproblemen voor. Er blijkt geen sprake te zijn van een naoorlogse-generatie-syndroom. Bovendien is gebleken dat niet alle kinderen van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog psychische problemen ondervinden. De verschillen tussen de naoorlogse generaties controlegroepen blijken in de meeste onderzoeken minimaal te zijn. Er bestaat dus een belangrijke discrepantie tussen klinische ervaringen en de resultaten van onderzoek. Immers, gemeten naar de normen van ons huidige ziektebegrip is de naoorlogse generatie niet ‘zieker' gebleken dan controlegroepen. Een belangrijke oorzaak van die discrepantie is uiteraard dat clinici zich qualitate qua geconfronteerd zien met een populatie die klachten en symptomen vertoont. De meeste onderzoeken zijn uit gevoerd door middel van steekproeven die niet altijd volgens de regels van de kunst zijn getrokken en waar de niet-respondenten vaak niet aan het onderzoek mee wilden werken vanwege de voor hen mogelijk te grote emotionele belasting.
In een kritisch overzichtsartikel van kwantitatief empirisch onderzoek naar de naoorlogse generatie wijt Feenstra (1994) het falen van onderzoekers om naoorlogse generatieproblemen boven tafel te krijgen aan de vaak gebrekkig opgezette onderzoeken, met name op het gebied van de selectie van deindex-groepen en de onbetrouwbaarheid of geschiktheid van de onderzoeksinstrumenten. Hij constateert bovendien een discrepantie tussen deze onderzoeksresultaten en dc uitkomsten van onderzoek naar gezinsdynamiek in het algemeen. Daar is wel degelijk hel verband zichtbaar tussen problematisch gedrag van ouders en ontwikkelingsstoornissen bij hun kinderen. Feenstra wijst erop dat onderzoek naar dc overdracht van oorlogstrauma's geïsoleerd is van wat hij de ‘hoofdstroom' noemt binnen het sociaal-psychologisch onderzoek naar gezinnen. Hij hoopt dat onderzoekers van naoorlogse generaties profiteren van deze meer ontwikkelde onderzoek-technieken en -methoden. Feenstra verwacht dat kwalitatief beter onderzoek wel degelijk verschillen tussen de naoorlogse generatie en hun niet-oorlogsgetroffen generatiegenoten zichtbaar zal maken.Bovendien pleit hij ervoor dat niet alleen gezocht zal worden naar pathologische verschijnselen bij dc naoorlogse generatie, maar ook naar demogelijk positieve invloeden die oorlogservaringen van ouders op de ontwikkeling van hun kinderen konden hebben Het zou echter weinig realistisch zijn om te veronderstellen dat er een simpele rechtlijnige causale samenhang aantoonbaar zou zijn tussen de aard en ernst van vervolgingstrauma s van dc ouders en de aard en ernst van problemen bij de nakomelingen. Zo wordt ook inde epiloog van een state of the art-boek uit de wat Feenstra noemt ‘de hoofdstroom gezinspsychologie' verzucht: It is always tempting toassociate “bad" antecedents with “bad” outcomes and “good" with“good". Life is more complicated than that (Hinde& Stevenson-Hinde 1990, 382). Misschien is het belangrijkste inzichtover de naoorlogse generatie, dat in de loop der tijd op basis van zowel kwantitatief als cli-nisch onderzoek ontwikkeld is, de grote complexiteit van de aard en ontstaanswijze van haar problemen. Bovendien is het palet waargezondheid en ziekte de extremen vormen rijk geschakeerd.
De betekenis van de oorlog in het leven van het individu, of dit nu deouders of de naoorlogse generatie betreft, hoeft niet per se in meetbarepathologie uitgedrukt te worden.
Naoorlogse generatie en identiteitsontwikkeling
Wordt een belast separatie-individuatie proces algemeen beschouwd als dekern van de problemen van de naoorlogse generatie, het gezinsgeheim is hier eenbelangrijk voertuig (Jucovy 1985). Uit de gezins-typering van Danieli blijktdat het gezinsgeheim in alle vier de gezins-patronen een rol speelt. In veelgezinnen is waargenomen dat de getraumatiseerde ouders moeilijk met hunkinderen over de ervaringen tijdens de oorlog konden praten. De oudersmotiveerden hun zwijgen met het argument van de kwetsbaarheid van hun kinderen.Zij hoopten hun kinderen te beschermen door het thema oorlog en hun emotiesdaarover angstvallig te vermijden. Vooral over de meest schokkende ervaringenwerd niet met de kinderen gesproken. Bij de kinderen leefde vaak een behoefteom de ouders te helpen en te begrijpen, maar ze waren bang dat door hun vragenoude wonden juist weer werden opengemaakt.
Dit wederzijdse zwijgen wordt in de literatuur de conspiracy of silence’ ofhet ‘gezinsgeheim' genoemd. Het vermogen van de ouders om adequaat uitdrukkingte geven aan hun traumatische ervaringen is een indicatie van de mate vanverwerking. De moeite van de ouders om hun ervaringen onder ogen te zien en teverwerken, samen met de angst de kinderen te beschadigen en te belasten, maken decommunicatie vaak diffuus, verwarrend en ambivalent. In de praktijk zien weenerzijds het (ver)zwijgen en anderzijds een excessief praten overoorlogservaringen en -trauma's in gezinnen. Zwijgen kan heel sprekend zijn, enspreken kan veel verhullen. De oorlog blijkt verbaal of non-verbaal ingezinsverband altijd aanwezig. Kinderen ontvangen en registreren boodschappencn aanwijzingen over het verleden van de ouders, zelfs waar geen ‘open’communicatie plaatsvindt of zelfs maar bedoeld is. Door het beladen zwijgen entoch vertellen kan een kind zich angstig terugtrekken en tegelijkertijd - somsobsessioneel - de gaten in de fragmentarische kennis van de gezinsgeschiedenisproberen te dichten. Wetenschap van de traumatische geschiedenis van de ouders,hoe summier en gebrekkig ook, kan in de fantasie van het kind een eigen levengaan leiden in de vorm van een on- of voorbewust fantasieleven. dat het kindmet angst en schaamte vervult en waar het op zijn of haar beurt 'stil' over zalzijn of wat het juist uitleeft. Dc kinderen missen de mogelijkheid hunfantasieën aan de realiteit te toetsen.
