»

»

»

»

»

»

»
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -
 -

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»

»


VAN DER LINDEN



Let op!
Deze stamboom is overgezet naar de nieuwe omgeving(Mijn Stamboom Online), waarschijnlijk kan je deze vinden op www.andredenhaan.mijnstamboomonline.nl.
Alle wijzigingen welke op deze (oude) omgeving worden gedaan zullen niet meegenomen worden naar de nieuwe omgeving.

Genealogie Van der Linden.

Sommige leden van deze familie, waarvan de oudst bekende generaties woonden in het hertogdom Berg in Duitsland, noemden zich Heintges (een enkele keer gelatiniseerd tot Henrici), anderen Van der Linden. Een enkeling noemde zich eerst Heintges en later Van der Linden. Zowel mevrouw B. Luedecke te Ratingen, die al geruime tijd in Duitsland en Nederland onderzoek naar deze familie doet, als auteur dezes hebben zich uiteraard afgevraagd wat de oorsprong van deze familienaam zou kunnen zijn. De enige aanwijzing, die mevrouw Luedecke dienaangaande heeft gevonden, is het bestaan van een boerderij bij Lintorf, genaamd "Kleine Linden". De naam Van der Linden is dus mogelijk afgeleid van deze boerderij. Maar dat is zeer speculatief en de eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat er vooralsnog geen bevredigende verklaring voor deze naam is te geven. De naam Van der Linden komen we voor het eerst tegen bij leden van de familie, die zich in Dordrecht vestigden, te beginnen met Coenraet Damisz. (circa 1615). Later in de zestiende eeuw komen er dan verwanten uit Duitsland naar Dordrecht, die ook de naam Van der Linden gaan voeren. De aanneming van de naam Van der Linden door degenen, die zich later te Dordrecht vestigden, zou makkelijk te verklaren zijn als navolging van het door Coenraet Damisz. gegeven voorbeeld, ware het niet dat de naam ook gevoerd werd door diens neef Christophorus Henrici, predikant te Ratingen. Weliswaar toen hij te Leiden theologie studeerde, maar de naam werd vervolgens eveneens gevoerd door zijn nakomelingen in Duitsland. De naam Van der Linden is dus niet specifiek voor de Dordtse tak, wat de mogelijkheid opent, dat deze al door leden van de familie gebruikt werd vóór één van hen (namelijk Coenraet Damasz.) zich te Dordrecht vestigde, hoewel uit de bronnen alleen de naam Heintges bekend is. Uit de latinisering van de naam Heintges (tot Henrici) blijkt, dat het hoogstwaarschijnlijk om een patronymicum gaat, dat "gestold" is tot familienaam. Dergelijke familienamen zijn echter in het betreffende deel van Duitsland tamelijk zeldzaam. Familienamen zijn daar meestal afgeleid van plaatsnamen of van de namen van boerderijen. Derhalve valt niet uit te sluiten, dat de oorsprong van de onderhavige familie elders ligt, in een ander deel van Duitsland of misschien zelfs in Nederland of Vlaanderen.

 

Oude huizen in Lintorf: rechts het huis "Hinueber". (Met dank aan mevr. B. Luedecke.)

I. Damis (Damas) NN, geboren naar schatting ca. 1560, overleden vóór 17 juni 1624, trouwde 1e NN, 2e Hilliken NN (ook uit dit tweede huwelijk kinderen)

Kinderen (ex 1, volgorde onzeker):

a.  Coenraet Damisz./Damasz. (van der Linden), volgt IIa

b. Henrick Damisz. (Heinrich Heintges), overleden in of vóór 1647, smid ("faber ferrorii")

c. Adolf (Alff) Damisz., volgt IIb

IIa. Coenraet Damisz. (Damasz.) van der Linden, geboren ca. 1587, vermoedelijk in Ratingen (hertogdom Berg in Duitsland), harnasmaker, ijzerkoopman te Dordrecht, overleden ald. 1664, trouwde 1e NG Dordrecht 1618 Celiken (Seliken) Jansdr, zuster van Pieter Jansz.., 2e NG Dordrecht 1641 Elisabeth Ruitenburg begraven Dordrecht (Grote Kerk) 17 mrt. 1688 (twee maal luiden over Lijsbeth Ruitenberg weduwe van Coenraet Damisse van der Linde, is in de Augustijnenkerk begraven).

[Zie ook pagina Acta Dordrecht 1600-1670 (10 jan. 1647 e.v.)]

NG trouwboek Dordrecht: 15 april 1618 [ondertrouwd] Coenraet Damisz. jong gezel smitsgeselle van Ratinck [Ratingen] int Land van den Berg [Duitsland] woont op de Rietdijck [tegenwoordig Riedijk genaamd] in "den Gloijenden Oven" en Celiken Jans jonge dochter van Croonenburgh in het Land van den Berg woont bij Jacob Antheunissen in "het Ossenhooft", getrouwd op 29 april 1618

- 1619 (verponding Dordrecht): Coenraet Damisz. harnasmaker huurt een huis op de Riedijk van Marinus [Augustijnsz.] en betaalt daarvoor 9 ponden. Belenders: Bartelmeus Penris en Marten Willemsz. schipper. (Stadsarchief Dordrecht nr. 3, inv. 3968, f. 91v)

- 14 febr. 1620: Bartholemeus Penris, busmaker en burger van Dordrecht, verkoopt voor 1290 gl. aan Coenraet Damisz., harnasmaker en burger van Dordrecht, een huis op de Riedijk, staande tussen het huis van Marinus Augustijnsz. en dat van Jan van Kemp. Koper betaalt de helft contant en de andere helft in termijnen. (ORA Dordrecht inv. 761, f. 14)

- 1620 (verponding Dordrecht): Coenraet Damisz. harnasmaker betaalt voor zijn huis "opten Boom" (Riedijk) 6 ponden 6 schellingen. Belenders: Jan van Kampen en Jan Jansz. bosmaker. (Stadsarchief Dordrecht nr. 3, inv. 3969, f. 92)

- 5 febr. 1624: Coenraet Damisz. en Dirck Pijl zijn borg voor Evert Jansz. Plat, "beijtelschipper" van Ruhrort, die voor 500. gl een huis aan de Mattensteiger koopt. (ORA Dordrecht inv. 765, f. 5v)

- 17 juni 1624: testeren voor notaris P. Eelbo Coenraet Damesz., harnasmaker en burger van Dordrecht en zijn vrouw Selijken Jansdr., beiden gezond. Zij herroepen hun huwelijkse voorwaarden, legateren aan de diaconie-huisarmen te Dordrecht een bedrag van 25 gl. en benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam van hun na te laten goederen. De langstlevende zal verplicht zijn hun kinderen te alimenteren, onderhouden, naar school te laten gaan en een beroep te laten leren "ende oock soo eenige van henlieden kinderen lust ende genegentheijt soude mogen hebben, omme te studeren ende daertoe bequaem zijnde, 't selve te laten continueren ende studeren inde H. theologie". De genoemde alimentatie zal duren tot de kinderen mondig zijn geworden of totdat zij gaan trouwen. De langstlevende zal hun dan tot onderstand van dat huwelijk, "onder hen allen ende gesamentlijken" een somma van 5000 gl. uitkeren. Hun oudste zoon Johannes zal van genoemd bedrag 200 gl. vooruit krijgen. Als de testateur eerder dan zijn vrouw komt te overlijden en al zijn kinderen vóór hun mondigheid of huwelijk zijn overleden, is zijn vrouw gehouden aan zijn naaste verwanten en erfgenamen ab intestato een bedrag van 475 daalders van 26 stuivers het stuk uit te reiken, "als den voorsz. testateur berustende heeft en hem noch competerende zijn, in zijn vaderlant int Lindtdorp in Berchslant, wegen zijn patremonije goet". Van die 475 daalders zal zijn broer Alff, of bij vooroverlijden diens kinderen, 250 daalders krijgen, op voorwaarde dat Alffs zoon Coenraet daarvan "tot een gedachtenisse" vooruit een bedrag 25 daalders zal ontvangen. Testateurs andere broer Hendrick, of bij vooroverlijden zijn kinderen, zal dan van die 475 daalders een bedrag van 100 daalders krijgen en de nakinderen van testateurs vader zaliger, door hem verwekt bij Hilleken, zijn tweede vrouw, een bedrag van 125 daalders. Als echter die nakinderen komen te overlijden vóór de testateur en zonder wettige nakomelingen na te laten, zullen die 125 daalders vererven op testateurs broer Alff. Als de testatrice vóór haar man komt te overlijden en al hun kinderen vóór hun mondigheid of huwelijk zijn gestorven, moet de testateur aan haar broer Pieter Jansz. of zijn wettige nakomelingen een bedrag van 375 gl. Hollands geld uitkeren, van welk bedrag Pieters dochter Zelijken dan "tot een gedachtenisse" een somma van 75 gl. zal ontvangen. In dat zelfde geval zal de testateur aan Coenraet Schellebeeck, die bij de testateuren inwoont, een bedrag van 100 gl. geven, aan Coenraets twee zusters, die in Haarlem wonen, elk een bedrag van 50 gl. en aan Frederick Jansz., Arnoult Jansz. en Margriet Jansz., resp. de halfbroers en halfzuster van de testatrice, elk een bedrag van 6 gl. De testateuren benoemen elkaar tot voogd over hun minderjarige erfgenamen. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 14, f. 153 e.v.)

- 29 mei 1625: "Op huijden den XXIXen Meij 1625 compareerden voor mij Danïel Eelbo, openbaer notaris in Dordrecht, Hendrick Schouten sweertveger, oudt LXVIII jaren, Denis van der Poele harnaschmaker, oudt 45 jaren, Coenraet Dames, mede harnaschmaker, oudt XXXVIII jaren, Hendrick Meertsen hooren beslager, oudt XXIX jaren ende Pieter Ber orlogiemaker, oudt XXVI jaren, ofte elcx daerontrent, allen borgeren deser Steede, de welcke ten versoecke ende ter instantie van Gerrit de Haen, mede oorlogiemaker binnen deser Stede, requirant, hebben gesamentlijck getuijcht, verclaert ende geaffirmeert mits desen waerachtich te zijn dat den voorsz. reqt. ontrent twee jaren lanck gewoont heeft binnen deser stede ende dat den selven den voorsz. tijt gedurende hem althoos eerlijcken, vromelijcken, in aller behoorlijken modestie heeft gedragen ende gecomporteert, sulcx een goet eerlijck borger schuldich is ende behoort te doen, ende noijt andersins vande selven hooren spreken als ere ende deucht, seggende voor redenen van wetenschap te hebben dat zijlieden deposanten zijn naeste buijren vande voorsz. reqt. ende den voorsz. tijt gedurende metten selven verkeert ende omgegaen hebben ende derhalven van't gene voorschreven staet goede kennisse ende wetenschap te hebben, sluijtende ende presenterende etc. Aldus gedaen ende gepasseert binnen Dordrecht voornoemt. Present: Pieter Coenrardus ende Hermen Luijten, inwoonders alhier als getuijgen."(ONA Dordrecht  inv. 55, f. 181v)

Duits infanterieharnas (ca. 1600)

- 29 juni 1625: Coenraet Damesz. harnasmaker en zijn vrouw Selijken Jansdr. testeren. Dit testament is vrijwel gelijk aan het testament van 17 juni 1624. Het bedrag, dat aan de kinderen uitgekeerd zal worden wanneer zij gaan trouwen, wordt verhoogd naar 8000 gl. en het legaat voor de huisarmen naar 50 gl. Naast de langstlevende worden tot medevoogden benoemd Jan van Esch ladenmaker en Aelbert Jansz. [Redervelt] bakker. Getuigen: Sacharias Godel busmaker, inwoner van Dordrecht en Coenraet Schellenbeeck, neef van Selijken Jansdr., die bij de testateuren inwoont. (ONA Dordrecht inv. 16, f. 99 e.v.) 

- 17 febr. 1626: comp. voor notaris D. Eelbo Marinus Augustinsen, burger van Dordrecht, die verklaarde overgedragen te hebben aan Wouter Cornelisz. Schoormans, bakker te Dordrecht, de eigendom van de penningen die hem comparant toekomen wegens de verkoop van een huis op de Riedijk, genaamd "de Twee Mosquetten", staande tussen het huis van Coenraet Damasz. en dat van Maerten Cornelisz., door hem twee jaar eerder verkocht aan Jacob Stoop. (ONA Dordrecht inv. 55, f. 358v)

- 6 juni 1626: testament van Coenraet Damesz., harnasmaker en burger van Dordrecht en zijn vrouw Selijken Jansdr., gepasseerd voor notaris D. Eelbo en getuigen.. Coenraet is gezond, Selijken ligt ziek te bed.  Testateuren bevestigen het testament, dat zij hebben gemaakt ten overstaan van dezelfde notaris op 29 juni 1625. De langstlevende van hen beiden zal gehouden zijn aan de huisarmen van Dordrecht uit te reiken een bedrag van 75 gl. en aan de armen van de plaats, waar de eerststervende geboren is, een somma van 25 gl. Als Coenraet eerder overlijdt dan Selijken en zonder kinderen na te laten, is zij gehouden aan zijn broer Alff Damesz. of diens wettige kinderen een bedrag van 800 gl. uit te keren. De overige legaten, besproken in het testament van 29 juni 1625, blijven van kracht, zowel het legaat voor Alffs zoon Coenraet, als allle andere. Als Selijken als eerste overlijdt en de kinderen, die zij nalaten zal,  komen te overlijden vóór hun mondigheid of eerder huwelijk, moet de testateur aan haar broer Pieter Jansz. of zijn wettige kinderen een bedrag van 800 gl. uitkeren. Het legaat voor Zelijken, de dochter van Pieter Jansen, blijft eveneens van kracht. Getuigen: Frans Pietersz. en Jan Georgius, beiden harnasmakers en inwoners van Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 55, f. 452v e.v.)

ONA Dordrecht inv. 55, f. 534: "Op huijden den XVIII September 1626 compareerden voor mij Daniël Eelbo, openbaar notaris in Dordrecht, Trijntgen Pieter Vonckendr., dienstmaecht ten huijse van Coenraet Damesz. harnaschmaecker ende borger deser Stede, oudt XVIII Jaren, ende Jan Janssen Hartcop, werckende voor knegt ten huijse vande voorsz. Coenraet Damasz., oudt XV Jaren, ofte elcx daerontrent, dewelcke ter instantie ende versoecke vande voorsz. Coenraet Damasz., haerlieden meester, hebben gesamentlijk getuijcht, verclaert ende geaffirmeert mitz desen bij waere woorden in plaetse van Eede, waragtich te zijne dat opden VIe dach deser loopende maent September wesende eenen Sondach, den voorsz. Coenraet Damasz. bestrafte ende onderrichtede Pieter Coenraets, oock zijnen knecht (die ontrent vier jaren bij hem requirant gewoont ende gewrocht hadde) van wegen sekere achterclap die de selven ten diversche reijsen met onwaerheijt tot oneere van zijns reqts. huijs soo hier ende daer hadde gesegt, t'selve vergelijckende bij een galeije ten aensiene van zijn dagelijcx werck, 't welck hij als knecht van tvoorsz. ambacht [van "harnasmaken"] gehouden was te doene, waerop den selven Pieter Coenraets antwoorde ende seijde dat hij 't selve wilde ende begeerde te seggen in spijt van zijne meester. Waerover de voorsz. reqt. aende voorsz. Pieter Coenraets een cop ofte twee heeft gegeven ende den selven Pieter Coenraets tastende in sijn sack naer zijn mes, is hij reqt. toegeschoten, vattende den selven bij beijde zijn armen die den selven reqt. vast was houwende, waerover de voorsz. reqts. huijsvrouwe die seer sieck was, tusschen beijden is geschoten omme te scheijden ende den voorsz.  Pieter Coenraets seer worstelende heeft eijndelijk de voorsz. zijne vrouwe onder de voeten gestooten ende den voorsz. reqt. willende zijn siecke huijsvrouwe van de bodem ophelpen, heeft den selven Pieter Coenraets den voorsz. zijnen meester mettet hooft gevat ende tot diverse rijsen 't selve tegens een eijcken caste die inden ceucken staet gestooten, daer over zijn hooft des anderen daechs seer was geswollen. Nemende noch den voorsz. Pieter Coenraets een kerckstoel daermede hij d'voorsz. dienstmaecht opt hooft sloech soo datse twee buijlen in't hooft hadde, sulcx dat d'voorsz. reqt. genootsaeckt was den voorsz. Pieter Coenraets de keucken deure vvt te stooten ende den voorsz. Pieter Coenraets, staende voor inden winckel met een swaere ijsere gordijn roede inde handt, riep noch jegens den voorsz. zijnen meester: Ghij schelm compter vvt ende stiet mette voorsz. ijsere roede voor int portael vande ceucken twee ofte drije stenen opden vloer in stucken, roepende daer stoot ick uw steenen in stucken ende dat wil ick doen in spijt van u, compt verbiet het mij, alle welcken woorden ende moetwil Coenraet Schellenbeeck, oock harnaschmakersknecht oudt ontrent XX Jaren alhier mede comparerende, verclaerde gelijk gesien ende aengehoort te hebben. Compareerde noch Jan Georgij, mede harnaschmaker, oudt ontrent XXXIII Jaren, den welcken heeft verclaert ende geattesteert als vooren waerachtich te zijne, dat eenige uren naer d'voorsz. begane moetwil, hij deposant den voorsz. Pieter Coenraets onderrichtede van zijn onbehoorlijcke daden, dat hij qualijk gedaen hadde ende consideratie op zijne siecke vrouwe hadde behooren te dragen, seijde daerop den voorsz. Pieter Coenraets dattet hem niet leet en was van t'gene hij gedaen hadde ende wel wenste dat hij zijn vrouwe wat meer gegeven hadde. Sluijtende ende presenterende etc. Aldus gedaen ende gepasseert in Dordrecht [in presentie van] Frans Pietersz. ende Louis Verret, harnaschmakers [en] inwoonders [van Dordrecht] als getuijgen."

28 okt. 1631: "Op huijden ... compareerde etc. Coenraet Damisz., harnismaker, out 43 jaren, ende Aernout de Moor, coopman, out 31 jaren, beijde burgers deser Stede, den welcken verclaerde bij haeren manne waerheijt in plaetse van solemneelen eede warachtich te sijn, ten versoucke ende instantie van Claes Cornelisz. schipper, mede woonende binnen deser Stede, requirant, dat sij getuijgen nu geleden ontrent een jaer sonder den perfecten tijt onthouden te hebben mede present ende tegenwoordich sijn geweest in de herberge van Luijck ten tijde als den requirant met eenen Cornelis Claesz. smit, woonende tot Hooren, liquideerde nopende t'gene den voorn. Cornelis Claesz. contribueren ende dragen moste inde schade over het nedersincken van des requirants schip ten aensien vande goederen die den voorn. Cornelis Claesz. mede int selve schip hadde doen laden ... (ONA Dordrecht inv. 34, f. 277)

Stadsarchief Dordrecht nr. 3 inv. 3971, (verponding Dordrecht 1633), f. 100v: Coenraet Damasz. harnasmaker betaalt voor zijn huis op de Riedijk 10 ponden 17 st. 6 penn..