De verboden fascinatie voor de oorlogservaringen van de ouders kanaanleiding geven tot angsten en fobieën, zoals een angst voor treinen,gemeenschappelijke doucheruimten of mensenmenigten, maar ook tot in hunsymboliek minder transparante fobieën. Zo had een jonge joodse vrouw eenfobische angst voor spinnen, die in het verloop van haar therapie geduid konworden als haar angst voor hakenkruizen, of liever waar dit het symbool voorwas: de dreiging van vernietiging. Hierna werd een samenhang van de problemenvan deze na de oorlog geboren vrouw met de nazi-vervolgingen pas duidelijk.11 Ookwanneer dc oorlogservaringen, ten minste aan dc oppervlakte, binnen het gezingeen geheim waren, bleef hel gezinsgeheim ten aanzien van de buitenwereld eenrol spelen. Het dagelijks leven met emoties cn gedragingen die met deoorlogstijd samenhangen kon - al dan niet gestimuleerd door de ouders - bij dckinderen het gevoel wekken anders te zijn dan gewone kinderen. Dit bracht eengevoel van sociale onzekerheid en isolatie teweeg. De wereld binnen het eigengezin leek een andere wereld dan het leven buiten het gezinsverband.
Niet minder belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van dc naoorlogsegeneratie was dat de oorlogservaringen het geloof en vertrouwen van dc oudersin rechtvaardigheid cn redelijkheid vaak ernstig beschadigd hadden. Een diepwantrouwen in medemensen en de aantasting van wat we ‘sociale basis-veiligheid'kunnen noemen zijn belangrijke verschijnselen bij slachtoffers vanmaatschappelijk georganiseerd geweld. De intergenerationele invloeden vandergelijke trauma’s beperken zich daarom niet alleen lot ontwikkelingsproblemenbij de nakomelingen, maar het heeft ook invloed op de identiteit binnen desamenleving. Het drama van het trauma Tweede Wereldoorlog’ is dat bewustsadistisch geweld van de ene groep mensen ten opzichte van een andere groepcentraal staat. Aan de zijlijn vervulde een grote groep onverschilligen, onmachtigenen mensen die-het-niet-wisten, hun eigen, niet te onderschatten rol binnen de constellatie van vervolgers en vervolgden. Het is niet ondenkbaar dat juist ditaspect -dat van de ultieme macht van mensen over mensen - tot additionele symptomen en verschijnselen in dc overlevenden leidt (Aarts 1990). De verwerking van dit soort trauma’s is misschien alleen mogelijk binnen een maatschappelijke context - dezelfde context waarbinnen het trauma plaatsvond.
Kinderen van vervolgingsslachtoffers werden zich in het algemeen pastijdens de adolescentie bewust van de geschiedenis van hun ouders. Zij herkenden de verschillen tussen hun familie en andere families in de samenleving duidelijker, en begonnen dc achtergrond daarvan enigszins tebegrijpen. Meer of minder bewust voelden de jongeren zich gevangen in de keuze de kloof tussen hen en de anderen te verdiepen of juist te overbruggen. De mate waarin de kloof tot een persoonlijk en interpersoonlijk conflict wordt, kanuiteraard verschillen. Verschillen bestaan ook in dc wijze waarop het conflict gehanteerd wordt. Sommige jongeren ontlenen een gevoel van eigenwaarde aan dcgeschiedenis van hun ouders en de vervolgingen. Deze trots blijkt vaak een overcompensatie van het krenkende en bedreigende idee te behoren tot een groep(potentiële) slachtoffers. Schaamte cn trots zijn nauw verwant. Het bewustzijn van de geschiedenis van hun ouders kan ook aanleiding zijn voor betrokkenheid en zelfs overbetrokkenheid bij dit verleden. Bij anderen voert het tot ontkenning, vermijding en verwarring. Veel kinderen vertelden dat de bewustwording van het verleden van de ouders een grote schok voor hen betekende, terwijl zij zich vaak op hetzelfde moment realiseerden dat zij het eigenlijk al lang wisten. Veelal probeerden zij zich een beeld te vormen vanwat hun ouders meegemaakt zouden hebben. Hun kinderlijke fantasieën maakten hen echter angstig en beschaamd. Vragen over wat zij zelf gedaan zouden hebben, of juist niet. of zij zouden vluchten of vechten, waren eveneens prominente thema's in de fantasieën.
De samenzwering van het zwijgen betrof niet alleen de gezinnen, maar alle niveaus van het menselijk samenleven. Ook de buren, overheden en zelfs de hulpverlening zwegen. Hoewel de motieven om te zwijgen van al deze verschillende instanties heel uiteenlopend konden zijn, deelden zij dat een confrontatie met moeilijk te verdragen emoties en verantwoordelijkheden uit deweg gegaan wordt. Bovendien bevestigt het zwijgen van de één de stilte in de ander. Het is een wederzijds versterkend proces dat een barrière opwerpt voorde verwerking van trauma's.
Een algemeen verschijnsel bij de naoorlogse generatie is dat de identiteit in mindere of meerdere mate getekend wordt door beelden en symboliek van vervolging en het lot van hun ouders en verwanten. Bewust of onbewust spelenthema's van vervolging, dood en levensgevaar. een gevoel van deonberekenbaarheid van verleden, heden en toekomst een rol in hunidentiteitsontwikkeling. De invloed van der-gelijke thema's kan wellicht nietuitgedrukt worden in termen van pathologie of ontwikkelingsstoornissen. Hetbegrip identiteit moet hier in veel breder perspectief begrepen worden. Het betreft de identiteitsontwikkeling binnen een sociale, culturele en historischecontext (Aarts 1993). De preoccupatie met het traumatische verleden, of diezich nu uitte in ontkenning en vermijding of door een bewuste betrokkenheid,werd gestimuleerd door de samenzwering om te zwijgen die lange tijd individuen,gezinnen en samenleving beheerste. Vroeger of later voelden velen de noodzaakhun identiteit te interpreteren in het licht van een geschiedenis vanvervolging en bedreiging en er een betekenis aan te geven. Deidentiteitsformatie van de naoorlogse generatie is derhalve niet alleenverzwaard door een soms moeizaam verlopend separatie-individuatie proces, maarook door de confrontatie met existentiele thema's als haat en liefde, dood enoverleving. Ook bij de naoorlogse generatie kunnen onverwerkteoorlogservaringen aanleiding geven tot een gemankeerd gevoel van historische enculturele continuïteit. Erikson (1964. 96) merkte op: ‘The danger of any periodof large scale uprooting and transmigration is that exterior crises will, inloo many individuals and generations, upset the hierarchy of developmentalcrises and their built-in correctives; and that man will lose roots that mustbe planted firmly in meaningful life cycles. ‘De kracht van intergenerationelepatronen wordt momenteel maar al te duidelijk in het voormalige Joegoslavië enwat er van de Sovjet-Unie rest. De jongere generaties strijden voor obsoleteidealen als autarkie, wraak en de eenwording van etnische of religieuze groepenin dwerg-staten. Idealen die ooit gegroeid zijn uit totaal andere sociale enpolitieke constellaties in generaties die honderd of meer jaar geleden leefdenen stierven. Momenteel lijken jongeren bereid te zijn hun veiligheid, welvaart,hun jeugd en zelfs hun leven te offeren aan idealen die mogelijk nooit ietszullen opleveren.
Natuurlijk zijn er ook actuele redenen voor frustraties, woede en angst.Het leven onder dc condities van het totalitaire communisme was voldoende redenom in opstand te komen, maar dc richting die al dat ongenoegen inslaat lijktanachronistisch en zelf-destructief. Wat is de ratio van de actualisering vaneen honderd jaar oude atlas? In ons eigen land werd de maatschappelijkebetekenis van dergelijke interge-nerationele motieven evident in de problemenen het optreden van groepen Molukse jongeren. Oorlog is een erfenis waar jeniet voor kan bedanken.
Noten
1. De Diagnostic and Statistical Manual oj MentalDisorders is een uitgave van de American Psychiatric Association; dcPosttraumatische Stress Stoornis wordt gekenmerkt door vaak afwisselendesymptomen van herbeleving of vermijding en langdurige gespannenheid, veroorzaaktdoor een schokkende gebeurtenis
2. Het begrip verzuiling in dc context van dcverschillende categorieën binnen dc naoorlogse generatie is geïntroduceerd doorde sociologe J. Withuis in haar artikel 'De gevoelige erfenis van de jaren'40-’45', in: ICODO-info vol 8 (1991) I. pp.5-17 Zij bepleitde handhaving van de 'zuilen' waar het gaat om onderzoek naar de naoorlogsegeneratie. Dergclijlc onderzoek zou dc eventuele verschillen tussen de diversegroepen moeten blootleggen.
3. Het betreft luer het proefschrift van J. Bastiaans uit1957 Bastiaans introduceerde het hegrip KZ syndroom in Nederland.
4 J. Withuis (1991) gaat op dit verschijnsel dieper in.
5. Speciale aandacht voor de diverse groepen bieden: W.Op den Velde. P.G.H Aarts en Th K de Graaf, 'Kinderen van vcrzetsdeelnemers’.in W.H.G. Wolters (red ). Psychotrauma's bij jongeren. Baarn. 1991: M. Lindt.Als )c wortels taboe zijn. Verwerking van levensproblemen bij kinderenvan Nederlandse Mationaal-Socialistcn. Kampen, 1993; T, Vorst-Thijsscn, Daarpiaat )eniet over! Kinderen van foute ouders en dehulpverlening. Utrecht, 1993. cn Th.A.H. Dorelijers. 'Kinderen vankampkinderen . in: ICODO-info vol. 5 (1988) 4, pp.6-15.
6. Het merendeel van dc litciatuui uvci dc (lateie)gevolgen van oorlogstrauma s gaat over joodse oorlogsgetroffenen De inzichtenin posttraumatische reacties zijn derhalve ontleend aan dc in vele opzichtenbijzondere ervaringen van deze groep. Voor de deelnemers aan het voormaligverzet stond het overleven van de oorlog minder in het teken van machteloosheidDeelname aan het verzet was vaak een bewuste keus geweest. Toch vertoont eendeel van de verzetsmensen verschijnselen die sterk overeenkomen met die vanjoodse overlevenden (zie Op den Velde e.a. 1991 >.
7. De psychische repercussies van vervolgingen tijdens dcTweede Wereldoorlog en dc overdracht van vervulgingstrauma s op het nageslachtzijn van meet af aan vooral beschreven door psychoanalytici Dit is te verklarenuit het feit dat vooral psychoanalytische theorieën en modellen dereferentiekaders en het vocabulaire boden waarmee dc verschijnselen van ouderscn kinderen enigszins verklaard konden worden. Ook al buigen zich momenteel ookandere psychologische scholen over dc gevolgen van ernstige traumatische ervaringen,psycho-analytische begrippen en concepten blijken onmisbaar. Termen alsverdringing, repressie, identificatie en dcr-gclijke, zijn onontbeerlijk voorenig bcgnp in dc gevolgen van traumatische gebeurtenissen of langdurige stressvoor de menselijk psyche Voor dc complexe samen-hangen tussen intrapsychische,sociaal-maatschappelijke en culturele factoren ontbreekt helaas een dergelijkinstrumentarium.
8. Fragment uit een persoonlijk geprek van dc auteur metde vader van Alex Dc naam van de zoon is uiteraard gewijzigd.
9. Danieli's gezinstypering is ontworpen op basis vanclinischc gegevens. De waarde van Danieli's bijdrage is dat zij duidelijk maakthoe binnen bctrekkehjk normale patronen, de oorlog in dc beleving van dcbetrokken gezinsleden infiltreert cn zijn tol eist in het dagelijks bestaan.
10.M.S. Mahler. The psychological birth of thehuman infant New York. 1975. In een recent promotie-ondcrzoekonderzocht Coopmans het voorkomen van separatie-individuatie problematiek in denaoorlogse generatie Coopmans (1993, 49) definieert de termen separatie cnindividuatie als volgt separatie betekent het loskomen van het kind uit desymbiotische fusie met de moeder. Het verloopt via de stadia van differentiatie(differentiation), van het afstand nemen van (distancing), het formeren vangrenzen ten opzichte van (boundary formation) en het loslaten van de moeder(disengagement from the moihcr). Individuatie bestaat uit de verworvenheden diede individualiteit van het kind markeren Het staat voor dc evolutie vanintrapsychische autonomie, perceptie, geheugen, cognitie en reality-testing
11 Mondelinge communicatie met de psychiater E de Wind in 1986.
Literatuur
Aarts P.G.H., 'De kunst van het verwerken. Thema's en trauma's inpsychologisch perspectief. m: D.H. Schram cn C. Gcljon (red.). Overalbporen Dc verwerking van dc Tweede Wereldoorlog in hteratuui en kunst. Amsterdam:VU-Uitgeverij, 1990. pp 297-325
Aarts, P.G.H..J. Eland. RJ Klebcr en J.M P Wecrts, Dc joodsenaoorlogse generatie Onuitwisbare sporen? Houten: Bohn Stafieu VanLoghum, 1991
Aarts. P.G.H., ‘Uprooted Children? Intergeneraiioncal Traumatization inFamilies of Nazi-persccution'. in: Proceedings of the Conference'Health Hazards of Organized Violence inChildrenLondon/Utrecht.Pharos. 1993. pp. 13-22.