26 juli 1634: "Op huijden den XXVIen dach Julij de Anno 1634 compareerden voor mij Daniël Eelbo ... Denis van der Poel, Coenraedt Damasz., ende Gilllis Engelsen, alle meester harnaschmakers, borgers deser Stede, van competenten ouderdom, persoonen van eere ende goeden geloove, mij notario wel bekent, de welcke ter instantie ende versoecke van Jan Corael swertveger requirant hebben gesamentlijck getuijcht, verclaert ende geattesteert mitz desen bij waere woorden in plaetse van eede, warachtich ende henlieden wel kennelijck te zijne, dat den voorsz. requirant neffens zijne huijsvrouwe Marguarita Maertensdr. alhier binnen deser voorn. Stadt Dordrecht op den Rietdijck inde gebuijrte van den voorsz. attestanten continuelijck gewoont hebben gehadt den tijt van ontrent tien jaren herwaerts, geduerende welcke voorsz. tijt den selve requirant ende zijne voorsz. huijsvrouwe henlieden ... (voor soo veer henlieden attestanten bekent is) soo in haere huijshoudinge, als dagelijcxe handel ende wandel, althoos stil, eerlijck ende vromelijck hebben gedragen ende gecomporteert als luijden ende persoonen van eere schuldich sijn ende behooren te doene, sonder oijt het contrarie van imanden ter werelt oock gehoort ofte verstaen te hebben, presenterende [en bereid zijnde deze verklaring met een eed te bevestigen] ... ende want d'voorsz. requirant ende sijne vrou van meeninge zijn van alhier te vertrecken ende van henlieden attestanten versogt hebben dese haeren verclaringe d'welcke sij attestanten d'selve niet hebben connen weijgeren ..." (ONA Dordrecht inv. 58, f. 474 e.v.)

28 juni 1635: "De questie tusschen Coenraet Damis ende Dynonijs van der Poel, geresen over de leverantie van curassen, ofte de penningen daervan procederende, is in desen voege terneder geleijt  dat, alhoewel de vergaderinge in weerden hout tgene bij onse broeders D. Westerburgium ende Johan van Esch van haer jawoort getuijcht ende bij geschrifte gebleken is ende het daervoor houdt als men na eijsch van saken ende stijl van rechte soude houden, dat Dyonijs van der Poel soude gehouden sijn aen Coenraet Damis de vorige pretensiën te voldoen, nochtans omdat Dyonijs van der Poel en sijn huijsvrouw verclaeren daervan geen kennisse te hebben noch geen gehadt te hebben, so ist dat de vergaderinge, also het Coenraet Damis op inductie van de broederen aen deselve heeft overgegeven, om vorder onlusten te voorcomen, ende alles tot de meeste ruste te dirigeren, heeft verstaen dat Coenraet Damassen de penningen sal quiteren, ende sijn actie laten berusten, mits conditie nochtans dat Dionijs van der Poel vrijwillich iet wes aenden armen sal vereeren, twelck haer beijde parthijen hebben laten gevallen ende sijn daer op de voorgaende pampieren ende documenten verscheurt ende is de hant der broederschap den anderen gegeven." (SA Dordrecht, archief 27,  inv. 5[acta van de NG kerkenraad van Dordrecht])

18 mrt. 1636: "In den Name ons Heeren ende Salichmaeckers Amen. Bij den jegenwoordigen openbaren Instrumente Notariael zij condt ende kennelijck eenen iegelijcken dat op huijden den XVIII Martij des jaers [1636] voor mij Daniël Eelbo openbaer notaris, bij den Hove van Hollant geadmitteert, residerende binnen Dordrecht en in presentie vande getuijgen naergenoempt persoonelijk gecompareert sijn d'eersame Coenraet Damasz. harnaschmaker ende Selijken Jansdr. sijne wettige huijsvrouwe, borger ende borgersse deser stede, mij notario wel bekent, beijde gesont van lichame gaende ende staende haerluijder verstandt, redenen ende memorie wel machtich zijnde ende volcomentlijck gebruijckende soo t'selve ons notario ende getuijgen opentlijck gebleken heeft, de welcke overdenckende d'onsekerheijt des tijds en datter op deser eerde niet sekerder en was als de doot ende niet onsekerder als den ure derselver, hebben daeromme des wel bedacht zijnde, met rijpe deliberatie van raede ende goede voordachticheijt soe zij verclaerden, gemaeckt ende geordineert, maken ende ordineren bij desen haerluijder testament ende dispositie van vvtersten wille, daer van de meeninge hier naer volcht. Bevelende al vooren henluijden met siele ende lichame inde genade ende barmherticheijt van Godt Almachtich ende hunne doode lichamen de Christelijcke begravenisse, wederroepende, casserende, doodt ende te niete doende bij desen alle voorgaende testamenten, codicillen, donatiën, ende andere maeckinge voor date deses gemaeckt, specialijken den testamente bij den testateuren gepasseert voor mij notario ende sekere getuijgen op den XXV Martij [1632], houdende alle d'selve voor nul, crachteloos ende van onwaerden, maer van nieuws disponerende, verclaerden zij testateuren gemaeckt ende gelegateert te hebben, maken ende legateren bij desen aende gemeene huijsarmen binnen desen stadt Dordrecht, staende onder de bedieninge vande Diaconie van de Duijtsche kercken eens d'somme van twee hondert gulden, de gulden alom gerekent tot XX stuivers t'stuck, maken ende legateren noch aende gemeene armen vande plaetse waer de eerst overledene van geboortich is, d'somme van hondert gulden, vuijt te reijcken binnen ses weken naer de doot van de eerst aflijvige. Wijders verclaerden sij testateuren omme de liefde, affectie ende echtelijcke vrientschap die sij elckanderen sijn toedraegende ende voorts vvt andere merckelijcke redenen ende consideratiën henluijden porrende ende moverende, d'een den anderen ende den lanxtlevende van henluijden beijden reciproce, dat is over ende weder over, geïnstitueert te hebben ende te institueren bij desen eenich ende universeel erfgenaem inde eijgendom van alle ende iegelijcke goederen, soo roerende als onroerende, actiën, inschulden ende crediten, gout, silver, gemunt ende ongemunt, huijsraet, meublen, cleederen, linden en wollen, geen goederen althoos vuijtgesondert , nochte gereserveert, sulcx de d'eerstaflijvige van henluijden beijden die eenichsints metter doodt ontruijmende en nalaten sal, omme met sijne ofte hare andere vrij eijgen goederen die te mogen vercopen, belasten, verthieren ende aliëneren sulcx d'voorsz. lancxtlevende dat goetduncken ende gelieven sal, sonder imants contradictie ofte tegenseggen, onder conditie ende met expresse last nochtans dat d'voorsz. lanxtlevende gehouden sijn sal ende belooft mitz desen, henluijder beijder kinderen bij malkanderen geprocreert ende alsnoch te procreeren eerlijck te onderhouden ende alimenteren in aet, dranck, cleedinge ende reedinge, ter schole houden gaen, een coopmanschap, hantwerck ofte andere oeffeninge te doen ende laten leren, daer toe d'selve nut ende bequaem wesen sullen ende voorts in alle stichtinge op te brengen tot hunne mondige dagen ende houwelijcken state toe ende ter voorsz. houwelijken state gecomen zijnde mit wille, consent ende believen van de voorsz.lancxtlevende ende anders niet d'selve kinderen alsdan vvt te reijcken tot sustentatie ende onderstant vant voorsz. haer houwelijck gesamentlijk eene somme van vijftien duisent carolus guldens te weten elcx hun portie ende hooftgedeelte vandien naer advenant t'getal der selver mitsgaders bovendien noch elcx int perticulier een bedt met sijn toebehoorten twee dosijn servietten met tafellaken van een fatsoene ende stoffe gemaect verstervende d'selve somme althoos van het eene kindt op het andere totten laester doodt toe maer de vordere alimentatie ende vvtreijckinge vooren geroert, met elk hunne respective doodt cesserende ende ophoudende tot proffijte ende ontlastinge vande voorsz. lancxtlevende ende dat alles in plaetse van de voorsz. kinderen legitime portie deselve naer rechte in des eerst aflijvigens tot vaderlijcke ofte moederlijcke goederen competerende henluijden daer inne instituerende bij desen. Ende oft gebeurde dat hij testateur eerst ende voorde voorsz. testatrice zijne huisvrouwe deser werelt geraeckte aflijvich te werden ende dat d'voorsz. henluijden testateuren kinderen alle ende gezamentlijck quamen te overlijden voor ende aleer gecomen te wesen tot mondige dagen ofte houwelijcken state, soo wilt ende begeert hij testateur dat alle goederen die d'voorsz. kinderen in des eerst aflijvigens goederen soude mogen competeren ende d'selve hier vooren gemaeckt ende toegevoecht zijn alsamen wederom vrij sonder eenige verminderinge comen, erven ende succederen sullen op de voorsz. testatrice zijne huijsvrouwe mitsgaders dat d'selve sijne huijsvrouwe in soodanigen cas alleenlijck gehouden sal zijn in plaetse vandien vvt te keeren ende te betalen aen sijns testateurs naergenoemde vrunden ende erfgenamen sulcx ende gelijck als hier naer volcht ende eerstelijck aen sijns testateurs broeder Alff Damasz. d'somme van eens vier duijsent car. guldens, item aende soon van sijne broeder Hendrick Damesz. (mitsdien hij van sijns vader wege vooraf gegoet is) eens d'somme van drije hondert rijcxdaelders in specie, item aen sijns testateurs broeder van halven bedde bij sijns testateurs vader in nahuwelijck geprocreert d'somme van een hondert rijcxdaelders. Ende soot gebeurde dat zij testatrice d'eerstaflijvige ware voor den voorsz. testateur haren man ende dat insgelijcx d'voorsz. henluijder kinderen alle te samen deser werelt quamen te overlijden voor ende aleer gecomen te wesen totte voorsz. mondige dagen ofte houwelijcken state soo sullen in sulcken gevalle alle d'voorsz. goederen d'voornoemde kinderen competerende van gelijcke vrij sonder eenige verminderinge comen, erven ende devolveren op den voorsz. testateur haren man, mitz mede in plaetse vandien vvtreijckende aen haer testarice naer genomineerde vrunden als volcht, te weten eerstelijck aen haer testatrices volle broeder  Pieter Jansz. d'somme van vier duijsent car. guldens, noch aen Jan Pietersz., sone vande voorsz. Pieter Jansen ofte desselfs kinderen d'somme van ses hondert car. guldens, item aen desselfs suster Zelichen Pietersdr. d'somme van drije hondert car. guldens, noch aen Ern op de Wusten vijf rosennobels in specie ofte vijftich guldens daer vooren ende lestlijck noch aen Marguarita Jans haer testatrices halve suster ofte haer kinderen bij representatie eens d'somme van gelijcke vijftich car. guldens ofte twintich rijcxdaelders in specie als vooren, henluijden alle tselve in cas als vooren respectivelijck legaterende mitz desen ende bij voorafsterven van imanden vande vooren genoemde persoonen ende vrunden soo van des testateurs als testatrices wegen sullen den selven kinderen ende descendenten soo veel elcx gemaeckt is t'selve erven ende genieten bij representatie ende in hun overledene ouders plaetse haerluijder in soodanighen gevalle daer inne respectivelijk soo veel noot zij maer verder nochte anders niet substituerende bij desen inden beste forme. Ende op dat d'voorsz. henluijder testateuren kinderen, die ten tijde van d'aflijvicheijt vanden eerst overledene van hen testateurs onmondich ende minderjarich bevonden mochten werden te wesen, niet en souden blijven onversien van goede voochden ende toeversicht soo verclaerden zij testateuren daer over ende over d'administratie der selver goederen, beneffens den lancxtlevende van hen beijden tot voochden gestelt ende geordineert te hebben, te stellen ende te ordineren bij desen d'eersame persoonen Jan Hermansz. van Essche sieckenbesoucker ende Aelbert Janz. [Redervelt] backer, borgeren deser stede, op henluijden vruntlijck versoeckende den voorsz. last te willen aenvaerden ende daer over alles te doene als goede ende getrouwe voochden schuldich ende verplicht sijn te doen henluijden t'selve ten vollen toe vertrouwende mitz desen met machte omme bij t'afsterven van eene van henluijden een ander bequaem persoon bij d'voorsz. lancxtlevende in des afgestorvens plaetse te mogen eligheren sonder dat d'voorsz. lancxtlevende ofte voochden gehouden sullen sijn eenigen staet ofte inventaris van haerluijden testateuren boedel ofte achter te latene goederen te leveren ofte exhiberen aende Ed. Heeren vande Weescamer deser ofte andere steden ofte plaetse, daert sterfhuijs soude mogen vallen, alsoo zij testateuren d'voorsz. Ed. Heeren Weesmeesters ende allen anderen (behalven d'voorsz. voochden) vuijt haerluijder boedel ende sterfhuijse verclaerden te secluderen desen behoudens nochtans haerluijder eere ende waerdicheijt. Al t'welcke voorsz. staet verclaerden d'voorn. testateuren gesamentlijck ende int besonder onder behoorlijcke stipulatie alsoo te wesen haerluijder testamente, laeste ende vvterste wille, willende ende begerende, dat t'selve naer haerluijder doodt ende overlijden volbracht ende geachtervolcht sal werden, t'zij bij forme van testamente, codicille, gifte ter saecke des doots ofte ofte bij levende lijve gegeven ofte andersins, soo eens iegelijcx menschen laeste ende vuijtterste begeerte opt alderbeste ende bundichste soude mogen subsisteren ende bestaen, niet jegenstaende bevonden mochte werden dat alle noodige solempniteijten naer rechten gerequireert hier inne niet all ende volcomentlijken waren geobserveert ,behoudelijk althoos henluijder testateuren vrijen wille omme dit haerluijder testament t'allen tijden te mogen veranderen, verminderen ende vermeerderen naer haerluijder gelieven ende welgevallen, willende ende begerende, dat alle t'gene sijluijden noch naer dato deses sullen comen te disponeren, t'zij voor notaris ende getuijgen, voor twee getuijgen alleen ofte met onderteijckeninge van haerluijder eijgen handt gelijck sij testateuren oock geresolveert zijn ten eersten te doen t'selve in ofte bij desen testamente te sullen crijgen ofte beneden aen te schrijven, t'selve van soodanige cracht, macht ende authoriteijt gehouden sal werden als off van woorde tot woorde in desen waere geïnsereert, versoeckende op mij notario voornoemt alle t'selve genoteert ende hier van gemaeckt ende gelevert te werden instrument, een ofte meer inder beste forme. Aldus gedaen ende gepasseert binnen Dordrecht voornoemt ter presentie van Jan van Essche sieckenbesoucker ende Frederijck Reijniersen, beijde borgers alhier, als getuijgen hier over gestaen." In margine: "gegrosseert". Akte ondertekend door testateuren en de getuige Jan van Essche. Frederik Reiniersz. zet een merkje. (59, f. 55 e.v.)

21 mei 1636: mr. Jacob de With, oudraad en ontvanger van de gemene middelen, verkoopt aan Coenraet Damasz. harnasmaker, burger van Dordrecht, een pakhuis met twee loodsen daarnaast, staande op de hoek van de Schrijversstraat tussen het huis van juffrouw Cools en de Schrijversstraat, strekkende tot aan het erf van juffrouw Cools. Prijs niet vermeld. (ORA Dordrecht inv. 770, f. 131 e.v.)

ONA Dordrecht inv. 67, f. 155 e.v.: op 8 febr. 1637 Coenraad Damisz. assisteert als oom zijn neef Coenraet Hartlofs [Coenraet Hartlofsz. was een zoon van Mette Jansdr., halfzuster van Celiken Jansdr., de vrouw van Coenraad Damisz. (vriendelijke mededeling van mevr. B. Luedecke te Ratingen)] bij het passeren van diens huwelijkse voorwaarden met Berbera Schijff (Schiff), dochter van Pieter Lenaertsz. Schijff en zuster van Pieter Pietersz. Schijff de Jonge.

1638 (200e penning Dordrecht): Coenraet Damas in de Gravenstraat betaalt 20 ponden (geschat vermogen: 4000 gl.) (Stadsarchief Dordrecht nr. 3, inv. 3978, f. 35v)

 "Op huijden den XXIIII dach September anno 1639 compareerden voor mij Daniël Eelbo, openbaer notaris in Dordrecht, Seigneur Piere Pellicot, coopman tot Amsterdam ter eenre, ende Sr. Coenraet Damasz., meede coopman binnen deser Stede, ter anderen zijde, ende verclaerden parthijen voornoemt onderlinge metten anderen in minne ende vrientschap overcomen, verdragen ende geaccordeert te wesen nopende de vercoop ende leverantie van partijen sickelen, ende dat in voegen, forme ende manieren hiernaer verclaert, namentlijck dat den voorsz. Coenraet Damasz. gehouden blijft ende belooft mitz desen te leveren aen de voorsz. Piere Pellicot ofte zijnen commis de nombre van veertich duijsent stucx isere sickelen jaerlijcx, voor den tijt van twee achtereenvolgende jaren geduerende innegaende t'eerste jaer III Januarij toecomende 1640 ofte oock wat minder, naer dat de werckluijden veel ofte weijnich zijn maeckende, als te wezen elck jaer achttien ofte twintich duijsent velde, ende drije lelijen, doch vanden voorsz. drije leliën maer t'elcken drije a vier duijsent ... ijder hondert opt gewichte van sesentwintich ponden Dordrechts ijserenwaechs gewichte, ten prijse van negen Car. gul. Hollants gelt, item alnoch achttien ofte twintich duijsent sickelen vant teijcken den hartsbock, de raep ende 't mensches hert, de struijsveder ... als andere goede teijckens, deur malcanderen opt gewichte als voren van vijer ende twintich en half of vijfentwintich ponden incluijs ter prijse van seven Car. gul. tien stuivers ijder hondert stuck d'een door d'ander, van welcke voorsz. leverantie t'elcken jaere sall geschieden drije ofte vier vaten inde maendt van December ende soo vervolgens de reste t'elcken inde maenden van Januarij, Februarij, Martij tot ultimo Aprillis incluijs, alswanneer bij de laeste leverantie de betalinge vande geheele voorige partije teffens ende contant in prompte sall moeten gedaen werden sonder verder vvtstell, daervooren Coenraet Damasz. sall gehouden wesen d'selve sickelen alhier te [ver]schepen in soodanige schepen als den voorsz. Pellicot t'elcken aen hem sal ordineren ende dat alles tot coste vanden voorsz. Pellicot. Des is expresse conditie dat den voorn. Coenraet Damasz. niet sal vermogen den voorsz. tijt geduerende eenige der voorsz. sickelen gemerckt wesende als vooren alhier in dese landen, door hem selven ofte door anderen directelijck of indirectelijck in eeniger maniere te vercoopen offte doen vercoopen, tzij aen Fransen ofte andere die d'selve in Franckrijck souden begeren te doen vercoopen ofte leveren. nntegens soo sall oock den voorsz. Pellicot geen der voorn. sickelen d'voorsz. tijt geduerende mogen vercoopen ofte doen vercoopen door hemselven ofte door anderen in eeniger manieren omme alhier in Hollandt, Zeelandt ofte andere steden ende plaetsen van de Geünieerde Provintiën gebruijckt ende gebeneficieert te werden, maer die selve alleen op Vranckrijck sall vermogen te senden ende dat t'elcken op een pene van drije hondert Car. gul. tot XX stuivers 't stuck te verbeuren bij den genen die contrarie bevonden sall werden gedaen te hebben, t' appliceren d'eene helfte vandien ten profijte van de Armen en d'andere helfte ten profijte van de andere partije die sich naer inhout deser contracte getrouwelijck sall hebben gedragen ende oft saecke waere dat de voorn. Pellicot in gebreke bleve d'selve sickelen te betalen vvtterlijck op halff Meije daeraenvolgende, dat den voorn. Coenraet Damasz. alsdan daermede sal vermogen te doen tzij int vercoopen ofte versenden soo sulcx hem dat believen ende goetduncken sall, doch sall d'selve echter eerst ende voor al den voorn. Pellicot moeten aenpresenteren te leveren al vooren t'selve aen andere te vercoopen ofte versenden. Ende ter expiratie vande voorsz. contracte soo sall noch den voorsz. Coenraet Damasz. gehouden sijn ende beloovt mitz desen den voorn. Pellicot wederom nieuwe prolongatie aen te bieden aleer hij met andere sal vermogen in eenich accoordt te treden ende dat op soodanigen voet als zijlieden alsdan onderlinge voorts metten anderen sullen connen verdragen ..." (ONA Dordrecht inv. 59, f. 1014v e.v.)