Aarts, P.G.H., W. Op den Velde. P R J. Falger. JE. Hovcns. J H M de Groencn H van Duijn, Late Onset of Posttraumatic Stress Disorder in Aging ResistanceVeterans in the Netherlands', in: P.E. Ruskin en J.A Talbott (eds.),Aging and Posttraumatic Stress Disorder. Washington DCAmerican Psychiatric Press. 1996
Barocas, H A en C.B. Barovas. Manifestations of Concentration Carmp Effectson the Second Generation', in: American Journal of Psychiatryvol. 130 (1973) pp 820-821
Bastiaans. J.. Psychosomaltsche gevolgen van onderdrukkingen verzet Dissertatie. Amsterdam: Noord Hollandse Uitgeversmaatschappij. 1957
Bcgemann. F.A., ten generatie verder Kinderen vanoorlogsgetroffenen over hun jeugd enondvifelteling.Utrecht: ICODO, 1988.
Bcrgmann. M.S. cn M E. Jucovy (eds.), Generations oj the Holocaust. NewYork: Basic Books. 1982.
Coopmans, M.. Separatic-individuatie-problematiek van eennaoorlogse generatie oorlogs-slachtoffers. Dissertatie.Katholieke Universiteit Nijmegen. 1993.
Danieli. Y.. 'Differing Adaption Styles in Families of Survivors of theNazi-Holoeaust', in: Children Today vol. 10 (1981) 6-10.34-35.
Davidson. S.. The Clinical Effects of Massive Psychic Trauma in Families ofHolocaust Survivors', in: Journal of Marital andFamily Therapy vol. 6 (1980) pp. 11-21.
l-issler, K R.. Weitere Bcmerkungen zur Problem dcr KZ-Psychologie'. in:Psyche vol. 22 (1968) pp. 452-463.
Eland. J . P.G. van tier Velden. R.J Kleber. en C.ll.D. Steinmetz. Tweedegeneratie joodse Nederfunderv. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1990.
Erikson. E.H., Insight and Responsibility: Lectures onthe Ethical Implications of Psychoanalytic Insight. New York: Norton.1964.
Fcenstra. W.. 'Dc resultaten van 10 jaar onderzoek naar de psychischegezondheid van naoorlogse kinderen van oorlogsgetroffenen', in: MaandbladGeestelijke Volksgezondheid vol. 49(1994)5.
Grubnch-Simitis, I , ‘Extremtraumatisierung als kumulatives Trauma', in:Psyche vol. 33 (1979) pp 991-1023.
Hinde. R A en J. Stevenson-Hindc (eds.). Relationships tvithinFamilies. Mutual In/luencej. Oxford: Clarendon Press. 1990.
Jucovy, M.E., 'Telling the Holocaust Story', in: Psychoanalytic Inquiry vol5 (1985) pp. 32-49
Kestenbcrg. J.S., 'Psychoanalytic Contributions to the Problem of Childrenof Survivors from Nazi-persecution', in: Israel Journal of Psychiatryand Related Disciplines vol 10 (1972) pp. 310-325
Krystal. H.. Integration and Self-healing Affect. Trauma,Alexithymia. New Jersey: The Analytic Press, 1988.
Musaph, H . 'De tweede generatie oorlogsslachtoffers: Psychopathologischeproblemen', in:Maandblad Geestelijke Gezondheidszorg vol. 33 (1978)12. pp. 845-859.
Op den Velde. W , P R.J Falger. J.E. Hovens. J.H.M. dc Groen, E.G.W.Schouten. P G.H Aarts. L.J. I.asschuit en II van Duijn, 'Dc psychische enlichamelijke klachten van verzetsdcelnemers', in: C.A.L. Hoogduin c.a.(red.) Jaarboek voor Psychiatrie en Psychotherapie. Houten:Bohn Stafleu Van Loghum, 1990. pp 96-110.
Stierlin, H , Delegation und Familie: Bei trage zum Hcidclbcrgcrfamiliendynamischen KonzeptFrankfurt a/M: Suhrkamp. 1982.
Uiman R B en D. Brothers, The Shattered Self. A Psychoanalytic Study oj Trauma.Hillsdale, Hove & London The Analytic Press. 1988.
Dit artikel is eerder verschenen in: Amsterdams Sociologist h Tijdschrift, april1994.
Petra G.H Aarts leidt hel bureau Psychotrauma onderzoek, advies en trainingte Amsterdam.
Auteur(s):
Petra G.H. Aarts
Jaartal:
2000
Trefwoorden:
complex trauma
Indische Naoorlogse Generatie (INOG)
kinderen / oorlog
kinderen van ‘foute ouders’
KZ-syndroom
naoorlogse generatie
oorlogsgetroffenen
psychotrauma
rouw
rouwverwerking
schuldgevoelens
trauma
traumatisering
vervolgingsslachtoffers
verzet
verzetsdeelnemers
Verschenen in:
In: Verder leven met de oorlog : hulpverlening aan oorlogsgetroffenen /red.: Wim D. Visser, Sytse G. van der Veen | p.75-97 |
Klachten en patronen:
Veel voorkomende klachten en patronenzijn:
– sterke gerichtheid op de ander, waardoor je jezelf vergeet;
– faalangst;
– vermijden van conflictsituaties;
– onderdrukkenvan gevoelens;
– moeite hebben met het maken van keuzes;
– moeite hebben met het stellen van grenzen;
– (spontane) woedeuitbarstingen;
– moeite hebben met kritiek;
– identiteitsproblemen;
– verstoorde familie- of partnerrelatie;
– vergaand loyaliteitsgevoel;
– gevoelig zijn voor onrecht;
– onverklaarbare spanningen;
– negatief zelfbeeld;
– gebrek aan zelfvertrouwen;
– burn-out;
– moeilijk kunnen omgaan met autoriteit.
Veelal worden conflicten zoveel mogelijkvermeden en worden anderen getest, omdat zij snel het gevoel krijgen nietbegrepen te worden en zich daardoor terugtrekken.
Vaak hebben zij niet geleerd om metboosheid om te kunnen gaan waardoor zij net als hun ouders moeite hebben methet hanteren van emoties. Vooral het uiten van agressieve gevoelens blijktmoeilijk. Het uiten van agressieve gevoelens hebben veel kinderen afgeleerdomdat hun ouders het niet konden verdragen. Als gevolg hiervan kan agressie tenaanzien van de ouders of anderen op zichzelf worden gericht en dat kan leidentot neerslachtigheid en depressies, of de agressie kan op de partner wordengericht, of op de eigen kinderen.
Opdrachten
Als Indisch kind in Holland kreeg jebepaalde gedragsregels mee van thuis voor buitenshuis, die daar voor vreemdwerden aangezien, of totaal anders werden uitgelegd. Hield je je niet aan diegedragsregels (buitenshuis) dan wachtte straf thuis. Het wel houden aan diegedragsregels werd buitenshuis “afgestraft”. Dit leidde vaak tot liegen,verbergen en daarmee onzekerheid. Indische ouders verwachtten van hun kinderendat zij de idealen van hen zouden invullen, of de kansen zouden krijgen die zijzelf niet hadden.
Vaak werd daarom de nadruk gelegd op“verhollandsen”. Wilde je in het leven iets bereiken dan moest je vooral“aanpassen, goed je best doen en niet opvallen”. Soms verwachtten ouders zoveelvan hun kinderen dat het last kreeg van faalangst. Ook kwam het voor dat eenkind uit (onbewust) verzet tegen de ouders om zich aan te passen en een goedecarrière te krijgen, juist niets presteerde.
In veel gevallen werd tegen de kinderengezegd dat zij hun best moesten doen, niet mochten vragen naar het verleden enzich vooral moesten aanpassen, want de ouders hadden al genoeg geleden. Door de‘opdrachten’ is de emotionele kant bij de Indische naoorlogse generatie veelalonderdrukt of weggestopt. Het lukt meestal niet om erover te praten en soms iser sprake van een onverklaarbare angst.
Jezelf moeten bewijzen
De samenleving in Nederlands Indië werdgekenmerkt door strakke hiërarchische verhoudingen en verschillen in socialestatus. De Indo Europeanen behoorden noch tot de blanke toplaag, noch tot deIndonesiërs en dat bracht onzekerheid omtrent hun sociale status. Zijprobeerden zich zoveel mogelijk te identificeren met de dominante, blanke groepmaar door de kleinerende en vaak onverschillige houding van de blanke groepwerden de verschillen vaak nog sterker benadrukt. Hierdoor gingen de IndoEuropeanen steeds hogere eisen stellen aan zichzelf en moesten zij extra hunbest doen en zich dubbel bewijzen. Deze eisen hebben zij vaak ook aan hunkinderen gesteld.
Parentificatie
Er kan tussen jou en je ouders een rol-omdraaiing plaatsvinden(parentificatie). Aan jou worden dan taken toebedeeld die bij je oudersthuishoren: vanuit een ouderlijke positie bescherm je je eigen ouders. Als kindraak je daardoor niet alleen overbelast, maar kun je ook heel onzeker worden,de grenslijn tussen volwassene en kind vervaagt. De “oorlog” heeft je ouders deslachtoffers, tot patiënt gemaakt en volgens jou hebben zij extra beschermingnodig. De ontstane schuldgevoelens hangen dan ook samen met een diepgeworteldeloyaliteit met je ouders (de slachtoffers). Dit omdat je hen niet hebt kunnen helpenhet verleden te vergeten. Je hebt ze niet onbezorgd en gelukkig kunnen maken.
Loyaliteit
Door het meedragen van het oorlogsverhaalvan je ouders kun je of:
– over-loyaal naar je ouders toe zijn. Je doet alles om ze te sparen,aan hun verwachtingen te voldoen.
– je kunt je tegen je ouders afzetten. Je gaat recht tegen deverwachtingen en verlangens in van je ouders. Je gaat je eigen gang, wat wat jeook doet: je voldoet toch niet.
Identiteit
Niet mogen zijn wie je bent. Er was geengelegenheid om je eigen keuzes te maken omdat je niet de waardering en aandachtkreeg om daarmee te experimenteren. Je nam onbewust de normen en waarden van jeouders over. Je identiteit die hieruit voortvloeide loopt niet samen met je“ware” identiteit. Dit kan zich uiten in problemen op het gebied van werk,studie, relaties en wereldbeschouwing.
Bij de Indo Europeanen kan de Indischeidentiteit deze problemen nog versterken. Enerzijds is er de ontkenning van dehuidskleur en Indische cultuur en probeer je je zoveel mogelijk aan te passenaan de Nederlandse samenleving. Anderzijds heb je het gevoel niet door diesamenleving geaccepteerd te worden.
Prestaties
Je kan een constante druk voelen om tepresteren, jezelf te bewijzen door heel goed te zijn in je werk, carrière etc. Jemag gewoon niet zijn wie je bent maar moet je waar maken ten opzichte van jeouders. Doordat het altijd als vanzelfsprekend wordt ervaren dat je alles kan,krijg je het gevoel altijd beter te moeten zijn. Zo ontwikkel je geen gevoelvan eigenwaarde.
Grenzen stellen
Moeite hebben met grenzen te stellen, omdat je gewend bent om continu rekeningte houden met anderen en niet wat je zelf wil. Het heel belangrijk vinden omaardig gevonden te worden en geen nee durven zeggen. Onzeker voelen. Moeitehebben met ruimte innemen.
Chinezenmoord
De Chinezenmoord of Bataviaase Furie (9 tot 11 oktober 1740) was een slachting onder de Chinese bevolking van Batavia in Nederlands-Indië (nu Jakarta in Indonesië), waarbij tussen 5.000 en 10.000 Chinezen door de Europese inwoners, hoofdzakelijk Hollandse kolonisten, van de stad werden vermoord.
Oorzaak van deze pogrom was de angst die er tot in de hoogste gelederen van de VOC heerste dat de sinds 1722 voortdurende opstand onder de werkloos geworden Chinese arbeiders op de suikerplantages in de 'ommelanden' van Batavia zou overslaan naar de grote groepen meer welgestelde en beter georganiseerde Chinese handelaren en ambachtslieden binnen de muren van de stad.