28 febr. 1640:  in het weesboek ingeschreven een extract van het testament van Coenraet Damas, koopman te Dordrecht en zijn vrouw Selijken Jansdr., op 18 mrt. 1636 gepasseerd voor notaris D. Eelbo te Dordrecht. Zij hebben tot voogden benoemd Jan Hermansz. van Essche ziekenbezoeker en Aelbert Jansz. [Redervelt] bakker, burgers van Dordrecht. (Weeskamer Dordrecht inv. 20, f. 10 e.v.)

5 maart 1640: "compareerde voor mij Gijsbert de Jager openbaer notaris etc. Sijmon Jansz. Lermijt, spijkermaker ende burger deser Stede, ende verclaerde hij comparant tot indemniteijt ende bevrijding vande borchtocht bij Koenrad Woutersz. van der Net voor hem comparant [ten behoeve van] Koenrad Damisz. ofte andere geïnterponeert ofte die hij noch soude mogen interponeren tot alsulken somme tselve soude mogen wesen, den voorn. Van der Neth verbonden te hebben alle het ijser bij hem comparant van den voorn. Koenrad Damissoon ofte andere ontfangen ofte noch te ontfangen, ten huijse ofte woonstede van hem comparant ofte elders berustende, ende oock de spijckers die daer van sullen werden gemaeckt ofte 't geld dat daer van sall werden bedongen, omme bijden voorn. Van der Net in cas des noodich sijnde alle tselve sonder figuere van proces geaenvaert, aengeslagen ende ontfangen te moegen werden tsij tot wat plaetse tgene voorsz. staet soude moegen werden bevonden. Ende oock generalijcken alle sijne andere goederen geene van dijen altoos vuijt gesondert." (ONA Dordrecht inv. 39, f. 389)

10 mei 1640: de Vaders van het Weeshuis te Dordrecht verkopen aan Janneken Henricx weduwe een huis op de Riedijk, staande tussen het huis van Barent Gerritsz. en dat van Coenraet Damisz. (ORA Dordrecht inv. 772, f. 93v en 94)

12 juni 1640: Coenraet Damisz., koopman en burger van Dordrecht, verkoopt aan Matheus van der Poele, harnasmaker en burger van Dordrecht, een huis op de Riedijk, genaamd "de Verkeerde Weerelt", staande tussen het huis van Jacob Stoop, schepen van Dordrecht en dat van Janneken Groene. Koper is schuldig aan verkoper een bedrag van 400 gl. Op 14 sept. 1640 verklaart Coenraet Damisz., dat de schuld is voldaan. (ORA Dordrecht inv. 772, f. 109)

 "Opte XVIIIen dach Junij 1640 compareerde d'eersame Coenraet Damassen, coopman ende borger deser stadt ende passeerde procuratie op d'heer mr. Anthonius Lipsius, licentiaat inde rechten ende advocaet binnen de stadt Breda", specialijk omme vvtten name ende van hem comparanten wegen, tzij met gemoede ofte bij middelen ende manieren van rechte in te vorderen, manen, eijschen, opbeuren ende te ontfangen alle ende iegelijke soodanige schulden ende tachterheden alsmen d'voorsz. comparant binnen d'voorsz. stadt Breda ende alomme elders ende ontrent eenichsins schuldich ende ten achteren is ende naer desen noch meer schuldich ende ten achteren soude mogen wesen." (ONA Dordrecht inv. 60, f. 126v)

13 okt. 1640: Jasper Goris, burger van Dordrecht, verkoopt aan Coenraet Damisz. voor 750 gl. een huis in de Schrijversstraat, staande tussen het huis van Staes Jacobsz. en het huis van de koper. (ORA Dordrecht inv. 772, f. 130)

ONA Dordrecht inv. 60, f. 243 e.v.: "Op huijden den XVe dach Januarij anno [1641] compareerden voor mij Daniël Eelbo, openbaer notaris in Dordrecht, d'eersame Coenraet Damassen, coopman en borger deser Stede, weduwenaer ende toecomende bruijdegom ter eenre ende d'eerbaere Elisabeth Ruijtenborg, jonge dochter, toecomende bruijt, geassisteert met de heer Jacob de Wit, regerende burgemeester [van Dordrecht], ter andere zijden, ende verclaerden ter eeren Godts ende tot haerluijder sielen salicheijt te vergaderen inden heijligen echten state van houwelijcke ende dat met de goederen ende onder sekere conditiën ende antenuptiale voorwaerden hiernaer verclaert ende geëxpresseert. Voor eerst soo sall den voorn. toecomende bruijdegom inne brengen, ende brengt mitz desen tot bevorderinge ende sustentatie van desen aenstaende houwelijk alle ende iegelijke soodanige goederen tzij roerende ofte onroerende, geen vvtgesondert nochte gereserveert sulcx hij tegenwoordich hebbende ende possederende es, ende waerentegens d'voorsz. toecomende bruijt van haerder sijde mede innebrengen sal alle alsulcke goederen, mitsgaders cleederen, linden ende wollen, als begrepen ende gespecificeert sullen werden in sekere staet ende specificatie bijde selve daer van eerstdaechs onder haer eijgene handt te maken ofte doen maken ende aenden voorsz. haeren toecomende bruijdegom over te leveren ende waer mede partijen voornoemt henluijden ter beijde sijden verclaerden wel te vergenoegen ende voor gecontenteert te houden. Is conditie ende houwelijcxe voorwaerde dat in desen aenstaende houwelijcke niet en sal wesen eenige gemeenschap van goederen nochte sullen oock de vruchten, incompsten vande somme van penningen soo de voorsz. toecomende bruijt tegenwoordich is hebbende niet comen tot sustentatie vant voorsz. aenstaende houwelijck maer buijten het selvige blijven, augmenteren ende oploopen tot proffijte ende voordeel vande voorsz. toecomende bruijdt int perticulier. Ende soo't saecke waere, dat d'voorsz. Coenraet Damassen eerst ende voor de voorsz. Elisabeth Ruijtenborch, zijne toecomende bruijdt, deser werelt quame te overlijden, tzij kindt ofte kinderen bijden anderen verweckt int leven achterblijvende ofte geen, soo sall in allen gevalle d'voorsz. Elisabeth Ruijtenborch wederomme naer haer nemen alle ende iegelijcke de goederen bij haer ten houwelijcke aengebracht naer luijdt de specificatie mette winsten ende voordeelen vandien als vooren, mitsgaders oock alle ende iegelijcke de clederen soo van linden als wollen, juwelen ende silverwerck, alsdan tot haeren lijve dienende ende behoorende ende boven dien verbetert wesen ende voor douarie genieten vvtte goederen vande voorsz. toecomende bruijdegom  d'somma van drije hondert car. gul. tot XX stuivers 't stuck jaerlijcx haer leven lanck geduerende ende langer niet. Tot welcken eijnde ten afsterven vande voorsz. Coenraet Damassen een capitael van ses duijsent car. gul. belegt ofte gecontinueert sall werden opt comptoir vande gemeene middelen binnen deser stede omme bijde voorsz. toecomende bruijdt vvt de winsten vandien d'voorsz. drije hondert guld. jaerlijcx haer leven lanck geduerende genoten ende ontfangen te werden tot haer overlijden ende afsterven toe als wanneer d'voorsz. capitale somme van ses duijsent car. gul. wederomme comen ende devolveren sall op de kinderen vande voorsz. Coenraet Damassen ofte der selver wettige descendenten bij representatie alsdan in leven zijnde ende niemanden anders. Ende ofte gebeurde dat d'voorsz. Elisabeth Ruijtenborch eerst deser werelt geraeckte afflijvich te werden voorden voorsz. Coenraet Damassen, haere toecomende bruijdegom sonder kindt ofte kinderen bijden selven verweckt int leven achter te laten, soo sullen in sulcken cas desselfs naeste vrunden ende bloedverwanten hebben ende genieten alle ende iegelijke de goederen bijde voorsz. Elisabeth Ruijtenborch ten houwelijcke aengebracht mette profijten ende baten vandien als oock mede alle ende iegelijcke de cleederen soo van linden als wollen, juwelen ende silverwerck, alsdan tot haeren lijve diendende ende behoorende sonder meer. Ende soo't saecke waere kindt ofte kinderen vvt desen aenstaenden houwelijck verweckt int leven achterbleven. soo sullen d'selve kindt ofte kinderen nevens de twee voorkinderen vande voorn. Coenraedt Damassen in desselfs hun vaders achter te latene goederen mede erven ende succederen naer vvt wijsende de rechten ende costume van Zuijthollandt, behoudelijcken althoos dat den voorsz. Coenraedt Damassen aen hem behoudt ende reserveert de voorn. zijne beijde voorkinderen wegens haere moederlijcke goederen soodanich te begrooten ofte andersins vvt zijne goederen sulcx te prelegateren met soo veele als hem dat gelieven ende goetduncken sall, als ten desen wel expresselijcken geconditioneert wesende. Oock met bespreke ende conditie dat in gevalle kindt ofte kinderen vvt desen aenstaenden houwelijcke int leven achterbleven ende sijluijden alle quamen te overlijden voor hun mondige dagen ofte houwelijcke state, naerdat d'selve van 's vaders zijde bestorven mochte wesen, dat in sulcken gevalle alle de goederen soo d'selve van haere voorn. vaders wegen soude mogen hebben geërft wederomme comen ende besterven sullen moeten opde wettige voorkinderen vande selven Coenraet Damassen ofte derselver wettige descendenten bij representatie, alsdan int leven zijnde ende niemanden anders. Ende nopende de conquesten ofte schaden soo Godt den Heere staende houwelijck believen sall te verlenen, d'selve sullen genoten ende oock gedragen werden bij den voorn. Coenraet Damassen int perticulier buijten eenige baete ofte schade vande voorn. Elisabeth Ruijtenborch, doch erfenisse ende besterfenisse staende houwelijck vallende sall in allen gevalle wederomme gaen ende keeren aende zijde van daer d'selve aengecomen ende geprocedeert sullen zijn. Alle welcke voorn. conditiën ende houwelijcxe voorwaerden met goede deliberatie inne gegeven ende gesloten de voorn. toecomende contharalen beloovt hebben ende beloven bij desen, op eere ende vromicheijt in plaetse van eede, alsoo getrouwelijck naer te comen, te voldoen ende te achtervolgen sonder immermeer daer jegens te doen ofte laten geschieden, directelijck ofte indirectelijck, in rechte ofte daer buijten in eeniger manieren, onder de verbintenisse van haere respective persoonen ende goederen, present ende toecoomende, alle d'selve ende de keuse van dien subjecterende 't verbant van alle heeren Rechteren ende Gerechten, alles oprecht ende ter goeder trouwe ..." (Getuigen: Jan Blom, Herman Thielmansz., Jan du Blas en Dirck Raijen. Akte ondertekend door comparanten.)

NG trouwboek Dordrecht 20 jan. 1641 [ondertrouwd] Coenraet Damisz. koopman weduwnaar uit het Land van Berg wonende op de Nieuwe Haven en Elisabeth Ruijtenburch jonge dochter van Brugge in het Land van Gulik wonende bij de Grote Kerk, getrouwd 5 febr. 1641

10 mei 1642: Gerrit Barentsz. Hassing [inwoner van Rotterdam] wijnkoper, als man en voogd van Cornelia Cornelisdr. en in die hoedanigheid erfgenaam van wijlen Sara Jansdr. Noortsij, verkoopt voor 2100 gl. aan Jan Hinckel, bontwerker en burger van Dordrecht, een huis omtrent het Marktveld. Waarborg voor verkoper: Coenraet Damasz. van der Linden. (ORA Dordrecht inv. 773, f. 66)

12 jan. 1643: "Op huijden den XIIen dach Januarij anno 1643 compareerden voor mij Daniël Eelbo, notaris in Dordrecht, Cornelis Janssen Smit, gewoont hebbende inden Doel [bij Antwerpen] ende tegenwoordich woonende tot Allemkerck [Almkerk, Noord-Brabant] inden Lande van Althena ende Anneken Pouwelsdr., zijne huijsvrouwe, gehout persoone, binnen deser Stede [verblijvende]." Zij transporteren aan Coenraet Damasz. van der Linden, ijzerkoper te Dordrecht, de eigendom van zekere schepenenschuldbrief, sprekende op Joris Strijdonck, mede smid in Den Doel, inhoudende, boven de 200 gl. daarover reeds betaald zijnde wegens de eerste termijn, die is vervallen op Sint Maarten 1641, nog een somma van 700 gl., te betalen op Sint Maarten 1641 en 1642  met 200 gl. en Sint Maarten 1644 de resterende 300 gl., welke schuldbrief is gekomen van de koop van een huis, twee erven,  met  koestal, aambeeld en alle overige gereedschappen., staande en gelegen  in het dorp van Den Doel. De originele brief is gepasseerd op 20 nov. 1642 voor het Gerecht van Den Doel en is thans overgeleverd aan Coenraet Damasz. (60, f. 718)

16 dec. 1643: "Op huijden den XVIen dach December anno 1643 hebbe ick Daniël Eelbo, openbaer notaris in Dordrecht, mij mette naerbeschreven getuijgen ter instantie van ende versoecke vande heer Pieter de Carpentier, raet in wette ende coopman binnen deser Stede, gevonden aen ende benevens den persoon van Sr. Coenraet Damasz. van der Linde, mede coopman binnen der selver Stede en hebbe den selven verthoont ende voorgelesen sekeren wisselbrief aen hem derigerende, hiernaer van woorde te woorde geïnsereert, soeckende van den selven wisselbrief prompte betalinge ende voldoeninge ende dat in silveren specie naer ordre ende cours van wissel gebruijckelijck, maer want den voorsz. Coenraet Damasz. daer op seijde ende ten antwoorde gaff, dat hij willende ende bereijt was den selven wisselbrief te betaelen in ganckbare goude specie, als te weten Carolussen ofte Schotse Jacobussen tot twaalf guldens sestien stuivers en Franse cronen tot  vier gulden achttien stuivers, nadien de selve wisselbrief van geene silvere specie gewach is maeckende,  doch bij aldien den trecker begeert d'selve in silvere specie betaelt te hebben, dat hij sulcx oock gerne alsdan bereijt is te doene, mits dat hem daertoe acht dagen tijt omme te adviseren werde gegeven, soo ist dat ick notaris voornoemt vvtten namen ende van wegen den voorsz. reqt. jegens den voorsz. Coenraet Damasz. van der Linde wel expresselijck hebbe geprotesteert van alsulcken faute van betalinge, mitsgaders van wissel ende herwissel ende van alle costen, schaden ende intresten ter oorsaecke vandien alreede gehadt, gedaen ende geleden ende alsnoch te hebben, doen ende lijden totte effectuele betalinge vande voorsz. somma toe omme alle d'selve te verhaelen ende consequeren aende trecker ende onderschrijver vande voorn. wisselbrief en alle anderen daerinne verbonden wesende soo als den reqt. te raede vinden sall nae wisselrecht te behooren sonder fraude ... Hier naer volcht den teneur vande voorsz. wisselbrief: Luik 23 dec. 1642. Op sicht sal U gelieven te betaelen aen Sr.Watthieu Governeur ofte sijne ordre d'somma van [158 gl. 15 1/2 st.] Hollants voor de weerde alhier van hem selven. Doet goede betalingh ende sij Godt bevolen. Onder stont: U vrient ten dienste Jan Roevers. De susperscriptum was: Eersamen ende discrete Sr. Coenraed Damissen coopman tot Dordrecht." (ONA Dordrecht inv. 60, f. 723)

18 mei 1644: Jaecques Verelst, burger van Dordrecht, verklaart, dat hij met zijn crediteuren, t.w. Joachum van Horenborch, voor zichzelf, N. van Norenburch, namens Johan en Baltesar Koeijmans, Koenraet Damisz., namens Lucas Arentsz., Jan Hulsthout en Aert Schut, beiden voor zichzelf, en Arent van Rijedbeeck, bode op Amsterdam, namens Glaude de Farmond, is overeengekomen, dat hij een gedeelte van hetgeen hij aan hen schuldig is zal aflossen. (ONA Dordrecht inv. 41, f. 240 e.v.)