Voorgeschiedenis
Al lang voor de komst van de Portugezen en de Nederlanders in Indië, mogelijk al sinds de 13e eeuw, waren er handelaren uit de zuidoostelijke Chinese provincieFujian, de zogenaamde Hokkien of Hakka, in de havens op noordkust van Java aanwezig. Onder Gouverneur-Generaal Jan Pieterszoon Coen werden grote aantallen Chinese bouwarbeiders en timmerlieden aangetrokken om op de ruïnes van Jacatra het VOC centrum Batavia op te bouwen. Deze arbeiders werden al spoedig vergezeld door Chinese winkeliers, tussenhandelaars, groentetelers en koelies, die voor een groot deel van de commerciële structuur van de stad zorgden. In de tweede helft van de 17e eeuw investeerden een aantal meer welgestelde Chinese handelaren in suikerplantages in de ommelanden van Batavia die grote aantallen ook al Chinese koelies te werk stelden. Deze plantagearbeiders waren, in tegenstelling tot de belastingbetalende Chinezen binnen de muren van Batavia, volkomen rechteloos. Zij werden zowel door de Chinese eigenaars van de plantages, als door de VOC, die in een zo laag mogelijke suikerprijs geïnteresseerd was, uitgebuit. De Chinezen binnen de muren van de stad waren al sinds de dagen van Coen georganiseerd in een 'Raad der Chinezen', geleid door een kapitein, een majoor en meerdere luitenants: Deze Chinese inwoners van de stad hadden burgerrechten, iets dat door menige, zich superieur achtende, Europese inwoner van Batavia met scheve ogen werd aangezien. Rond 1740 bestond, ondanks de belemmeringen die men de immigratie uit China in de weg had gelegd, grofweg de helft van de bevolking van Batavia uit Chinezen: Ongeveer 5000 gegoede handelaars, ambachtslieden en winkeliers binnen de muren van de stad, en ongeveer 10.000 grotendeels illegale koelies in de ommelanden.
Suikercrisis
Door de groei van de productie van suikerriet in onder andere Brazilië in het begin van de 18e eeuw raakte de Europese markt verzadigd en daalde de verkoopprijs van suiker. De VOC trof daarop een aantal maatregelen om de suikerprijs hoog te houden: De aanplant van suikerriet werd beperkt en er werd minder suiker voor de Europese markt op de beurs van Batavia aangekocht. Dit leidde tot werkloosheid onder de Chinese plantagearbeiders rond Batavia. Onder Gouverneur-GeneraalDirck van Cloon werd ter bescherming van de suikerindustrie, door de Hoge Regering in Batavia toch massief suiker ingekocht en binnen Azië verhandeld: een groot deel van de aldus verhandelde suiker kwam via tussenpersonen alsnog op de Nederlandse markt terecht, en dit leidde tot groot ongenoegen bij de Heren XVII. Verscherpte maatregelen tegen deze sluikhandel leidden uiteindelijk tot de totale ineenstorting van de suikerhandel in de stad. De rechteloze Chinese koelies in de streek rond Batavia werden werkloos en zwierven in muitende en plunderende groepen in de ommelanden rond. Ze bereidden een aanslag voor en wilden Batavia overmeesteren.
Slachting onder de Chinese bevolking
Om het probleem van de in opstand gekomen Chinese koelies op te lossen besloot de VOC uiteindelijk in juli 1740 om alle werkeloze plantagearbeiders naar de Nederlandse kolonie Ceylon (Galle) te transporteren. Onder de koelies ging al snel het gerucht de ronde dat zij onderweg op volle zee overboord zouden worden gezet. Hierop veranderde de opstand van de Chinese arbeiders in een moordpartij rond Batavia, waarbij de streek werd geplunderd en daarop platgebrand. Nadat zij begin oktober door VOC troepen ten zuiden van de stad uit hun stellingen waren verjaagd, deden in de nacht van 8 oktober de Chinese plunderaars een directe aanval op de muren van de stad Batavia zelf. Deze stormloop kon maar met de grootste moeite door de Europese inwoners worden afgeslagen. De stad verkeerde in staat van beleg. Nu ging al gauw het gerucht dat de goed georganiseerde Chinezen binnen de stad met de opstandelingen samenspanden. Gouverneur-Generaal Adriaan Valckenier kwam hierop met het voorstel om de 'stad van de Chineezen te ruimen'. De Raad van Indië besloot tot een meer afwachtende houding, daar de Chinezen binnen de muren zich rustig hielden. In opdracht van de VOC werd op de ochtend van 9 oktober huiszoekingen uitgevoerd in alle Chinese huishoudens binnen de stadsmuren, die door op buit beluste matrozen, militairen, werknemers en slaven al snel uitliepen op regelrechte moordpartijen. In de loop van drie dagen werden alle Chinezen binnen en buiten de stad vermoord, ook diegenen die eerst uit voorzorg gevangen waren genomen en zelfs de bedlegerige Chinezen in de ziekenhuizen. Als laatste werd het huis van de 'kapitein der Chinezen', waarin deze zich met 400 aanhangers had verschanst, in brand gestoken. De Chinezen die het klaarspeelden te ontkomen vluchtten samen met de koelies de bergen in naar midden en oost Java.
Gevolg van de Chinezenmoord
Rondzwervende groepen Chinese opstandelingen waren nog jarenlang op midden- en oost Java actief. Sommigen sloten zich op het eind van de jaren veertig aan bij de troonpretendenten die zich mengden in de derde van de Javaanse successie-oorlogen. Anderen vestigden zich in eigen Chinese enclaves op Java (Lasem en omgeving) en hielden hun Chinese levenswijze en cultuur nog vele generaties in ere. De VOC dwong de overgebleven Chinezen in Batavia zich direct buiten de stad in een zogenaamd chinees kamp (Glodok) te vestigen, dat tot op de dag van vandaag de Chinese buurt van Jakarta is gebleven. De suikerindustrie trok al snel weer aan en ook de Chinese handel kwam in de loop van de volgende jaren weer op gang.
De Raad van Indië en de Gouverneur-Generaal Valckenier waren het onderling oneens wie de schuldige van de moordpartij was geweest. Valckenier kreeg de meerderheid van de Raad aan zijn zijde, maar het lid Gustaaf Willem van Imhoff sr., die het beleid van de G-G sterk had afgekeurd en die Valckenier verantwoordelijk achtte voor het gebeurde, werd, samen met de andere dissidente leden van de Raad, gedwongen naar Nederland af te reizen. Van Imhoff greep daar de gelegenheid aan om zijn versie van het gebeurde aan de Heren XVII te vertellen. Nadat van Imhoff in Nederland het gelijk aan zijn zijde had gekregen, werd hij door de Heren XVII tot Gouverneur-Generaal benoemd en naar Nederlands-Indië gestuurd om orde op zaken te stellen. Valckenier die te laat begreep dat van Imhoff hem in Patria de schuld in de schoenen schoof, droeg zijn functie als Gouverneur-Generaal aan Johannes Thedens over en reisde ook naar Nederland af om nog te redden wat er te redden viel. Onderweg naar Indië kwam de nieuwe G-G van Imhoff in Kaapstad, zijn tegenstander Valckenier, die naar Nederland zeilde, tegen en stuurde hem meteen gevankelijk naar Batavia terug. Valckenier zat tot zijn dood in 1751 op het kasteel van Batavia gevangen. Na het overlijden van Valckenier verklaarden de Heren XVII het tegen hem aangespannen rechtsgeding als "door den dood geaboleerd (=vernietigd)": De zaak ging daarna voor altijd de doofpot in.
In Nederland schreef de Friese politicus en dichter Willem van Haren als reactie op deze pogrom een 'lierzang' waarin de handelingen van de Nederlanders in Batavia sterk werden gehekeld ("Op den moord gepleegd aan de Chineezen te Batavia"). Bron: Wikipedia.
A black page in the history of Indonesia and the Netherlands:
Rosalind Hewett
Two key monuments in the city of Surabaya commemorate the actions of the pemuda (young Indonesian freedom fighters) in Indonesia’s 1945–49 revolution against the Dutch. The Monumen Bambu Runcing (Bamboo Spear Monument) celebrates the bamboo spear, the weapon typically associated with the pemuda. The second is a plaque outside the Gedung Balai Pemuda (Youth Hall), the former Simpang Club, which outlines the building’s importance in Indonesian history. According to the English version of the plaque:
‘This was an exclusive Dutch club, forbidden for natives and dogs. From September-November 1945 the PRI (Pemuda Republik Indonesia) used it as their main headquarters in the fighting against the combined Allied forces, which startled the world by its duration and tenacity.’
Both monuments celebrate the pemuda as independence heroes who took action to expel the Dutch and their allies from Indonesia. Both are also problematic in the fact that they represent only one version of history, written and shaped by the winners to portray their actions as contributing to the greater good of the nation.
Excusing mass murder
Like the 1965 communist massacres, in Indonesian historical writing, the 1945-47 killings – if mentioned at all – have generally been portrayed as unfortunate but necessary for the sake of the nation. Autobiographies and popular histories in Indonesia portray pemuda actions against gangs of armed Dutch and Indo (Eurasian) men and former Japanese colonisers as an extreme but necessary response to colonial oppression, and one that was vital to prevent colonial rule from taking hold again after the Japanese surrender. These accounts do not mention that the victims included unarmed women, children and the elderly. Nor do they mention that a significant number of victims were from ethnic groups now considered to be Indonesian. The few mentions of incidental killings that were not part of clashes between armed groups are explained as unfortunate incidents that were perpetrated by an out-of-control rakyat (populace), just like the 1965 killings.
Dutch and British archives tell a different story. These indicate that the pemuda deliberately rounded up and killed or forced other Indonesians to kill unarmed men, women and children, and that a good proportion of victims were from groups that are now considered Indonesian – they formed perhaps a greater percentage than the Dutch and Indo victims. Most of these were Ambonese and Manadonese, but some were also Timorese, Chinese Indonesians, Javanese and Sundanese women married to European men, adopted Indonesian children of Dutch families, and Indonesians who had served as colonial administrators. Autobiographies and personal accounts suggest that pemuda groups targeted European, Indo, Ambonese and Manadonese families in Java based on their appearance, whether they were loyal to the Dutch or not. Further research is needed to show whether perpetrators deliberately intended to eliminate these specific ethnic groups, but the killing of infants and young children signifies that this was so.
Enacting mass murder
During the worst of the violence in 1945, pemuda groups typically entered villages, shouting words like ‘siap, siap!’ (‘get ready!’). The Dutch-Indonesian name for the period, the Bersiap, originates from this term. They spread propaganda via leaflets and loudspeakers and then rounded up local families who they considered loyal to the Dutch on the basis of their ethnicity. In one notable case, in the early hours of the morning on 10 October, a car drove slowly through the streets of Garut in West Java, with a fitted loudspeaker broadcasting the call for the murder of Europeans, Ambonese, Manadonese and Japanese. About an hour later, members of these groups were dragged from their homes and taken to the village square where a mob had gathered. According to eyewitnesses, members of the mob turned on the prisoners and killed them. The pemuda leader then paid the killers with jewels and gold taken from the victims.
Several accounts from Surabaya and Kuningan in West Java reveal that to reach the prisons, male prisoners were forced to run through lines of pemuda armed with bamboo spears and knives. Reports from across Java state that many prisoners disappeared in the middle of the night from their prison cells and were buried in hastily dug mass graves. Women and children were usually sent to internment camps, and surviving male prisoners were sent to separate camps. A number of camps in East Java became notorious killing and torture grounds, most infamously Pacet, located between Malang and Surabaya. Other pemuda gangs in West Java did not round up their victims but rather killed entire families in their homes, usually spearing them with bamboo spears, but also burning victims and burying them alive. Pemuda groups across Java enforced a food boycott against Dutch and Indos. Families were forced to rely on Indonesian servants to smuggle them food, but propaganda spread by the pemuda also targeted former servants and warned them against assisting Dutch and Indo families.
Contemporary accounts of the violence are mostly limited to first-hand statements from witnesses and interrogation reports compiled by Dutch intelligence in 1947 and 1948. Most of these deal with the killing of Dutch citizens. Estimates of the total number of Dutch and Indo deaths from the period, based on these accounts and interviews in the Netherlands, range from 3500 to 30,000. In the memories of many Indos who left Indonesia and had little to do with other groups who were also victims during the same period, the Bersiap became an attempted genocide of Indos. However, Ambonese and Manadonese names are also present in the lists of victims, possibly because individuals from these ethic groups were often members of the Royal Netherlands Indies Army (KNIL) and the colonial civil service and thus linked with the colonial regime.
The Simpang Club
The best-documented killings took place in Surabaya between September and November 1945. European, Indo, Ambonese and Manadonese men and women were rounded up, ostensibly to protect them from violence, and then imprisoned in the Simpang Club. If they were found in possession of items linking them to the Dutch, like flags, pins and so on, they were often beheaded on the spot. If not, they were further interrogated, and sent from the Simpang Club to the Kaliosok and Bubutan prisons. Those sent to Bubutan were never seen again. According to one account, the only trace ever found of these prisoners was a pile of severed legs, shoes still attached. Eyewitnesses from the Simpang Club reported the systematic interrogation, torture and murder of hundreds of people, particularly from 15 to 17 October. Prisoners were regularly forced to clean the thick layer of blood off the floor of the execution room.