3 dec. 1646: testament van Burchgen Arijensdr., vrouw van Pieter Antheunisz. leestmaker, burgeres van Dordrecht. Zij benoemt tot executeurs-testamentair en "administrateurs" Coenraet Damasz. van der Linde en Willem Arijensz. schrijnwerker. (ONA Dordrecht inv. 61, f. 882v)

11 april 1647: "Inden name ons Heeren ende Salichmakers Amen. Op huijden den XIen dach Aprilis Anno 1647 compareerde voor mij Daniël Eelbo, openbaer notaris in Dordrecht, d'eersaeme Sr. Coenraet Damasz. van der Linde, coopman ende borger deser Stede, mij notario bekent, gesont van lichame gaende ende staende, zijn verstant, redenen ende memorie wel machtich ende volcomentlijck gebruijckende, soo t'selve ons notaris ende getuijgen opentlijck gebleecken heeft, den welcken aenmerckende de broosheijt des tijttelijcken levens, de seeckerheijt des doots ende d'onsekere ure vandien ende daeromme voorgenomen hebbende te disponeren van zijne goederen, die hij met de doot sal comen te ontruijmen dewijle Godt de Heere hem tijt ende gelegentheijt daertoe is gevende, bevelende vooraf sijne onsterffelijcke siele in de grondeloose barmhertigheijt Gods ende zijn doode lichaeme ter Christellijcke begraeffenisse, verclaerde vvt vrijen ende onbedwongen gemoede eerst ende alvoren te revoceren, te doode ende te niete te doen, revoceerde, doode ende dede te niete bij desen, alle voorgaende testamente ende dispositiën van vvterste wille die hij voor desen eenichsins gemaeckt ofte gepasseert soude mogen hebben, niet willende dat d'selve ofte eenich vandien cracht hebben ofte effect sorteren zal. Ende van nieuws disponerende verclaerde hij testateur geapprobeert, gelaudeert ende gecertificeert te hebben, te approberen, lauderen ende te ratificeren bij desen soodanigen houwelijcxe voorwaerden, als hij testateur met zijne tegenwoordigen huijsvrouwe Elisabeth Ruijtenburch voor de consomatie van 't selve houwelijck gemaeckt ende aengegaen heeft, willende en begerende dat d'selve soorteren sal volcomen effect in deelen ende int geheel voor soo veel d'selve dese zijne testamentaire dispositie sal comen te contrariëren. Soo verclaerde hij testateur alsnoch gemaeckt ende gelegateert te hebben, maeckende ende legaterende bij desen aende voorsz. Elisabeth Ruijtenburch, zijn huisvrouwe boven de douairie haer inde voorsz. houwelijcxe voorwaerden belooft ende toegestaen, d'somme van noch twee hondert Carolus guldens jaerlijcx haer leven lanck geduerende, innegaende metten sterfdach van de voorsz. testateur ende geduerende tot haer overlijden toe ende waer vande capitale hooftsomme met die inde voorsz. houwelijckxe voorwaerden geëxpresseert staet, sijnde te samen thien duijsent Car. gl., versekert ende geaffecteert blijven sal opten Lande van Hollant ende Westvrieslant ten comptoire van de gemeene middelen binnen deser Stede omme bij den voorsz. zijne  huijsvrouwe daervan alsvoren genoten te werden de lijftocht, ende vruchtgebruijck vandien, haer leven lanck geduerende met noch bovendien den eijgendom van soodanigen huijsraet ende inboel, oft anders meer, als hij testatuer hier naer onder zijn eijgen handt sal comen vvtte drucken ende specificeren, doch sal d'selve hooftsomma van thien duijsent car. gul. voren geroert, naer doode ende afsterven vande voorsz. zijne huijsvrouwe weder comen, erven ende devolveren moeten op de samptlijcke wettige kinderen ende descendenten bij representatie van zijnen sone Johannes  Coenraetsen van der Linde hebbende ende vercrijgende. Maeckt ende legateert alnoch hij testateur aende voorsz. wettige kinderen ende descendenten van den selven zijnen sone Joannes van der Linde, soo hij mede alsdan heeft, ende naermaels noch soude mogen vercrijgen, tesamen ende onder henluijden allen noch d'eens d'somma van vijftien duijsent car. gul., de welcke hij testateur wilt ende begeert dat nevens d'voorsz. thien duijsent car. gul. voren verhaelt, vvtbrengende te samen d'somma van vijfentwintich duijsent car. gul., wel ende seeckerlijck belegt werden sullen op eenich goet suffisant comptoir vande lande ende ander vast hypotheecq, ende aldaer soo lange staende blijven sullen totte mondicheijt ende bejaertheijt vande selve zijns soons kinderen omme alsdan bij ijder derselver daervan ontfangen ende genoten te worden henluijder portie ende aendeel mits dat denselven zijnen sone middelerwijl vande voorsz. somma van vijfentwintich duijsent car. gul. althoos sal genieten ende ontfangen tot zijn selfs behoeve de jaerlijcxe renten ende winsten van dien, welverstaende voor soo veel hij testateur daer van hiernaer onder zijn eijgen handt aen andere niet sal comen wech te maecken ende te legateren tsij aen eenige behoeftige armen, kercken, schole, ofte andere diet hem gelieven ende goetduncken sal, 't welck denselver testateur althoos behoudende ende reserverende is tot zijne vrije dispositie ende welgevallen alsoo hij testateur denselven sijnen sone al ende ten vollen voldaen ende betaelt heeft van wegen zijne moederlijcke goederen als de besterffenisse van zijn zaliger broeder Dames van der Linde, blijckende bij de quitantie bijden selve daer voor verleden ende geteijckent op den XXen dach Januarij lestleden van desen loopende jaere 1647 alhier verthoont ende geëxhibeert. Willende ende begerende alnoch hij testateur, dat oft saecke waere alle de kinderen van den voorsz. zijn sone soo hij nu heeft, ende naermaels noch soude mogen crijgen ende in wettige houwelijcke procreeren, deser werelt geraeckte aflijvich te werden voor ende aleer gecomen te wesen tot henne mondige dagen ofte houwelijcken staten, dat in alsulcken gevalle d'voorsz. capitaele somma van vijf en twintich duijsent car. gul. voren verhaelt naer doode ende aflijvicheijt van den voorsz. zijnen sone, vrij sonder detractie van trebellianicque portie, comen, erven ende devolveren sullen, te weten eerst aende kinderen ende wettige descendenten bij representatie van zijn testateurs beijde broeders Hendrick ende Adolf Dames, tesamen d'somma van twintich duijsent car. gul. omme die selve onder henluijden alsdan hoofdellijk ende niet bij stammen, te weten alleen vande kinderen, verdeelt ende geparteert te werden elcx in gelijcke portiën ende de andere resterende vijf duijsent car. gul. aende wettige kinderen en verdere descendenten bij representatie van Pieter Jansen zaliger, broeder was van wijlen Seliken Jans, zijns testateurs gewesene huijsvrouwe zaliger mede elcx even veele, mits conditie ende welverstaende nochthans dat naer overlijden vande kinderen vande voorn. sijn zaliger broeders Hendrick ende Adolf Dames representatie onder d'selve descendanten ende nacomelingen althoos plaetse sal moeten grijpen, hoe ver den graede tselve oock soude mogen wesen, henluijden respectievelijcken d'voorsz. sommen voren verhaelt maeckende ende legaterende bij desen. Ende belangende alle ende iegelijcke zijns testateurs andere, verdere, overige, resterende goederen, tsij roerende ofte onroerende, coopmanschappen, actiën, inschulden ende crediten, geen goederen met allen vvtgesondert nochte gereserveert sulcx hij testateur stervende die noch andersins meer metten doot ontruijmende naerlaeten sal, daerinne verclaerde hij testateur tot zijn eeniche wettiche ende universeel erfgenaem geïnstitueert te hebben, te institueren bij desen met vollen rechte de voorsz. sijnen sone Joannes van der Linde ofte bij zijne vooraflijvicheijt derselver wettige descendenten bij representatie ende in hun overleden vaders plaetse omme daermede gedaen te werden zijnen vrijen wille, als met zijne andere vrije eijgen goederen, sonder tegenspraecke van imanden. Ende ten eijnde dat zijn testateurs tegenwoordige testament des te beter ter executie gestelt soude mogen werden, soo verclaerde hij testatuer tot executeurs vandien gestelt ende geordineert te hebben, te stellen ende te ordineren bij desen soodanige persoonen als hij testateur hiernaer onder zijn eijgen handt sal vvtdrucken ende denomineren op de selve gansch vruntelijck versoeckende den voorsz. last te willen aennemen ende desen aengaende alles doen tgunt goede getrouwe executeuren van testamente schuldich zijn, haerluijder alle tselve volcomentlijck vertrouwende bij desen met macht omme bij afsterven van imanden van henluijden een ander goet, eerlijck, vertrouwt persoon bij de lancxtlevende van hen beijden in des afgestorvens plaetse te  mogen verkiesen ende assumeren soo het deselven gelieven ende goetduncken sal sonder daer toe te behoeven andere confirmatie, oock sonder gehouden te zijn den staet ofte inventaris vande voorsz. zijns testateurs achter te latene goederen te leve[re]n oft exhiberen aende E. Heeren vande Weescamer deser voorsz. stede ofte andere plaetsen daert sterfhuijs soude mogen vallen, alsoo hij testateur de voorsz. E. Heeren Weesmeesters vvt zijnen boedel ende erfhuijs verclaerde te excluderen ende vvtesluijten bij desen behoudens nochtans d'eerwaerdicheijt  derselver. Willende ende begerende dat dese zijne dispositie naer sijn doot ende overlijden volbracht ende geachtervolcht werden sal, hetzij als testament, codicille oft anders, soo als eens menschen vvttersten wille alderbest bestaen kan, niettegenstaende eenige solemniteijten in desen mochten zij geomitteert behoudelijck nochtans zijns testateurs vrijen wille omme dit zijn tegenwoordich testament tot allen tijden te mogen veranderen, vermeerderen ofte verminderen, naer zijn gelieven ende welgevallen. Willende ende begerende dat alle tgene hij testateur voor date deses noch sal comen te disponeren ende ordonieren tsij voor notaris ende getuijgen, voor twee getuijgen alleen, mondelinge ofte met onderteijckeninge van zijn eijgen handt sonder getuijgen tselve mede van soodanige cracht, macht ende authoriteijt gehouden sal werden, alsoff van woorde te woorde in desen waere geïnsereert, versoeckende etc. Aldus gedaen ende gepasseert binnen Dordrecht voornoemd ten huijse mijns notarij, ter presentie van Pieter Cornelisz. cleermaker ende Arent van Neten, inwoonders alhier als getuijgen versocht. Gegrosseert . [Door testateur ondertekend.] ." (62, f. 87 e.v.)

17 juli 1647: "Op huijden den XVII dach Julius Ao. 1647 hebbe ick Daniël Eelbo openbaer notaris ... binnen Dordrecht mij mette naerbeschreven getuijgen ter instantie ende versoecke van Willem Weijers, als hier toe ordre ende last hebbende van Sr. Aert Damen, coopman te Amsterdam, gevonden aen ende benevens de persoon van Sr. Coenraet Damasz. van der Linde, mede coopman alhier en hebbe vande selve vvtten name als vooren in tegenwoordicheijt van zijn soon Sr. Joannes van der Linde versocht pertinente rekening, bewijs ende reliqua van soodanige XXV stucx gegoten blinde platen, als sijn overleden sone Dames van der Linde voor rekeninge van hem requirant alhier in commissie hadde vercocht, gewogen hebbende volgens sijn selfs schrijven te samen 2950 [ponden] Amsterdams gewicht, alsoo hij reqt. daer over diverse minnelijcke brieven aende voorsz. geïnsinueerde hadde geschreven, maer tot noch toe niets becomen, te meer alsoo d'selve platen bedragende 265 gl. 5 st. inde liquidatie bij sijns insinuants dienaer op de IX Januarij lestleden onderling gedaen, niet gerekend maer daer buijten gebleven sijn, versoeckende derhalve dat hem insinuant d'voorsz. somma van twee hondert vijfensestich gulden vijf stuivers, nevens noch XXII gl. 10 st. soo van packhuijs huijre, tot laste van hem insinuant in voorige rekeninge qualijken ende ten onrechte gebracht zijn, ten eersten in prompte mogen werden voldaan ende betaald, ofte bij foute ende weijgeringe vandien, soo hebbe ick notaris voornoemt vvtten name ende van wege als vooren jegens den voorn. Sr. Coenraet Dames wel expresselijk geprotesteert van alle costen, schaden en intressen ter oorsacke van den voorsz. nonbetalinge alreede gehadt, gedaen ende geleden ende alsnog te hebben, doen ende lijden totte effectuele voldoeninge vandien toe, omme alle d'selve te verhalen ende consequeren ende alsoo den voorsz. insinuant te raede vinden sall te behooren, ende waerop d'voorsz. Coenraet van der Linde ende oock desselfs voorsz. sone Joannes van der Linde mij tot antwoorde gaven, dat zij niet anders weten off hebben opden voorsz. IX Januarij lestleden met den dienaer van den voorsz. insinuant alhier alles geliquideert t gunt den voorsz. insinuant op den voorsz. Dames van der Linden haerlieder zaliger soon ende broeder respective eenichsintste vorderen ende pretenderen hadde luijdt de quitantie en voldoeninge hem ten selven tijde verleent, doch soo hij insinuant vermeijnde hem noch ijets vande voorn. Dames van der Linde te competeren, dat hij insinuant henlieden ten eersten soude doen hebben ende oversenden van alles pertinente rekening vande eerste instantie af ende soo bevonden wiert hem dien aengaende noch ijets mer te resteren dat sij lieden bereijt waren t'selve aende voorsz. insinuant promptelijk te voldoen ende betalen. Aldus gedaen binnen Dordrecht voornoemt ter presentie van Jan Pietersz. Grondt ende Dirck Sam inwoonders alhier als getuijgen versocht."(ONA Dordecht inv. 62, f. 175v e.v.)

19 nov. 1647: Coenraet Damasz. van der Linden en Marten Abrahamsz. Oeijens, als testamentaire voogden over de weeskinderen van Jan Bartholomeusz. [Penras] en Grietgen Adriaensdr., verkopen aan mr. Casper Calthoff een huis op de Riedijk, staande tussen het huis van Pieter Anthonisz. Vinck en dat Neeltgen Willemsdr., weduwe van Cornelis Meermans. (ORA Dordrecht inv. 776, f. 57v)

17 juli 1648: compareren voor notaris A. Muijs van Holij te Dordrecht Cornelis van Hoogeveen, oud-schepen van Dordrecht en ontvanger, Adriaen van Angeren, Gijsbert van Daelen en Coenraet Damasz. van der Linden, kooplieden te Dordrecht. Zij verklaren op verzoek van Cornelis van de Graeff, achtraad en koopman te Dordrecht, dat zij getuigen en de rekwirant in deze eigenaars en participanten zijn van het schip "de Maecht van Dordrecht", waar schipper en "meester naest Godt" op geweest is Stoffel Jacobs, dat zij het schip in 1643 in Schiedam hebben laten bouwen door de schiptimmerman Claes Semelaer "ende dat 't voorsz. schip in volle ekipasie [equipage] haer getuigen gecost heeft" een somma van 22.819 gl. 17 st. en 12 penn. Voorts verklaren deposanten, dat schipper Stoffel Jacobs zijn aandeel, zijnde 1/14 part, overgedragen heeft aan Leendert Leendertsz. Muijs onderschipper voor een bedrag van 1700 gl. (ONA Dordrecht inv. 104, f. 159)

23 mrt. 1650: "Op huijden den XXIIIen dach Martij anno 1650 compareerden voor mij Daniël Eelbo openbaer notaris in Dordrecht, d'eersame Srs. Jacob Trip, Hans Boor ende Coenraet Damasz. van der Linden, alle coopluijden handelende in coopmanschap van iser, borgers deser Stede, van competenten ouderdom, persoonen van goeden geloove, mij notario wel bekent, de welcke ter instantie ende versoecke van den genen die 't behooren sall hebben gesamentlijck getuijcht, verclaert ende geattesteert mitz desen bij waere woorden in plaetse van eede, warachtich te zijne, dat zijluijden attestanten van allen tijden ende noch dagelijcx alhier betalende sijn stads gerechticheijt van alderhande iser, dats te weten van Sweets iser, Heerts iser, Naems iser [uit Namen], Curlandts iser [uit Koerland in Letland] als andere, ende dat sonder eenich onderscheijt ofte 't selve is comende over zee ofte van boven de revieren aff. Voor redenen van wetenschap allegerende van over seer veele ende lange jaren d'voorsz. coopmanschap ende handelinge van iser gedaen ende gepleecht te hebben ende doen volgen, alle 't selve int seker ende voor gewis te weten." (ONA Dordrecht inv. 63, f. 63)

ONA Dordrecht inv. 63, f. 65 e.v.: op 28 mrt. 1650 testeert voor notaris D. Eelbo Coenraet Damasz. van der Linden, koopman en burger van Dordrecht, gezond van lichaam en geest. Hij herroept alle eerdere testamenten e.d. en bevestigt de huwelijkse voorwaarden tussen hem en zijn vrouw Elisabeth Ruijtenburch, voor zover niet strijdig met het hierna volgende. Hij legateert aan Elisabeth Ruijtenburch, zijn huidige vrouw, boven de "douarie", die haar in de huwelijkse voorwaarden is beloofd, een jaarlijkse uitkering van 200 gl., haar leven lang durende en ingaande met het overlijden van hem testateur, van welk bedrag de totale kapitale hoofdsomma bedraagt 10.000 gl., welke is belegd in obligaties ten laste van het gewest Holland en West-Friesland, "ten comptoire van de gemene middelen" te Dordrecht. Voorts legateert hij aan zijn vrouw de eigendom van bepaalde huisraad en inboedel, die hij zelf in een apart document zal beschrijven. Tot erfgenamen van al zijn overige na te laten goederen, inclusief genoemde somma van 10.000 gl., benoemt hij de kinderen van zijn overleden zoon Joannes van der Linde, door hem verwekt bij Maria Mispelshoeff en het kind, waarvan zij thans zwanger gaat, allen in egale porties, hoofd voor hoofd. Indien voornoemde kinderen komen te overlijden zonder wettige nakomelingen na te laten, benoemt hij tot zijn erfgenamen de wettige kinderen of verdere nakomelingen van zijn broers Heijndrick en Adolph Damasz., op voorwaarde, dat zij aan de wettige nakomelingen van wijlen Pieter Jansz., de broer van zijn eerste vrouw Celiken Jansdr., zullen uitkeren eens de somma van 2000 gl. Tot voogden benoemt hij Johan de Wit Jacobsz., advocaat voor het Hof van Holland [hij werd raadpensionaris in 1653] en Hugo Bastiaensz. van der Meer, burger van Dordrecht, met het verzoek ervoor te zorgen, dat zijn kleinkinderen in alle godvruchtigheid zullen worden opgevoed en, zo zij daartoe bekwaam zijn, er zorg voor te dragen dat zij gaan studeren, hetzij in de theologie of aan enige andere faculteit. Hij secludeert de Weeskamer uit zijn nalatenschap.

12 sept. 1650: "Conrad der Ohm von dort"  met Johan Keukelß en Neltgen zu Vogelbusch doopgetuige bij Conradt, zoon van Wilhelm in Unterhüssel (doopboek Kettwich, Dld.)

8 nov. 1651: Cornelis Pietersz. Mispelshoeff en Coenraet Damasz. van der Linde verkopen, als daartoe geautoriseerd zijnde door het Gerecht van Dordrecht, aan Hendrick Jorisz. Smith, burger van Dordrecht, een huis op de Nieuwe Haven bij de Houten Brug, staande tussen het huis van Dirck Verbuijs steenkoper en dat van Johannes van Bree. Koper kent schuldig aan Mispelshoeff een bedrag van 900 gl. (ORA Dordrecht inv. 778, f. 68)

Stadsarchief Dordrecht nr. 3, inv. 3979 (200e penning Dordrecht 1652), f. 38: Coenraet Damasz. ijzerkoper,"opte Nieuwe Opslach" [Kuipershaven?], tevoren gestaan op 20 ponden, bij doleantie gesteld op 1 pond.

25 mrt. 1652: comp. voor notaris J. Schoormans Nicolaus Crucius, apotheker en burger van Dordrecht, Abraham Waelpot, boekverkoper te Delft, als echtgenoot van Elisabeth Crucius en Catharijna Crucius, jonge dochter, die verklaren van Hugo Bastiaensz. van der Meer en Coenraet Damisz. van der Linden, als voogden over de minderjarige kinderen van wijlen ds. Nicolaes Crucius en Maria Pietersdr. de Haes, ontvangen te hebben elk een somma van 313 gl. 9 st. en 1 penn., zijnde hun erfportie in de nalatenschap van Pieter Crucius, die is overleden in Oost-Indië. Getuigen: Wijnand van Houten en Pieter Cornelisz. van Esch. (ONA Dordrecht inv. 90, f. 483 e.v.)

[Nicolaes Crucius, geboren Haarlem 1594, NG predikant te Haarlem 1619, beroepen te Dordrecht 16 nov. 1628, overleden ald. 15 jan. 1643 (F.A. van Lieburg, Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816, deel I: predikanten (Dordrecht 1996), in voce Crucius]

- 9 mei 1654: Jan Daniëlsz. du Blas, lakenkoper te Dordrecht, verkoopt aan Jacob Arijensz. Turck, koopman te Dordrecht, een huis tegenover het Steegoversloot op de hoek van de Quwetsteiger, genaamd "den Tinnen Poth", staande tussen het huis van de weduwe van Leendert Schaep en de Quwetsteiger. Waarborg voor verkoper: Coenraet Damasz. van der Linde, koopman te Dordrecht. (ORA Dordrecht inv. 779, f. 101v e.v.)

12 jan. 1657: rekest van Coenraet Damisz. van der Linde en Jan Daniëlsz. Dublas, kooplieden en burgers van Dordrecht, als voogden over de twee weeskinderen van Aechtgen Verlou, bij haar verwekt door Jan Ruijtenburch (beide ouders zijn overleden). Zij verklaren, dat wijlen Geertruij Verlou aan de kinderen heeft nagelaten een ongeaggregeerde obligatie ten laste van de provincie Holland, bedragende 300 gl. en verleden door Cornelis van Hoogeveen, gewezen ontvanger te Dordrecht, welke obligatie van tijd tot tijd ten behoeve van de weeskinderen is verhoogd en nu bedraagt 650 gl. Toen Van Hoogeveen is vertrokken, is de obligatie door de supplianten bij de secretarie van Dordrecht bekend gemaakt en hebben zij van de heer Huijbrecht Roosboom enige interesten daarvan ontvangen. De obligatie is nu echter "verleijt" en niet meer in handen van de supplianten, om welke reden hun de betaling van de vervallen interesten wordt geweigerd. Zij verzoeken derhalve aan het stadsbestuur van Dordrecht de heer Roosboom op te dragen die interesten aan hen uit te betalen. Beschikking: de Kamer Judicieel beveelt Huijbert Roosboom de verlopen interesten aan de supplianten en andere geïnteresseerden te voldoen. (ORA Dordrecht inv. 63)

27 febr. 1657: Jacob Jansz. Burgers, inwoner van Dordrecht, koopt een huis in de [Grote] Spuistraat, aan één zijde belend door het huis van Coenraet Damisz. van der Linde. (ONA Dordrecht inv. 175, f. 41, akte dd 27 febr. 1657 en idem, f. 157, akte dd 16 juli 1657)

16 mei 1657: Arent Muijs van Holij, notaris en procureur te Dordrecht, verleent machtiging aan Arent Huttenis, gezworen koopmansbode van Dordrecht op Amsterdam, om van Daniël Puncto, inwoner van Amsterdam, te ontvangen een somma van 33 gl. en 4 st. "hem comparant van den selven Puncto competerende over verdient salaris ende verschoten penningen in sijn [Puncto's] proces bij hem voor de Camere Juditieele deser Stede gemoveert jegens Coenraet Damasz. van der Linden." (ONA Dordrecht inv. 219, f. 118)

1 okt. 1657: "Op huijden den 1en dach October [1657] compareerde voor mij Arent van Neten openbaer notaris in Dordrecht etc. d'eersame Coenraet Damasse van der Linde, coopman ende borger binnen deser stede, mij notario bekendt. Ende verclaerde inden beste forme geconstitueert, machtich gemaeckt, ende volcomen procuratie gegeven te hebben bij desen Hendrick Bammielra, tavernier ende borger tot Remundt [Roermond], specialijcken omme vvtten name ende vande voorsz. comparants wegen t'zij met gemoede, ofte bij middele ende maniere van rechten in te vorderen, manen, eijschen, opbeuren ende te ontfangen van Arnolt van der Eijck, mede borger tot Remunt voorsz. soodanige somma van penningen als den voorsz. Arnolt van der Eijck aen hem comparant noch deuchdelijcken schuldich ende resterende is, over coop van wijnen, nu al eenige jaeren geleden aen den selven te dancke gelevert volgens de voor desen overgesonden rekeninge, ende dat met alle costen, schaden ende intressen vandien, absolute quitantie van den ontfanck te verleijden, daer ende sulcx behooren sal, met gelofte daer af niet meer te eijschen, daeromme oock ist van noode in rechten te mogen ageren, ende recht te plegen voor allen Heeren Hoven, jugiën, wetten ende gerechten, te arresteren, protesteren, domicilie te kiesen, van calumniën te sweeren ende alle eeden te doen, die 't recht oorloft ende admitteert, ende de saecke te vervolgen totte diffinitive ende vvterste executie toe in omnibus ad lites cum potestate substituendi ende voorts generalijcken alles meer desen aengaende te doene 't geene noodich bevonden werden sal gedaen te wesen, ende d'voorsz. comparant present zijnde selver soude connen, mogen ende behooren te doen alwaert oock saecke dat meerder ende naerder last dan voorsz. staet daer toe van noode waere, die d'voorsz. comparant in desen wil gehouden werden voor geïnsereert. Gelovende van waerden te houden ende doen houden t'allen dagen alle tgene wes bijde voorschreven geconstitueerde ende desselfs gesubstitueerde desen aengaende gedaen, ontfangen ende verricht sal werden onder allen verbande naer rechten, mits doende rekeninge, bewijs ende reliqua etc. naer behooren alles ter goeder trouwen. Aldus gedaen ende gepasseert binnen Dordrecht voornoemt ter presentie van Hans Maertensen van Peer ende Hugo van Dijck, inwoonders alhier als getuijgen versocht." In margine: "Gegrosseert." Akte door comparant en getuigen ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 136, f. 377)

12 mrt. 1658: Coenraet Damisz. van der Linden, koopman en burger van Dordrecht, gewezen administrerend voogd over de weeskinderen van wijlen ds. Nicolaes Crucius en Marija Pietersdr. de Haes, verklaart op verzoek Johannes van den Broeck, als man en voogd van Marija Nicolaesz. Crucius, dat hem bekend is, dat aan Marija bij de scheiding van de boedel van haar ouders toebedeeld is een rentebrief ten laste van de provincie Holland, inhoudende 600 ponden van 40 groten het stuk, gevende voor reden van wetenschap dat hij enkele jaren achtereen ten behoeve van Marija de interesten van die rentebrief in ontvangst heeft genomen. (ONA Dordrecht inv. 178, f. 278 e.v.)

31 mei 1658: Adrijaen Dedel, koopman, die door Coenraet Damisz., koopman te Dordrecht, op 19 juli 1656 is gemachtigd, stelt in zijn plaats aan Hartman de Custer, procureur bij het Gerecht van Rotterdam, om tegen Ernestus van Ruijttenberch te procederen, die als eiser en arrestant het geld en de goederen in bewaring heeft gegeven aan Johannes Swijnas, koopman. (ONA Rotterdam inv. 385, akte 316)

20 sept. 1661: Coenraet Damisz. van der Linden, koopman en burger van Dordrecht, geeft te kennen, dat hij eigenaar is van een huis met twee pakhuizen daarnaast, staande op de Nieuwe Haven [Kuipershaven] op de hoek van het Schrijversstraatje, tussen dat straatje en het erf van het huis van de weduwe van Steven Schul. Laatstgenoemde laat naast het huis van de suppliant op het lege erf van haar huis, genaamd "de Blauwe Stenen Gevel", dat achter uitkomt op de Nieuwe Haven, een nieuw huis bouwen, met boven een woonhuis en onder een wijnkelder "ende werde het voorn. woonhuijs gemaeckt, omme met een trap van buijten op te gaen, ende is de deure of poorte daermede men inden voorsz. huijse gaen sal gestelt nevens ende aende ... sijdelmuijre van sijns vertoonders [Van der Lindens] huijs ende nevens sijn vertoonders comptoir, ende is de voorsz. weduwe van Steven Schul alle haere timmeragie maeckende ... omme den trap daermede men op de boven wooninge gaen sal , te doen maecken om van buijte op te gaen, ende soude dan het bordis ofte den opganck ende de plaetse daermede men inden voorsz. huijse soude gaen comen nevens sijns vertoonders comptoir, 't welck seer grote onrusten hem vertoonder soude comen te geven. Soude oock de voorsz. trap benemen alle het vuijt en insichte van sijn vertoonders woonhuijs als mede sijne twee packhuijsen, die door gemelten trap seer verduijstert soude staen, ende vande voor bij gaende luijden comende vande Verckenmardt [Varkenmarkt] Gravenstraet Hooge Nieustraet etc. niet connen werden gesien, alsmede soude men als men soude staen op de stoep van des vertoonders huijs, jegens den voorn. trap sien, die het vorder vuijtsicht soude stuijten", wat tot gevolg zal hebben, dat zijn huis en pakhuizen aanzienlijk in waarde zullen dalen. Van der Linden verzoekt de regeerders van Dordrecht de weduwe Schul te verbieden de trap buiten de gevel van haar nieuwe huis te laten zetten en hem daarmee het uitzicht van zijn huis te benemen. Het gerecht van Dordrecht staan hem zijn verzoek toe. (ORA Dordrecht inv. 65, f. 1 e.v.)

31 aug. 1662 (codicil): "Coenraet Damisz. aen het afsterven van zijns katijvigen lichaems, noch gesondt van lichaem zijnde ... Dese codicille ofte testament begere ick dat men dat sal houden voor vast ende bondich, ofte voor notaris was geschreven. [Hij heeft in zijn testament van 22 mrt. 1650 tot voogden over zijn minderjarige erfgenamen benoemt Hugo Bastiaensz. en Johan de With. Eerstgenoemde is inmiddels overleden en De With is raadpensionaris van Holland geworden en moet in Den Haag blijven. Daarom benoemt hij nu tot voogden de zoons van zijn broer Adolff, Johan en Adolff van der Linden.]. Mijn testament seijt dat mijn huijsvrou van thien duijsent gulden rente sal genieten, soude sijn vier hondert gulden jaerlijcx haer leven lanck geduijrende ende voor haer leven lanck vrij wooninge in desen huijse, daer vvt ick hope te verhuijsen, ofte in het woonhuijs van onse [schoon-]dochter Maria [van Mispelshoef], sal tot haeren keure wesen, ende in reparatie houden, als het nu is, haer leven lanck weduwe blijvende. Naer haeren doot sal die rent of renten van vier hondert gulden comen aan mijne erfgenamen Celia ende Johanna [van der Linden] ... Die voochden sullen aen mijn huijsvrouw noch geven ses weken naer mijn overlijden tot een gedachtenisse ofte legaet van vijff duijsent gulden hollants gelt. Sij sall noch hebben ende behouden dat beste bedt mette toebehoorten ende den groote cast, ende block cas, schilderijen in de keucken ende op de kamer, mijn bort ofte conterfeijtsel, tot gedachtenis van mijn persoon. Sal noch genieten dat derdedeel vant linden, servietten, lakens, ende gereet linden, met mijn soons kinderen deelen in vruntschap. Is mijn expresse wille dat mijn huijsvrouw van legaten ofte linden niet sal vermogen te geven aen haer papiste neven ofte nichten, want ick noch genoech te cort come aen die van Rumunt [Roermond], hebbe mijn gelt moeten laten. Ick bevele die voochden dat zij daer op letten. Mijn vrouwe mach dat gene aen die vande religie ofte den armen ende nootdruftigen mach zij dat wenden, ende aen die papisten niet althoos. Dat bevele ick op die consciëntie vande voochden ende mijn vrouws consciëntie. Mijn erfgenamen sullen weijnich lijnwaet vinden, also weijnich gereet is van linden, in veel jaeren met mijnen wille is weijnich gereet, in veel jaeren weijnich laten weven ende reën. Dat papisten van mijn goet immers niet mogen krijgen, althoos niet, dat is mijn wille. Celigien, onse nicht, sal hebben een beste bedt mette toebehoorten, naest dat beste bedt dat mijn vrouw krijcht. Dat mach mijn vrouw oock aen die papiste vrunden niet geven, naer mijnen doot, maer wel aen die vrunden van de kercke, of arme gemeenten, gereformeerde ofte huijsarmen die groot gebreck hebben. Daertoe zal zij ontfangen de huijre van de packhuijsen ende het huijs in de Spuijstraet, Brengt nu alle jaer ontrent vuijt 500 gulden ... Reparatie moet daer afgaen, den rest voor den armen, thien jaeren, oft soolange mijn vrouw leeft ... [Legaten voor de NG kerk van Dordrecht 1000 gl., voor de Waals Gereformeerde kerk van Dordrecht 500 gl. en voor het Arme-Weeshuis aldaar eveneens 500 gl.] Dat wollen ende linden tot mijnen lijve sullen mijne broeders ofte broeders kinderen deelen, hoofdelijck deelen, in vruntschap ende danckbaerheijt, behoudens vijff hondert en twintich gulden. Dan dat huijs ende packhuijsen, nu ende alle reparatiën van packhuijsen en woonhuijsen, moet daer afgaen. Den overschot sal men geven aen die nootlijdenden ende huijsarmen, thien jaeren lanck, ofte mijn vrouws leven lanck, sal dat ontfangen ende voor den armen geven, daer dat is van nooden, ende die in groote armoede gecomen zijn, ende weijnich ofte niet vande diaconie genieten, maer niet aen quaede huijshoudens, ofte lichte, loose lieden, die dat verdrincken ofte verquisten, moeten het niet hebben, niet althoos niet, die bij de diakenen, Duijtsche ofte Walen, die weten daer met om te springen ... Geeft van de huijshuijr jaerlijcx de somma van hondert gulden aende diakens der duijtsche kercken ... Van dat silverwerck sal mijn vrouw behouden twee ofte drije silver bekers. De reste, dat weijnich is, lepels, schalen, tellioir van silver, sullen mijn erfgenamen van haer nemen. Actum als boven, den lesten Augusti 1662, en bij mij, Coenraet Damisz., geteijckent. Lager stont: dat gesponnen garen sal mijn vrouw en Celigien deelen, die dat gesponnen hebben." (ONA Dordrecht inv. 143, f. 249  e.v.)

1 sept. 1662 (codicil): "(Copie). Anno [1662], den eersten september 1662. Overdenckende Coenraet Damasz. om te sterven naer den lichaeme ende sijn ziel te bevelen in Godes handen en zijn arm katijvich lichaem den begraeffenisse, ende houde mijn testament geschreven voor Daniël Eelbo [notaris te Dordrecht], inden jaere 1650, voor vast ende bundich, oock de huwelijcxe voorwaerde gemaeckt, inden jaere 1641, met Elisabeth Ruijtenburch, inden echten staet vergadert, voor vast, bundich en onverbrekelijck ende dewijl mijn testament seijt van voochden de heere Raetpensionaris. heer Johan de With, ende Hugo Bastiaensz., die deser werelt overleden is, ende de heer Raetpensionaris, vast in Den Hage blijft, of moet blijven, soo wil ick dien heere Raetpensionaris bidden evenwel de voochden, die ick hier naer vvtdrucken zal, raden ende helpen, ende dewijle die weesmeesters vvt mijn sterfhuijs vvtgesloten sijn, behoudende nochtans haer eerwaerdicheijt, hebben dan tot voochden verkoren Johannes ende Adolff van der Linden beijde mijne broeders Adolffs sonen, tot Dordrecht woonachtich ende dese codicille, onder mijne hant geschreven, houden die oft notaris geschreven hadde, voor vast bundich testament ende huwelijcxe voorwaerde, ende dit schrijvens onder mijne hant. Dat testament seijt, dat mijn huijsvrouw van thien duijsent gulden sal renten genieten haer leven lanck, is nu maer vier hondert gulden jaerlijcx, dat sullen die voochden haer sonder fout geven, tot onderhout ende sij sal in het huijs blijven woonen, daer ick in gestorven sal zijn, ende dat onderhouden in nodige reparatie, ende naer haer doot sal dat aen mijn erfgenamen comen, Celia, ende Johanna, ende den rentebrief ofte obligatie van thien duijsent gulden, sal oock komen aen mijn erfgenamen. Wanneer mijn huijsvrouw wil liever woonen in het huijs van dochter Maria [Mispelshoef], sal haeren keur hebben blijven, voor haer leven lanck in het grootste of kleinste huijs, komtse wederom te trouwen, staet aende voochden, of langer in het een of ander huijs mach blijven, al haer leven lanck weduwe blijvende. Die voochden sullen aen mijne huijsvrouw vvt mijnen boedel aen tellen ofte obligatie, ses weecken naer mijne doot, vijff duijsent gulden hollants gelt, tot een legaet ofte erffenisse. Sij sal noch hebben dat beste bedt mette toebehoorten, ende een grooten kast block ende de pers en schilderijen, in de keucken en op de kamer haeren keur, besonder mijn konterfeitsel, hangende op de benedenste kamer, is en blijft [van] mijn vrouw, alsoo mijn soons kinderen weijnich werck van Grootevader gemaeckt hebben en weijnich geacht is geweest. Mijne vrouw sal oock een derde deel van het lijnwaet deelen, dat gevonden sal werden, zal deelen met mijn soons kinderen dat derdendeel, want het lijnwaet ten deelen bij haer gereet, oock is mijn expresse wille, dat mijn vrouwe dat legaat niet mach maecken van gelt en lijnwaet aen haer paepse neven en nichten, maer mach dat maecken aen neven en nichten der gereformeerde kercken, en aen die armen ende nootdruftigen maer aen die papisten niet maecken, van mijn gelt niet erven, noch directelijck noch indirectelijck, dat zullen die voochden beletten, ende wil haer ende die voochden dat op consciëntie bevelen.  Maer wat tot haeren lijve is, linden ende wollen, silver ende gouds, gemunt ende ongemunt, met haer merck geteijckent, is haer eijgen ende blijft haer eijgen. Seligien, onse nicht, sal hebben naest dat beste bedt, dat beste daer naest voor eerstelijck behouden, met lakens ende dekens of toebehoorten. Voor legaten gemaeckt, aende huijsarmen [van de] Duijtse gemeente [van] Dordrecht 2000 gl., voor de arme in de France [Waals gereformeerde] gemeente vijffhondert gulden, aen't weeshuijs gelegateert vijff hondert gulden, dat wollen en linden tot mijnen lijve sullen mijn broeders deelen ofte haere kinderen hoofdelijck gedeelt werden, dat alles zonder kakeel [gekrakeel] ende met vruntschap mach geschieden. Aengaende huijr van packhuijsen, solders ende de huijr inde Speuistraet van het huijs ende alles wat van huijr wert ontfangen sal mijn vrouw naer mijn doot alle jaer ontfangen tot thien jaeren toe, ende vvtdeelen aende schamele luijden ende die in armoede gecomen zijn vvtdeelen dat overschot, als de reparatie af is, te weten die reparatie aen die huijsen en packhuijsen moet daer af gaen, het overige sullen deelen aen die behoeftigen thien jaeren ofte soolange als mijn vrouw leeft en dan comen aen mijn erfgenamen. Dat is geschreven met mijn eijgen handt int jaer ende daege als boven, met mijnen naem onderteijckent Coenraet Damasz. van der Linden 1662. Lager stondt: dat huijs daer Marij [van Mispelshoef] in woont, die huijr moet mede van die voochden ontfangen werden, ende aen die armen gegeven werden - dit is mijn vvtterste wille -thien jaeren naer mijn doot, alle jaer hondert tweeëndertich gulden. Bij Coenraet Damisz. eijgene hant ... den 24 Maert 1663."  (ONA Dordrecht inv. 143, f. 247v e.v.)