The most controversial account of the Simpang Club violence, from an Indonesian woman, names revolutionary hero Sutomo, most famous for his revolutionary radio speeches, as the executioners’ ringleader. In his autobiography, Sutomo claimed that he was present at least once in the Simpang Club during this period. However, he wrote that he was brought there by other pemuda as a ‘prisoner’, and became worried for his own safety after seeing that the pemuda had succumbed to their bloodlust and killed Dutch prisoners. His version contrasts sharply with accounts from other pemuda in East Java which cast him as a key pemuda leader. Publicly questioning the account of one of the major leaders of the independence struggle, however, remains problematic – particularly because Sutomo is a named Pahlawan Nasional (National Hero).
Forgetting mass murder
Finding evidence of this violence within Indonesia is difficult because of the almost complete silence on the topic in official and popular accounts. History books, autobiographies, films and even comics portray the pemuda as the heroes of the revolution who forced more cautious republican leaders like Sukarno and Hatta to take action. Occasional references in autobiographies confirm that Manadonese and Timorese men and women on Java ‘disappeared’ or were killed, but these are fleeting. Further complicating the search for first-hand accounts from Indonesia is the fact that most members of the generation old enough to remember the Bersiap have died. In my interviews with Indos on Java, no one was willing to admit that they witnessed violence first-hand, though they acknowledged that they had heard of others experiencing it.
The main problem is that the reporting of the killings is clouded by ideological considerations. The killing of groups now considered Indonesian did not support the narratives of national unity that successive governments promoted. As a result, after the revolution ended, there was little inclination in Indonesia to investigate the killings. Public commemoration of the pemuda in East Java further restricts what can be said about their actions during the period. If we consider just how much the independence struggle has been romanticised in the popular imagination, it is clear why the truth about the killing of civilians, among them a significant number of Eastern Indonesians, might remain completely silenced.
Without a broader historical narrative for individuals to refer to, disappearances from the period are attributed to the general lawlessness in Java and remembered as accidental, unfortunate deaths. Awareness that something much more widespread was taking place – the deliberate imprisonment and slaughter of groups whose appearance or family connections marked them as supporters of colonialism – is clouded by the passage of time, ideological considerations and a lack of documentary evidence. Pointing out that the beginnings of the revolution in Java and Sumatra involved the mass murder of members of groups now included as Indonesian by other Indonesians means questioning the traditional divide in nationalist history between ‘indigenous’ Indonesian victims and ‘foreign’ colonisers. The true extent of the Bersiap killings may never fully come to light for all these reasons.
Rosalind Hewett (rosalind.hewett@gmail.com) is a PhD candidate in Indonesian History at the Australian National Univers
Geslacht "de Gijselaar":
Geschiedenis
De stamreeks begint met Cornelis van Overhesseling die na 1510 in Dordrecht overleed. Nazaten werden raad, schepen of burgemeester van 's-Hertogenbosch, Gorinchem en 's-Gravenhage.
Bij KB van 29 augustus 1822 werd Hendrik de Gijselaar (1789-1848) verheven in de Nederlandse adel; in 1842 werd hem de titel van baron bij eerstgeboorte verleend. In 1835 werd diens oom, mr. Engelbert de Gijselaar (1761-1836), lid van de raad en schepen van Gorinchem, verheven in de Nederlandse adel. Met een kleindochter van de laatste stierf de adellijke tak in 1953 uit. Leden van het geslacht vervulden bestuursfuncties in Gorinchem en stichtten de bankiersfirma De Gijselaar & Co.
Het geslacht werd in 1935/1936 opgenomen in het genealogische naslagwerk Nederland's Patriciaat.
Enkele telgen:
Mr. Nicolaas de Gijselaar (1712-1780), schepen, burgemeester en pensionaris van Gorinchem
- Mr. Cornelis de Gijselaar (1751-1815), pensionaris van Dordrecht en een van de leiders van de patriottenbeweging
- Johanna Maria de Gijselaar (1787-1851); trouwde in 1812 met mr. dr. Cornelis Johannes Kneppelhout (1778-1818), schepen en raad van Gorinchem, directeur Leidsche Schilder- en Teekenacademie
- Mr. Nicolaas de Gijselaar (1753-1818), raad en secretaris van Gorinchem
- Hendrik baron de Gijselaar (1789-1848), commies van Staat en lid van de gemeenteraad van 's Gravenhage
- Jhr. mr. Engelbert de Gijselaar (1761-1836), lid van de raad en schepen van Gorinchem, in 1835 verheven in de Nederlandse adel
- Jkvr. Johanna Maria Agatha de Gijselaar (1806-1834); trouwde in 1833 met haar neef Cornelis de Gijselaar (1807-1873)
- Jkvr. Agatha de Gijselaar (1807-1832); trouwde in 1831 met haar neef Cornelis de Gijselaar (1807-1873)
- Jhr. mr. Nicolaas de Gijselaar (1808-1893), griffier van de Hoge Raad der Nederlanden
- Jhr. Engelbert de Gijselaar (1833-1892), bankier en luitenant-ter-zee; trouwde in 1867 met Anna Christina Petronella de Gijselaar (1839-1911)
- Jkvr. Sophia Cornelia de Gijselaar (1869-1953), laatste telg van de adellijke tak
- Jhr. mr. Nicolaas Herman de Gijselaar (1837-1904), bankier en gemeenteraadslid van Gorinchem; trouwde in 1862 met Elisabeth Hermina Adriana de Gijselaar (1840-1925)
- Jhr. mr. dr. Nicolaas Charles de Gijselaar (1865-1937), burgemeester van Leiden en Eerste Kamerlid
- Jhr. Engelbert de Gijselaar (1833-1892), bankier en luitenant-ter-zee; trouwde in 1867 met Anna Christina Petronella de Gijselaar (1839-1911)
- Mr. Pieter de Gijselaar (1764-1834), secretaris der marine
- Cornelis de Gijselaar (1807-1873), koopman en wethouder te Gorinchem; trouwde in 1831 met zijn nicht jkvr. Agatha de Gijselaar (1807-1832) en in 1833 met haar zus jkvr. Johanna Maria Agatha de Gijselaar (1806-1834)
- Anna Christina Petronella de Gijselaar (1839-1911); trouwde in 1867 met haar achterneef jhr. Engelbert de Gijselaar (1833-1892)
- Elisabeth Hermina Adriana de Gijselaar (1840-1925); trouwde in 1862 met haar achterneef jhr. mr. Nicolaas Herman de Gijselaar (1837-1904) Bron: Wikipedia.