3 juli 1663 (codicil): "Den drieden Julij 1663. Overdencke de kortheijt mijns levens en de onseekere standt des selven onses levens. Disponeer van die middelen die in Berchlants sijn op intrest gedaen voor die stuident Christoffel ons Neef die op stuideren is. Dat hij beroup krijght, soo is op goet onderpandt gedaen volgens die segelende briefve daer van bij onder staen aen ons Cosijn Damis Mouris Adolf Heijntijs. Bedraegen te saeme seven duijsent vierhondert en vijftich rickxd. [rijksdaalders] alles in specie duicaten. Elckx gewage, mitz van remedie brengen uit 5 vant 100 alle jaeren, is dat drie hondert seven en sestigh en een halve rickxd. intrest mit provijsie voor Damis ende Mouris voort invorderen den inhoudt. Van die somma van 7450 rickxd. sal Stoffel rente geniete soo lange dat hij een beroup ofte eene krijght en al wat Christoffel van die 367 1/2 rickxd. rente kan verspaeren en kan missen dat moet dan aen Mourits gegeven, aen die behouftige Armen ofte behouftige predicant te honieringh ofte daer dat van noode is. Ick maecke beij die Neeffe Damis en Mourijts volkomen voocht en meester daerover, beveele ick hem [sic] ernstelijck wanneer die schoole ergens vervallen en geen onderhoudt hebbe en haer schoolmeester niet konnen onderhouwe, wilt die bij staen en geven van dese renten of in ergens was. Dat is mijn uitterste wil. Ick besegh ue dat wanneer Stoffel een beroup krijght dan sallen die gereformeerde van Ratinge ontfange  den brief op den hof en meulen diepe sijpe [Diepensiepen: boerderij ten zuidoosten van Ratingen]. Draeght hem dan den brief over voor die kerck en voor die arme schoolers 2000 rickxd. voor Ermlien, ontfangh die rente, geef aen die armen die haer predicant niet kon[n]en betaelen offer schoolen niet konnen houwen, dat doet na gemoet of op gemoet. Stoffel moet voor al onderhoudt hebbe tot dat hij een beroup krijgh. Van die [resterende] 5450 rickxd. moet aen broeder Heindrick ofte sijn kinderen gedeelt worden 2225 rickxd. hooflick. Te Manger ende Heussel en Vogelbos hebbe 1300 rickxd. ontfange. Die moet men korten, elckx dat ontfange is. Dat dan noch overblijft moet voor Coenraet, Damas ende Mourits, segge voor Coenraet ue broer en broer Mourits en Reijnier en Zelichie die suster. Dit is mijn uitterste willen en begeerte, daer op ick leve en sterve. Dit is mijn testement. Beveele ick selve mijn Godt in handen. Handelt trouwlijck met die middelen als ick sterven sal. Noch deele mijn linde en wolle. Stoffel, Damis, Mourits, Reijnart en Zelichje moet haer deel van de gereede pen[n]ingen hebbe ... Bij mij Coenraet Damisse met ijgen handt geschreven den 3 Julij 1663." (ONA Dordrecht inv. 143, f. 265 e.v.)

15 nov. 1663: Govert Jansz. Heijmans, voor zichzelf en als weduwnaar van Willemken Cornelisdr., die eerder gehuwd was met Gillis Dousburgh, Gijsbrecht van Bergen huistimmerman, Emerentia Spruijt, weduwe van Pieter Pietersz. Dousburgh, voor zichzelf en als voogdes van haar kinderen, bij haar verwekt door haar voornoemde man, en Aert de Critser, commies ter recherche te Geertruidenberg, als man van Engeltjen Goverts Heijmans, samen erfgenamen ab intestato van Willemken Cornelisdr., verklaren, dat bij de scheiding van Willemkens nalatenschap aan Gijsbrecht van Bergen toegevallen is 3/4 parten van een huis in de [Grote] Spuistraat, staande tussen het huis van Coenraet Damasz. van der Linde en het huis van Frederick van Son. (ORA Dordrecht inv. 784, f. 83v)

25 mrt. 1664: "[Johan de Witt, raadpensionaris van Holland en West-Friesland aan] Monsieur Arent van Neten Notaris publicq tot Dordrecht. Monsieur. In voegen als ick Uw Ed. alleen mondelinge verclaert hebbe, soo vinde ick mij genootsaeckt 't selve alsnoch te repeteren bij desen in geschrifte, naementlijk dat mijne jegenwoordige beroepingen ende geduijrige occupatiën in 's Landts saecken mij niet toe en laeten eenige voochdijschap te connen aennemen ende bedienen ende dat ick dienvolgende oock mij moet excuseren, gelijck ick alsnoch ben doende mits desen, vande voochdijschap daertoe ick bij den testamente van wijlen Coenraedt Damasz. van der Linde zaliger gedachtenisse van den Jaere 1650 versocht werde. Ick hadde vastelijck vertrouwt dat noch eenige naedere dispositiën vanden voorn. Coenraedt Damasz. van der Linde gevonden souden sijn geweest, bijde welcke andere voochden souden wesen gestelt, ende hebbe derhalven wat gediffereert dese aen Uw E. te laeten affgaen, in verwachtinge dat Uw. Ed. mij van soodanige naedere dispositiën advertentie soude hebben gegeven, maer met Uw E. missive van gisteren affnemende dat sulx immers tot noch toe niet en is ondervonden, soo versoecke ick dat Uw E. dese mijne jegenwoordige excuse voor soo veel des noodt zij gelieve aen den Gerechte voor te draegen, ende mij daerop weder te rugge te zenden de resolutie, ofte acte van ontslaeginge, die daerop, soo ick vertrouwe, staet te volgen. Verseeckerende ondertusschen de vrunden van den overledene dat, voor soo veel in mijne macht sal wesen, ick altijts gaerne bij alle occasiën de wesen alle hulpe ende assistentie zal bewijsen. Ende hiermede Uw Ed. inde protectie des Alderhoochsten bevelende, sal ick verblijven    Monsieur Uw Dienstwillige Johan de Witt. 1664. Haege, den XXVen Martij 1664." (ONA Dordrecht inv. 143, f. 260)

15 juli 1664 "(Extract.) In crachte ende vermogens seeckere Acte Commissariale van de E. Camere Juditiële der Stadt Dordrecht in dato den ... [sic] deses jaars 1664 sijn voor ons mr. Nicolaes Stoop, Cornelis de Vries ende Arent Muijs van Holij, schepenen als commissarissen, hebbende tot adjunct mr. Johan Berck, Raedpensionaris ende Secretaris der selver Stede, meermaelen gecompareert geweest Elisabeth van Ruijtenburch, weduwe van Coenraet Damasz. van der Linden ..., geassisteert met d'heer Nicolaes Vivien, haren advocaet, d' heeren Jacobus Lidius, Adriaen van de Graeff, ende Dirck van Herwijnen, predicant, ouderlingh ende boeckhouder respective vande [Neder-] Duijtsche kercken binnen der selver Stede, als gedeputeerden uijtten kerckenraet, voor den interest van desselfs huijsarmen, d'heer Franchoijs de Roovre, als boeckhouder van de Fransche kercke alhier, van wegen desselfs huijsarmen, ende d'heer Damas van Slingelandt, rentmeester vant weeshuijs, voor den interest vant selve huijs, alsamen ter eenre, [en] Sr. Jacobus Casteleijn, coopman tot Rotterdam, als getrout hebbende Celia van der Linden, in die qualiteijt voor hem selven, ende d'heer Adriaen Coenen, schepen in wette alhier, mitsgaders Srs. Johan ende Adolff van der Linden, als provisionele voochden over Johanna van der Linden, beijde achtergelatene kinderen van Johannes van Linden, [die] een sone was van wijlen d'voorsz. Coenraet Damasz. van der Linden, ende onder hen beijde geïnstitueerde erfgenamen van d'voorsz. haerluijder zaliger grootevader, geassisteert met d'heer Cornelis Baen, haerluijder advocaet, ter andere zijde. Ende hadden de voorsz. eerste comparanten in haer respectieve qualiteijten gesustineert, dat validelijcken behoorde ende moste gehouden werden soodanige actens (bij forme van codicille) als den voorsz. Coenraet Damasz. van der Linden zaliger onder ende met sijn eijgen handt geschreven ende onderteijckent hadde, in date respective den lesten Augustij ende 1e September 1662, sijnde t'laeste inde meesten poincten een repetitie van d'ander, ende dat specialijk om consideratie vande clausule reservatoir bijden voorsz. Coenraet Damasz. van der Linden zaliger voor behouden bij desselfs principaelen testamente, gepasseert voor den notaris Daniël Eelbo ende seeckere getuijgen alhier residerende van dato den XXII Maert 1650, meldende dat alle 't gene hij onder sijnne eijgene handt quame te disponeren ofte ordineren. 't selve van alsulcken cracht soude wesen, als off sulx int principael testament stont geïnserreert ... Tegens alle 't welcke bij de tweede comparanten wiert gesustineert dat nadien de voorsz. legaten waren gemaeckt bij actens onder de handt, contrarie de wetten ende rechten, de welcken vereijschten dat men die passeerden voor Gerechten ofte voor notaris ende twee getuijgen ofte voor een competent getal van getuijgen, dat derhalven de voorsz. dispositiën waren niet van geender waerden ende ipso jure niet en conde bestaen, selfs niet de legaten ad pias causas ende besonderlingh niet behoorde aen de tweede comparanten te volgen de groote cas, de schilderijen in de keucken ende op de camer, twee ofte drie silvere beeckers ende de helfte vant gesponnen gaeren, alsoo 't selve maer gevonden wert in de voorsz. geteijckende acte van den lesten Augustij, welcke acte maer is en geoordeelt moest werden voor een project, ende geannulleert is door d'acte des anderen daachs daer op gevolcht , gedateert den 1e September [1662], te meer alsoo de geseijde acte van den 1e September bevonden is toegesloten ende besegelt te wesen ende d'ander niet ... Was daer uijt te gemoet gesien een swaer ende langduijrich proces, dat costen, verwijderinge van vruntschap, ende calange int reguardt van de pieuse legaten veroorsaecken soude. Omme alle 't welcke te preveniëren ... daer op [besloten] ... is, dat d'selve parthijen eijntelijcken haere geheele questiën ... gesubmitteert hebben aen ons commissarissen, omme dienaengaende uijtspraeck te doen als arbiters ... met belofte dat 't gene bij ons uijtgesproocken sal werden bij parthijen gesamentlijck ende elcx van hen in't bijsonder soude werden geacquiesseert, sonder daer tegens te mogen doen in rechten ofte daer buijten ...Derhalven hebben wij ... voor onse arbitrale uijtspraecke verclaert ende verclaeren bij desen, dat de voorsz. Elisabet van Ruijtenburch ofte die vande Diaconie ofte armen der Duijtsche ende Fransche gemeijnte, mitsgaders die vant weeshuijs binnen deser voorsz. stede, in alle hare sustenuën ende pretensiën ... niet te wesen gefundeert ende ontfanckelijck ende sulx de voorsz. Elisabeth van Ruijtenburch te ontseggen de bewooninge haer leven lanck geduijrende van de huijsinge waerinne sij jegenwoordich woonende ende haren man overleden is, ende oock vant huijs daerinne jouffrouwe Maria van Mispelshoeff woont, mitsgaders oock van de gepretendeerde vijff duijsent gl. capitaals ... Verclaren voorts de selve Elisabet van Ruijtenburch, mitsgaders die van de respective diaconiën, weeshuijs, armen ende allen den genen die 't selve soude mogen aengaen, t'ontseggen, den ontfangh, uijtdeelinge, administratie ende het genoth van thien jaeren incompste der huijre van huijsen ende packhuijsen ... ende specialijk noch die van de Duijtsche diaconie haerlieder gesustineerde hondert gl. jaerlijcx, den tijt van thijen jaeren lanck ende oversulcx [de tweede comparanten] te adjudiceren den vollen ende vrijen eijgendom van alle hetgene hier vooren de voorsz. [eerste comparanten] ontseijt is, mits [aan Elisabeth van Ruijtenburch laetende de bewooninge van den huijse waerinne sij jegenwoordich woonende ... is tot meij 1665 eerstcomende ende langer niet, mitsgaders daer en boven eens in gelde aende selve uijtreijckende de somme van [4300] gl., behalven ende onvermindert soodanige vier hondert gulden jaerlijcx, mitsgaders meubilen, huijsraet, silverwerck ende gaeren, als de voorsz. Elisabet van Ruijtenburch beijden geseijden testamente [en codicillen] ... bij den selven haren man zaliger gemaeckt ende besproocken sijn. Ende dat voorts de gemelte erfgenamen aen die vande armen der Duitsche gemeijnte voornoemt, mede voor alle hare pretentiën ende sustenuën, geven sullen eene somme van twee duijsent gl., mitsgaders de Fransche kercke ofte diaconie,  ende het Weeshuijs binnen deser stede, ijder den somme van vijff hondert Car. gl. ... te betaelen ses weecken, naerdat dese onse jegenwoordige uijtspraecke bij mijn Ed. Heeren van den Gerechte ende Camere Juditieel deser stede ... sal wesen geapprobeert ende geratificeert ... Aldus gedaen ende uijtgesproocken op den XVen Julij [1664].

De Camere, gesien den voorenstaende compromisse ende gehoort het rapport van de Heeren Commissarissen ende arbitrateurs, mitsgaders geëxamineert hebbende der selver uijtspraecke, verclaert den selve compromisse end uijtspraecke in allen sijnnen deelen ende gevolge te approberen ende te ratificeren ... Actum den vijfftienden Julij [1664]." [143, f. 251 e.v.]

9 mei 1664: Inventaris van de goederen nagelaten door Coenraet Damisz. van der Linde, in zijn leven koopman en burger van Dordrecht, beschreven door A. van Neten, notaris te Dordrecht, ten overstaan van Jacobus Casteleijn, als echtgenoot van Celia van der Linden, Adriaen Coenen, schepen in wette te Dordrecht en Johannes en Adolf van der Linden, "alles in gevolghe van seker verbael op gisteren voor Heeren Commissarissen vvtten Gerechte deser stede gehouden."

- Huizen:

1. een huis, waarin Coenraet Damisz. van der Linde is overleden, staande op de Nieuwe Haven [Kuipershaven], met twee pakhuizen daarnaast, op de hoek van de Schrijversstraat, tussen die straat aan de ene zijde en het huis, toekomende aan de weduwe van Steven Schul, aan de andere zijde. Het pakhuis naast het woonhuis is verhuurd aan Robbrecht Geij voor 200 gl. per jaar. Het pakhuis daarnaast, staande op de hoek van de Schrijversstraat, is verhuurd aan Ritchart Otleij voor 150 gl. per jaar.

2. een huis in de Schrijversstraat, "nevens 't voorn. packhuijs", staande naast het huis van Claes Cornelisz. Coucool. Dit huis en het onderste deel van het laatstgenoemde pakhuis is verhuurd aan Maria van Mispelshouf, weduwe van Johannes van der Linde, voor 132 gl. per jaar.

3. een huis in de Grote Spuistraat, staande tussen het huis van Adriaen Cluijt en het huis van Govert Heijmansz., is verhuurd aan Johannes van Bree kuiper voor 108 gl. per jaar.

- Losrentebrieven en obligaties, o.a.:

een obligatie van 750 gl. op naam van Pieter van Lierop en gedateerd 9 juli 1650, waarop staat aangetekend: "Zij verdacht dat dese obligatie niet eerder losbaer zal wesen als ten vvteijnde van den processe voor den Hoogen Raede ongeoordeelt hangende tusschen de Stadt Dordrecht eijseres ende Haer Ed. Mog. [de Staten van Holland] als verweerders over de recepissen bijden gewesene ontfanger Hoogeveen gegeven ... volgens resolutie van Haer Ed. Mog. vanden 2e Martij 1650."

een obligatie op naam van Balthazar Haddenbroeck, wonende in "Berchslant" [hertogdom Berg in Duitsland], inhoudende 100 gl. en gedateerd 21 juli 1663, waarvoor tot onderpand in het huis van Johannes van der Linde "twee bossen stael" liggen.

- "Specie van gelde": 3346 gl. en 1 st.

- Zilverwerk, lijnwaad, mannenkleren, meubels en huisraad.

Kleren: "een pack Toerse cleederen, een pack Turcxe cleederen, een pack swarte lakene cleederen, een Turcxe rock met bondt, een coleurde laecke innocent [lange, loshangende kamerjas], noch een stoffe innocendt, een pack swarte oude cleederen, een pack oud Tucrxe cleederen, een swarte lakene mantel met caffa opslagen, twee Turcxe mantels, twee lakene mantels met lakene opslagen, een langen roumantel ["hierop maeckt jouffr. Van der Linde pretensie"], vier hoeden, twee paer koussens."

- Schilderijen:

Op de beste kamer:

"een herder en herderin schilderije, een schilderije van Abraham, een vant gesaijde, een slecht [= klein] lantschap, het conterfeitsel vanden overledene, een fruijtagie, een groot lantschap, een van Noach inde Arcke, een van Christus avontmael"

In de beste keuken:

"een schilderije daer in een dootshooft, een van visschen, twee van Moijses, een van Salomons recht, een lantschap, een van Petrus inde gevangenis"

- Drie kleine bordjes, een van Salomo's gebed.

- Boeken:

een grote Bijbel,

een Kroniek van Emanuel van Meteren [Vlaams historicus, auteur van "Belgische ofte Nederlandtsche Historie van onsen tijden" (Delft 1599) en "Historie der Neder-landscher ende haerder Na-buijren Oorlogen ende geschiedenissen tot den Jare 1612" (Den Haag 1614)]

nog vijf andere boeken in folio en 28 andere boeken en boekjes

- Lasten:

te betalen aan de erfgenamen van Jan Jansz. Mets    700 gl.

(ONA Dordrecht inv. 143, f. 205 e.v.)

18 sept. 1664: Johannes en Adolff van der Linden, burgers van Dordrecht, geven te kennen aan de regeerders van Dordrecht, dat hun oom, wijlen Coenraet Damasz. van der Linden in zekere "acte onder sijn handt" geschreven, hen tot voogden over zijn minderjarige erfgenamen heeft aangewezen. Aangezien in de boedel van hun oom maar één minderjarig weeskind gerechtigd is, namelijk [Johanna van der Linden,] een dochter van Coenraets zoon, die de zuster is van [Celia van der Linden,] de vrouw van Jacob Casteleijn, heeft laatstgenoemde aan de bestuurders van Dordrecht verzocht om Adriaen Coenen, schepen in wette van Dordrecht, naast hem, Casteleijn, aan te stellen als voogd over zijn schoonzuster, hetgeen ook door het gerecht is toegestaan. Aangezien het hen, supplianten, niet gelegen komt, de een wegens zijn drukke bezigheden en de ander, omdat hij nog ongehuwd is en bij anderen inwoont, de voogdij over de kleindochter van hun oom te aanvaarden, verzoeken zij de regeerders van Dordrecht, hen hiervan te ontslaan en de voogdij op te dragen aan de heren Coenen en Casteleijn. Verzoek wordt toegestaan. (ORA Dordrecht inv. 65, f. 206v e.v.)

3 okt. 1664: "Op huijden den IIIen dach October 1664 compareerde voor mij Arent van Neten, openbaer notaris in Dordrecht etc. Sr. Jacobus Casteleijn, coopman tot Rotterdam, als getrouwt hebbende jouffr. Celia van der Linden, mede erffgenaem van zaliger Coenraet Damissen van der Linden, in sijn leven coopman binnen deser stede, haer grootvader was, ende verclaerde in den besten forme geconstitueert, machtich gemaeckt te hebben, ende volcomen procuratie gegeven te hebben bij desen Sr. Hans Pietersen Grondt woonende tot Solingen omme te informeren of den voornoemde Coenraet Damissen van der Linden zaliger niet en is competerende twee duijsent Rijcxdaelder op de Diepen Seijpen zijnde een hof int Medman [Mettman] met twee meulens ende drije visdijcken [Fischteichen = visvijvers], [waarvan] den besitter ofte bruijcker [is] genaempt Johannes Rader, waer voren ontrent twee jaeren geleden de intrest ontfangen is door een man te Lintdorp [Lintorf], voorts elders te vernemen of eenige andere effecten souden mogen sijn, den voorsz. Coenraet Damissen van der Linden toebehorende hebbende. Ende in cas van jae, 't voorsz. goet in arrest te nemen ende te besorgen dat aen niemanden anders betaelt en werde dan aen den comparandt ende zijne mede erfgenamen, daeromme ist van noode in rechten te ageren ende recht te plegen voor allen heeren hoven, jugiën, wetten ende gerechten, in omnibus ad lites cum potestate substituendi  ... Aldus gedaen en gepasseert binnen Dordrecht in presentie van Cornelis van Neten ende Jan Bosch, inwoonders alhier, als getuijgen versocht." (ONA Dordrecht inv. 143, f. 609 e.v.)

10 nov. 1668: Cornelis Jansz. Coukool, burger van Dordrecht, als erfgenaam van Neeltgen Gerritsdr., weduwe van Jan Kalcker, zijn tante, verkoopt aan Catharina Schoock, burgeres van Dordrecht, een huis in de Schrijversstraat aan de westzijde, staande tussen het huis van de erfgenamen van Coenraet Damasz. van der Linde en dat van Jan   [sic] kannentelder. (ORA Dordrecht inv. 786, f. 72 e.v.)

3 mrt. 1676: Elisabeth van Ruijtenburgh, weduwe van Coenraet Damisz. van der Linden, wonende te Dordrecht, gezond van lichaam en geest, testeert ten overstaan van notaris A. van Neten. Zij legateert aan haar nicht Catharijna van Ruijtenburgh, echtgenote van Johannes van der Linden of bij vooroverlijden haar wettige nakomelingen, een obligatie ten laste van de provincie Holland, staande op naam van Pieter Pietersz. en gedateerd 6 mei 1644, "alnoch de naervolgende goederen gecomen van den voorsz. haeren testatrice overleden man zaliger, namentlijck: drije silveren bekers, een eijcke cast, een [blokkast], een pers, het beste bedt met cleijne streepjens, twee oirkussens, twee dekens, een blauwe en een witte, twee schilderijen van Mosis, een daarin visschen, een daerin een dootshooft, een cleijn van Salomons oordeel, het conterfeijtsel van den voorsz. haeren man, als oock het linden [linnen] van den selven gecomen, geteijckent C.D.". Zij legateert aan haar neef Hendrick Bammelroij of bij vooroverlijden diens wettige nakomelingen drie obligaties ten laste van de provincie Holland, de eerste op naam van de weeskinderen van Jan Bartholomeusz. bosmaker, inhoudende 1000 gl. en gedateerd 1 dec. 1649, de tweede op naam van Elisabeth van der Linden, inhoudende 1000 gl. en gedateerd 12 jan. 1672 en de derde op naam van Coenraet Damisz., inhoudende 500 gl. en gedateerd 23 sept. 1647 en de volgende goederen: "drije groene laken gardijnen, een rabadt, een spreij en een cleedt op de tafel van't selve, alnoch het volgende beste bedt naest het voorgaende, mette hooftpeuluwe, twee oirkussens en twee dekens, twee schilderijen, een van Belthazar en d'ander van de verrijsenis Christi, een schilderije van de winter, een van een rots of geberchte, drije achtcante schilderijkens op albast, de eijcke vvttreckende tafel. de ronde tafel die men viercantich maeckt, de grootste spiegel, ende alnoch aen lindewaet ter weerde van't linden 't gene hier voren gemaeckt is aen haer nichte Catharijna van Ruijtenburch". Tot erfgenamen van al haar overige na te laten goederen benoemt zij haar voornoemde neef en nicht of bij vooroverlijden hun wettige nakomelingen en tot voogden en executeurs-testamentair mr. Nicolaes van der Dussen en mr. Nicolaes Vivien of bij vooroverlijden van één van beiden mr. Herman van den Honaert, oudraad en secretaris van Dordrecht. Zij secludeert de Weeskamer en tekent met "Leesebet Reteborch. (ONA Dordrecht inv. 162, f. 237 e.v.)

12 juni 1686: comp. voor notaris J. van Bijwaert Elisabeth van Ruijtenburch, weduwe van Coenraet Damisz. van der Linden, in zijn leven koopman te Dordrecht, gezond van lichaam en geest. Zij legateert aan haar nicht Catharijna van Ruijtenburch, vrouw van Johannes van der Linden, of bij vooroverlijden haar wettige nakomelingen, een obligatie van 4000 gl. en aan haar neef Petrus Bammelroij*, of bij vooroverlijden diens wettige nakomelingen, vier obligaties van resp. 1000, 965, 542 1/2 en 615 gl. Zij verleent aan haar nicht Catharina de optie om na haar overlijden aan de na te noemen executeurs-testamantair te verklaren, of zij genegen is alle overige door testatrice na te laten goederen, verminderd met de doodschulden en andere lasten, te aanvaarden en te delen, ieder voor de helft, met genoemde Petrus Bammelroij, of bij vooroverlijden te laten delen door hun resp. wettige nakomelingen. Indien Catharina dat afwijst, dan heeft zij de keuze om uit de nalatenschap, naast de obligatie van 4000 gl., een bedrag van 300 gl. in geld te ontvangen, in welk geval neef Bammelroij alle overige na te laten goederen zal erven. Testatrice benoemt tot executeurs van haar testament mr. Nicolaas van der Dussen en mr. Nicolaas Vivien, resp. oud-schepen en pensionaris van Dordrecht, of bij vooroverlijden van één van beiden mr. Herman van de Honert, oudraad van Dordrecht. Zij tekent met "Lesbet van Ruijtenburch". (ONA Dordrecht inv. 390)

* Petrus, zoon van Petrus Bammelroij en Margaretha Ruijtenberg, gedoopt Roermond 4 mrt. 1633 (www.loegiesen.nl)

22 mrt. 1688: Inventaris van de goederen nagelaten door Elisabeth van Ruijtenburch, weduwe van Coenraet [Damasz.] van der Linden, in zijn leven koopman en burger van Dordrecht, beschreven door de Dordtse notaris J. van Bijwaert op 22 mrt. 1688 en d.a.v., gemaakt op verzoek van mr. Nicolaes van der Dussen en Nicolaes Vivien, oud-schepen en pensionaris van Dordrecht, als executeurs-testamentair van Elisabeth van Ruijtenburch, in aanwezigheid van Catharina van Ruijtenburgh, echtgenote van Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht en Petrus Bammelroij, beiden testamentaire erfgenamen van Elisabeth van Ruijtenburch volgens haar testament, gepasseerd op 12 juni 1686 voor dezelfde notaris.

Effecten (o.a.):

- een obligatie ten laste van het gemeneland van Holland en West-Friesland "ten comptoire" van Dordrecht, staande op naam van Pieter Pietersz., gedateerd 6 mei 1647, inhoudende een kapitaal van 4000 gl.

- een dito op naam van de weeskinderen van Jan Bartholomeusz. bosmaker, dd 1 dec. 1649,  1000 gl.

- een dito op naam van Pompejus Berck Dirksz., dd 20 dec. 1674, 965 gl.

- een dito op naam van de schout en het gerecht van Giessen Nieuwkerk, dd 21 nov. 1674, 615 gl.

- een obligatie gepasseerd t.o.v. van notaris P. van Gils, residerende op het dorp Ridderkerk, dd 15 april 1675, ten laste van Pieter Danen Droogendijck, als man van Maritge Leenderts, wonende aan de Drogendijk onder Ridderkerk, 200 gl.

- een onderhandse obligatie ten laste van Petrus Bammelroij, dd 21 dec. 1687, 50 gl.

- vier recipissen, resp. 2000, 3000, 100 en 500 gl., van de gewezen [gefailleerde] ontvanger Cornelis van Hoogeveen. "Dan alsoo vande selve recipissen niet en staet te becomen, soo werde daeromme die alhier gestelt bij memorie."

- contant geld: 124-16-0

- sieraden e.d., o.a. een zilveren penning van de Ed. heer [Johan] de With, zal. ged., toebedeeld aan juffr. Van der Linden voor 25-10-0

- kleding, huisraad e.d.

- schilderijen:

"Twee schilderijen ofte conterfeijtsels sijnde den overledene Coenraet Damisz. van de Linde ende Elisabeth van Ruijtenburgh, beijde zaliger, hangende voor de schoorsteen - Een groote schilderije van den Coninck Belsasar [cf. Daniël  5, dit schilderij stelde ongetwijfeld "het schrift op de wand" voor: zie ill. hieronder] - Een van Moijses - Een van Jacob - Een met visschen - Een met een dootshooft [vanitas] - Een lantschap - Een Sodoma [cf. Genesis 18 en 19] - Een van Salomons recht - Een van Salomons gebedt - Een van Petrus gevanckenis - Twee lantschapjens - Een prent van den Ed. heere Raetpensionaris [Johan] de With zal. ged. - Een keuckentje - Een Jacht

Mene Mene Tekel Ufarsin (Het schrift op de wand, door Rembrandt van Rijn)

Johan en Cornelis de Witt

- Drie Albaste bordekens - Een van Abrahams offerhande - Een vande verrijssenisse Christi - Een stroo Benneken [mandje]"

Lasten en schulden (o.a.):

- betaald aan Johannes van der Milt voor de doodkist, baar, stokken, ringen en schroeven     19-5-0

- aan Philip Beijs, koster van de Grote Kerk, voor het luiden, brengen en wederom halen van de baar en het leveren van de rouwkleden     17-6-0

- aan Adriaen van de Schepper, koster van de Augustijnenkerk    16-14-0

- aan de bidders     14

- aan de munters "voor een recognitie dat deselve mede hebben ten begraeffenisse gegaen"      30

- aan de buren voor het dragen gegeven     30

- aan de vrouwen die het dode lichaam hebben gekist     5

- voor een fooi voor het overluiden in de Augustijnenkerk   0-12-0

- aan rouwgoed voor de dienstmaagd Jurijntje      19-8-0

- wegens de 200e penning personeel "doch staet te liquideren"     memorie

- een jaar huishuur tot mei 1688     60

- aan Jurijntje over een half jaar dienstbodeloon tot mei 1688     15

- aan de timmerman voor het maken van de "swalpen" [balken] op het graf     5-19

(ONA Dordrecht inv. 391, f. 1 e.v.)

Kinderen ex 1:

a. Johannes Coenraetsz. van der Linden, geboren naar schatting ca. 1620, jongman van Dordrecht, ijzerkoper wonende op de Nieuwe Haven (1643), overleden in 1650, trouwde NG Dordrecht 17 mei 1643 (otr.) Maria van Mispel(s)hoeff,  geboren naar schatting ca. 1620, jonge dochter van Dordrecht wonende op de Nieuwe Haven (1643), dochter van Cornelis Pietersz. Mispelshoeff, houtkoper te Dordrecht en Adriana Dirksdr. van Wijngaerden

- 8/29 sept. 1613: Cornelis Pietersz. jong gezel van Dordrecht wonende bij Jan Bongart op de Nieuwe Haven en Adriana Dirksdr. van Wijngaerden, van Dordrecht, wonende bij Jan Bongart (NG trouwboek Dordrecht)

- 1638 (200e penning Dordrecht): Cornelis Pietersz. Mispelshouff houtkoper wordt aangeslagen voor een vermogen van 10.000 gl. (Stadsarchief Dordrecht nr. 3, inv. 3978, f. 9v)

- 15 mei 1640: Cornelis Pietersz. Mispelshouff, als man van Adriana Dircxdr. van Wijngaerden, Cornelia Dircxdr. van Wijngaerden, weduwe van Willem Bongaerts, Lijsbet Dircxdr. van Wijngaerden, weduwe van Jacob Coenen en Henrick van Beaumont, als weduwnaar van Geertruijt Dircxdr. van Wijngaerden, voor zichzelf en tevens vervangende Aletta Meulen, weduwe van Adriaen Dircxsz. van Wijngaerden, allen kinderen en erfgenamen van Clara Bacharach, verkopen aan Nicolaes Dichter, koopman en burger van Dordrecht, een huis op de Nieuwe Haven, staande tussen de gang van het huis van Cornelis van Someren en het erf of pakhuis van Guilliam van Noorenburch. (ORA Dordrecht inv. 772, f. 97 e.v.)

- 11 juli 1648: compareren voor notaris A. Muijs van Holij te Dordrecht Johan van der Linde, ijzerkoopman te Dordrecht en zijn vrouw Maria van Mispelshoeff. Zij benoemen tot voogden over hun eventueel na te laten minderjarige kinderen de langstlevende van hen beiden. Indien hij vooroverlijdt zal voogd zijn Coenraet Damasz. van der Linden, ijzerkoopman, zijn vader en, als zij eerder komt te overlijden dan hij, haar vader Cornelis Pietersz. Mispelshoeff, houtkoper te Dordrecht. Zij secluderen te Weeskamer van Dordrecht. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 104, f. 152)

- 31 mrt. 1651: de weduwe van Johannes van der Linden eist van Beatricx [Adriaensdr., weduwe van Lodewijck Matthijsz.], "als onder haer geslagen hebbende de goederen van sa. Matthijs Lodewijcks haeren soon, ende ... [sic] dochter vanden wagemaker woonende inde Vriesestraet die boedelhouster is van za. Jacob Lodewijcks", betaling van 151 gl. 3 st. wegens leverantie van ijzer. (ORA Dordrecht inv. 424)

- 11 juli 1651: rekest aan de burgemeester en regeerders van Dordrecht van wege Cornelis Pietersz. Mispelshoeff en Coenraet Damasz. van der Linde, kooplieden en burgers van Dordrecht, als grootvaders en voogden van de weeskinderen, die zijn nagelaten door wijlen Joannes van der Linde. Zij geven te kennen, "dat d'voorsz. kinderen bij notariale obligatie ten achteren zijn, ende te pretendeeren hebben van Jochum Aertsen smidt, doen hij leeffde mede borger deser selver Stede, ter somma van acht hondert Car. gul. ende meerder". Jochum Aertsen heeft echter geen andere goederen nagelaten dan een huis en toebehoren, staande en gelegen op de Nieuwe Haven omtrent de Grote Houten Brug achter het huis, waar uithangt "de Stadt van Maeseijck", in welk huis Jochum in het laatst van zijn leven heeft gewoond. Het is belast met vele jaren verponding en verscheidene renten, zodanig dat de voornoemde weeskinderen hetgeen de boedel van Jochum Aertsen aan hen schuldig is niet aan dat huis zullen kunnen verhalen. De supplianten, Mispelshoeff en Van der Linde, verzoeken het stadsbestuur aan hen toestemming te verlenen om het huis, hetzij in het openbaar, hetzij "uit de hand", te verkopen. In margine van het rekest stond als apostille: het Gerecht van Dordrecht staat de supplianten toe het genoemde huis te verkopen, mits dat in het openbaar gebeurt en ten overstaan van schepenen van Dordrecht, en op voorwaarde, dat "de cooppenningen gebracht [worden] ... inde consignatie deser Stede, om daer op als naer stijle gedsisponeert te werden, bij Sententie van preferentie tot iders goet recht". (ORA Dordrecht inv. 61, f. 118v e.v.)

- 19 mrt. 1655: de weduwe van Johannes Coenraetsz. van der Linden eist van Cornelis Sovrijnsen smid betaling van 24 gl. 11 st. 8 penn. over geleverd ijzer. (ORA Dordrecht inv. 424)

- 6 nov. 1660: Marija Mispelshoeff, weduwe van Johannes van der Linden, ijzerkoper te Dordrecht, verleent procuratie aan Davidt van Nattum, solliciteur te Den Haag, om te vorderen van N. van der Cruijck, eveneens solliciteur te Den Haag, "als geaucthoriseert ... sijnde tot betaelinge vande materialen, gelevert totte nieuw gemaeckte kerck opte Sas van Gent", een bedrag van 198 gl. wegens leverantie van ijzerwerk, bestemd voor de opbouw van genoemde kerk. (ONA Dordrecht inv. 179, f. 460 e.v.)

- 27 mrt. 1668: Willem van Coeverden, als man van Maria Lambertsdr. Sagde, enige dochter van wijlen Lambert Gerritsz. Sagde, verkoopt voor 1025 gl. aan Maria van Mispelshoeff, weduwe van Johannes van der Linde, een huis buiten de Vuilpoort, staande naast het huis van Jan Bosman bakker. (ORA Dordrecht inv. 786, f. 13)

- 7 nov. 1668: Maria van Mispelshoeff verkoopt aan Pieter Mathijsz., spijkermaker en burger van Dordrecht, een huis buiten de Vuilpoort, staande tussen het huis van Jan Bosman en dat van de weduwe van Ocker Baen. De koper is schuldig aan verkoopster een somma van 1400 gl. (ORA Dordrecht inv. 786, f. 70)

- 14 mei 1672: compareert voor notaris A. van Neten te Dordrecht Gerrit Jansz., smid en burger van Dordrecht. Hij draagt over aan Maria Mispelhouf, weduwe van Johannes van der Linden, in zijn leven koopman te Dordrecht, bepaalde stukken huisraad, waaronder twee bedden met hoofdpeluwen en andere toebehoren, een aambeeld, blaasbalg, tangen, hamers en al het overige gereedschap, dat zich in zijn winkel bevindt. Dat alles ter voldoening van een somma van 190 gl. en 4 st., die hij aan Maria Mispelhouf schuldig is wegens de leverantie van ijzer. (ONA Dordrecht inv. 154, f. 409)

- 11 aug. 1713: Hendrik van Muijs [van Nuijs] en zijn vrouw Jannettie Ketelaar, echtelieden wonende te Rotterdam, verlenen ten overstaan van F. Waarts, notaris aldaar, procuratie aan Wouter Steven Pasman, gezworen makelaar te Dordrecht, om te verkopen, voor zulke prijs en op zulke voorwaarden als hem goeddunken zal, drie losrentebrieven, t.w. een van 2000 gl. ten laste van het Gemenelandscomptoir te Dordrecht, staande op naam van Ariaantie Mispelhoeff en gedateerd 7 sept. 1665, de tweede een dito rentebrief op naam van Maria van der Linden [= vermoedelijk Maria Mispelhoeff, weduwe Van der Linden] dd 1 aug. 1665 en de derde een gelijke rentebrief van 1000 gl. op naam van Johan van Slingerlant dd 5 juli 1694. Voorts geven zij de geconstitueerde machtiging om de opbrengst uit de verkoop van die rentebrieven te fourneren "ten comptoire van den heer Gregorius van Teijlinge ontfanger van de gemeenelants middelen binnen [Rotterdam] ... ingevolge de acte van ontslaginge van [de] ... Gecommitteerde Raden van de Staten van Hollant" dd 24 juli 1713. (ONA Rotterdam inv. 1818, f. 40 e.v.)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

a-1. Sillia (Celia, Cecilia) van der Linden, 1 mei 1644, jonge dochter van Dordrecht wonende op de Nieuwe Haven (1662), begraven Rotterdam 29 okt. 1679 (Sijssijlija van der Linde, vrouw van Jacob Casteleijn, kerk, woonde op het Westnieuwland, 3 uur luiden), trouwde NG Dordrecht 23 juli/9 aug. 1662 Jacobus Casteleijn, geboren naar schatting ca. 1640 (mogelijk Remonstrants gedoopt te Rotterdam),  jongman van Rotterdam en daar wonende (1662), koopman in ijzer te Rotterdam (ONA Rotterdam inv. 398, akte 90 dd 21 mrt. 1668), raad van Schieland, luitenant van de burgerwacht te Rotterdam (1693-1700), regent van het Pesthuis te Rotterdam, begraven Rotterdam 9 juli 1704 (zerk in de kerk, 3 1/2 uur beluid, overledene was weduwnaar en woonde Westnieuwland), zoon van Corstiaen (Christiaen) Cornelisz. Casteleijn* en Joosie Jansdr.

* De verwanten van Corstiaen Cornelisz. Casteleijn:

I. Jacob NN

Kinderen (volgorde onzeker):

a. Cornelis Jacobsz., volgt II

b. Jan Jacobsz. van der Staff, overleden vóór 27 april 1648, trouwde Willemijntge Bramen

Kinderen (volgorde onzeker):

b-1. Jacob Jansz. van der Staff, trouwde IJeffgen Gillisdr.

Kinderen (volgorde onzeker):

b-1-1. Gillis Jacobsz. van der Staff, trouwde Pietertgen Louris

b-1-2. Abraham Jacobsz. van der Staff

b-2. Cornelia [Jansdr.] van der Staff, trouwde jonkheer NN Eckerhout, "overste luitenant kolonel" in dienst van de Republiek der Verenigde Nederlanden (ONA Rotterdam inv. 397, akte 256 dd 4 sept. 1665)

c. Adriaentgen Jacobsdr., trouwde Jaecques Bommers

Kinderen (volgorde onzeker)

c-1. Cornelia Bommersdr.

c-2. Jan Bommersz.

d. Willemtge Jacobsdr., geboren naar schatting ca. 1575, jonge dochter (1594), OSP Rotterdam 26 april 1648, trouwde 1e Rotterdam 13/27 nov. 1594 Cornelis Cornelisz. "stierman" (vermeld in 1620), weduwnaar (1594), 2e Rotterdam (Stadstrouw) 3 mei 1620 Jacob Cornelisz. Domen, weduwnaar van Hillegont Willemsz., van Rotterdam (1620)

e. Maertje Jacobsdr., trouwde Cornelis NN

Kind:

e-1. Trijntje Cornelisdr., trouwde NG Rotterdam 12 juli 1620 Egmont Moor

f. Corstiaen Jacobsz., trouwde NN 

Kind:

f-1. Susanna Corstiaensdr., trouwde Matheus Pietersz.

II. Cornelis Jacobsz., ijzerkoper, overleden vóór 5 juni 1601, trouwde naar schatting ca. 1585 Annetgen Leendertsdr., geboren naar schatting ca. 1565, weduwe van Cornelis Jacobsz. ijzerkoper (1601), overleden vóór 24 nov. 1631, trouwde 2e NG Rotterdam 8/22 juli 1601 Pieter Pietersz., geboren ca. 1575, jongman (1601), mesmaecker

- 5 juni 1601: huwelijkse voorwaarden tussen Pieter Pietersz. mesmaecker, 26 jaar oud en Annitgen Lenaertsdr., weduwe van Cornelis Jacobsz. ijzerkoper (ONA Rotterdam inv. 7, akte 102)

- 24 nov. 1631: Harman Woutersz. bakker, echtgenoot van Maritgen Cornelisdr. en Jacob Fransz. [den Abt], bakker, echtgenoot van Margareta Cornelisdr., verklaren, dat aan hun zwager Cristiaen Cornelisz. Casteleijn, bij de verdeling van de nalatenschap van Annetgen Leendertsdr., laatst huisvrouw van Pieter Pietersz. mesmaecker, Cristiaens moeder en schoonmoeder van hen, comparanten, door loting is toegevallen een door Annetgen nagelaten huis. staande aan de westzijde van de Lombertstraat te Rotterdam, belend ten noorden door Cornelis Cornelisz. van Troeijen mesmaecker en ten zuiden door Jan Ghijsbrechtsz. Coopmans, strekkende tot achter in de Rotte. (ONA Rotterdam inv. 69, akte 79)

Kinderen (volgorde onzeker, Jacob en Joost zijn misschien kinderen uit een eerder huwelijk van Cornelis Jacobsz., aangezien zij blijkbaar niet meedelen in de erfenis van Annetgen Leendertsdr.):

a. Jacob Cornelisz. Rotshoeck, jongman (1624), trouwde NG Rotterdam 12/28 mei 1624 Betgie Anthonis, weduwe van Jan Gommerts (1624)

b. Joost Cornelisz. Rotshoeck, geboren ca. 1588 (ONA Rotterdam inv. 151, akte 331 dd 20 mrt. 1638), provoost, makelaar van mee (ONA Rotterdam inv. 289, akte 12 dd 28 juli 1637)

c. Christiaen (Corstiaen) Cornelisz. Casteleijn, volgt III

d. Grietje Cornelisdr. (Casteleijn), trouwde ca. 1620 (schatting) Jacob Fransz. den Abt, bakker (vermeld 1631, 1636), stadsroeper te Rotterdam (vermeld 1648, 1653)

Kinderen (volgorde onzeker):

d-1. Cornelis Jacobsz. den Abt, geboren ca. 1625 (ONA Rotterdam inv. 393, akte 312 dd 15 juli 1653), jongman van Rotterdam (1647),boekverkoper te Rotterdam (ONA Delfshaven inv. 3843, akte 103 dd 2 juni 1661),trouwde Rotterdam (Stadstrouw) 14/30 juni 1647 Maria Claesdr. van Dongen, jonge dochter van Rotterdam (1647)

d-2. Annetgen Jacobsdr. den Abt, trouwde Rotterdam 1642 Jan Dingemansz. Halling, brouwer, trouwde 2e Rotterdam 1666 Johanna Sonnemans, j.d. van Dordrecht (1666)

- 1 juli 1653: Jan Dingemansz., brouwer in "de Posthoorn", is wegens geleende penningen 4000 gl. schuldig aan Rijck Adriaensz. van Muijden koopman. Jacob Fransz. stadsroeper en Corstiaen Cornelisz. Casteleijn zijn borgen voor Jan Dingemansz., resp. hun "zwager" [=schoonzoon] en neef. (ONA Rotterdam inv. 375, akte 53)

e. Maritgen Cornelisdr., jonge dochter (1613), trouwde NG Rotterdam 27 jan./10 febr. 1613 Herman (Harmen) Woutersz., jongman (1613), bakker

- 11 sept. 1636: Christiaen Cornelisz. Casteleijn en Jacob Fransz. bakker bekennen namens de kinderen van Harmen Woutersz. bakker een bedrag van 400 gl. schuldig te zijn aan Aeltgen van der Velde, weduwe van Sijbert Meijndersz. van Duijren. (ONA Dordrecht inv. 258, akte 208)

III. Christiaen (Corstiaen Cornelisz. Casteleijn, geboren naar schatting ca. 1595, glaesmaecker te Rotterdam (ONA Rotterdam inv. 73, akte 51 dd 16 juni 1634, ijzerkoper te Rotterdam, (ONA Rotterdam inv. 234, akte 78 dd 20 jan. 1661) , trouwde naar schatting ca. 1625 Joosie Jansdr., dochter van Jan Teunisz. en NN

- 29 juli 1648: comp. voor A. van de Graeff, notaris te Rotterdam Joost Cornelisz. Rotshouck, Corstiaen Cornelisz. Casteleijn en Jacob Fransz. den Abt, [hij tekent met Jacob Fransz. "stadsroeper"] als man van Grietje Cornelisdr. [Casteleijn], voor de ene helft en Cornelia Bommersdr., voor 1/4 part. Zij verklaren, dat wijlen [hun tante] Willemtje Jacobsdr., weduwe van Jacob Adriaensz. Domen, overleden op 26 april 1648, bij donatie inter vivos aan de drie eerste comparanten voor de ene helft en aan Cornelia Bommersdr. en [haar broer] Jan Bommersz., die eveneens compareert, samen voor de andere helft en zulks elk voor 1/4 part, heeft geschonken de eigendom van een losrentebrief dd 2 sept. 1643 ten laste van het gemeneland "ten comptoire" van Rotterdam, inhoudende 50 ponden jaarlijks. Aan de schenking was de voorwaarde verbonden, dat zij, comparanten, aan [hun nicht] Trijntje Cornelisdr., een somma van 100 gl. zouden betalen en aan de Armen van de Remonstrantse gemeente te Rotterdam een gelijk bedrag van 100 gl. Aangezien de losrentebrief niet deelbaar was, "soo bekennen sij comparanten respective van haere portiën door handen van den voorsz. Jan Bommersz. voldaen, vernoucht ende gecontenteert te wesen van alle actie ende recht haer eenichsints aen voorsz. briefve competerende, sonder ijet te reserveren", zodat Jan Bommersz. de enige eigenaar van de losrentebrief is geworden. (ONA Rotterdam inv. 336, f. 485 e.v.)

- 15 juni 1663: Christiaen Cornelisz. Casteleijn en zijn vrouw Joosge Jansdr., wonende aan de westzijde van de Lombardstraat, benoemen elkaar tot erfgenaam. Zij legateren aan hun zoon Cornelis Casteleijn het huis, waarin hij woont, genaamd "de Coorenmaet", staande op de "Hijbrugge" en dat ter compensatie van de somma van 6000 gl., die zij reeds aan hun zoon Jacobus Casteleijn bij diens huwelijk gegeven hebben. Tot de nalatenschap behoort voorts een huis aan de oostzijde van de Westwagenstraat, staande ten zuiden van het huis "de Clock". (ONA Rotterdam inv. 362, akte 179)

Kinderen (volgorde onzeker):

a. Maria Corstiaensdr., trouwde Jan van den Berg

b. Cornelis Corstiaensz. Casteleijn

c. Jacob Casteleijn, geboren naar schatting ca. 1640, trouwde Cecilia van der Linden

- 18 april 1663: compareren voor de Rotterdamse notaris A. van Aller Jacobus Casteleijn en Cecilia van der Linde, echtelieden wonende te Dordrecht, om hun testament te maken. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam. De langstlevende zal gehouden zijn hun gezamenlijke kinderen te onderhouden, alimenteren, schrijven en lezen te laten leren en een beroep te laten leren, waarmee zij op een behoorlijke manier de kost kunnen verdienen. De verplichting om de kinderen te onderhouden zal gelden tot zij de mondigheid hebben bereikt of tot wanneer zij gaan trouwen, op welk moment de langstlevende van de testateuren de kinderen dan een "uitzetting" zal moeten geven, die zoveel zal bedragen als de langstlevende behoorlijk zal achten te zijn. De langstlevende zal niet verplicht zijn een inventaris van de nalatenschap te leveren of hiervoor een borg te stellen. Als één van de kinderen zich tegen deze bepaling gaat verzetten, zal hij of zij recht hebben op niet meer dan de legitieme portie, waaraan dan gekort zal worden al hetgeen volgens het geldende recht daaraan gekort kan worden. Testateuren secluderen alle weeskamers uit hun nalatenschap, in het bijzonder die van Rotterdam en Dordrecht en benoemen elkaar tot voogd. De langstlevende krijgt het recht om zich een medevoogd te assumeren. De kinderen zullen niet mogen trouwen dan met permissie van de langstlevende en diens medevoogd. De langstlevende en de medevoogd zullen het recht hebben om, hetzij publiekelijk of onder de hand, zonder toestemming van rechters of magistraten, de onroerende goederen van de boedel te verkopen en met de opbrengsten daarvan te handelen naar hun goeddunken. Zij zullen niet gehouden zijn daarvan rekening af te leggen aan iemand anders dan de kinderen, mits die inmiddels mondig zijn geworden of - met toestemming van hun voogden - een wettig huwelijk zijn aangegaan. De testateur wenst bovendien, dat, in het geval hij als eerste en kinderloos komt te overlijden, zijn vrouw aan zijn vader en moeder de legitieme portie zal uitkeren. Akte door beiden ondertekend. (ONA Rotterdam inv. 603, f. 394 e.v.

- Weeskamer Dordrecht inv. 25, f. 91 e.v: op 16 juni 1664 compareerden voor schepenen-commissarissen van Dordrecht Hendrick Jansz. Mets en Dirck van Herrewijnen, administrateur van de Weeskamer, van wege en uit naam van de kinderen van Herman Jansz. Mets, samen erfgenamen van Jan Jansz. Mets de Jonge, hun broer resp. oom, als eisers, geassisteerd met hun advocaten, enerzijds en Adriaen Coenen, schepen in wette, door het Gerecht van Dordrecht aangesteld tot voogd over Johanna van der Linden, mitsgaders Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam, als echtgenoot van Celia van der Linden, samen kinderen en erfgenamen van Johannes van der Linden, die een zoon was van Coenraet Damisz. van der Linden, hun grootvader, voor zichzelf en zich sterk makende voor Johannis van der Linde, mede voogd over Johanna van der Linden, die tezamen de "arrenementen" van het proces aangenomen hebben, dat door voornoemde eisers tegen Coenraet Damisz. van der Linde, hun grootvader, is "geïntenteert" en in die hoedanigheid gedaagden, geassisteerd met hun advocaten, anderzijds. Eisers hebben verklaard, dat Coenraet Damisz. van der Linde voogd en administrateur is geweest van de goederen van Jan Jansz. Mets de Jonge, waarvan hij op 10 sept. 1657 rekening heeft gedaan en in de uitgaven waarvan hij in verscheidene posten heeft gebracht een somma van 1600 gl., die hij had getracht te beleggen op het "Comptoir van de Gemeene Middelen" te Dordrecht, dat hij daarvan heeft ontvangen een recepis van de voormalige ontvanger Cornelis van Hoogeveen, "sonder te hebben gevigileert maer notoirlijk versloft daer van te becomen een geaggreëerde obligatie ende daer op het faillisement vanden voorsz. ontfanger gecomen sijnde daervan niet staet te becomen, waeromme de voorsz. posten inde reeckening niet geapprobeert ... ende gecontradiceert sijn". Eisers menen derhalve, dat gedaagden aan eisers behoren te betalen een somma van 1600 gl. met de verlopen interest vandien, namelijk vanaf 16 april 1655, inclusief een somma van 1400 gl., wegens een rentebrief, die door Coenraet is gelost en in geld omgezet. De gedaagden daarentegen hebben verklaard, dat Coenraet de voornoemde penningen heeft belegd "ten Comptoire" van en onder recepis van de voornoemde ontvanger, waar hij ook meermaals zijn eigen middelen had gebracht en aan genoemde Van Hoogeveen had toevertrouwd, dat "selfs door de gequalificeerste ende wijste van de Stadt werdende soodanige recepissen alsdoen bij eenen ijgelijcken boven de rentebrieven op 't gemeene landt in soodanige achtinge gehouden dat deurgaens drie ende meer percente van opgelt daer vooren werde betaelt ende [hij, Coenraet,] ... niet gesecht en conde werden qualijk te hebben geadministreert ofte negligent geweest te sijn". Gedaagden zijn derhalve van mening niet gehouden te zijn de genoemde somma aan eisers te voldoen. Om verdere processen en de daarmee gepaard gaande kosten te voorkomen zijn partijen vervolgens overeengekomen de zaak te onderwerpen aan de arbitrage van de heeren Commissarissen, die hebben besloten, dat de recepis van 1600 gl. door gedaagden moet worden overgeleverd aan Hendrick Jansz. Mets en Dirck van Herrewijnen, in hun voornoemde hoedanigheid, om daarmee hun voordeel te doen, benevens een somma van 700 gl. Op 16 april 1665 heeft Jacobus Casteleijn de recepis aan Van Herrewijnen overhandigd, alsmede het bedrag van 700 gl.

4 nov. 1664: "Op huijden den IIIIen dach November 1664 compareerde voor mij Arent van Neten, openbaer notaris in Dordrecht etc., Isaack Dircxsen Bellaert, meester-schoenmaker ende borger deser stede, ende heeft bekendt, alsoo hij bekende mits desen, voor hem, zijnen erven ende nacomelingen, wel ende deuchdelijcken schuldich te wesen [aan] Sr. Jacobus Casteleijn, coopman tot Rotterdam, getrouwt hebbende jouffr. Celia van der Linden, als mede erfgenaem in de helfte in de achtergelatene goederen van Coenraet Damissen van der Linden, die haer grootvader was, d'somme van vier hondert gulden tot XX stuivers 't stuck spruijtende vvt saecke van geleende gelde, hem comparant ten dancke door d'voorn. Coenraet Damissen van der Linde op intresse gedaen den VIIen Augustij 1662, volgens de obligatie ten selven daege daer van verleden, mits desen gecasseert [en] ingetogen. Gelovende daeromme de selven comparant d'voorsz. somme van vier hondert car. gul., prijse als boven, metten intresse vandien jegens vier ten hondert jaerlijcx getrouwelijcken te restitueeren ende betalen aen de voorn. Sr. Jacobus Casteleijn ofte den thoonder deses grosse op den VIIen Augustij des toecomende jaers 1665, resterende den selven intresse sedert den VIIen Augustij 1664 ende geduijrende totte volle ende effectuele betalinge toe met restitutie van de costen daeromme te doen. Hier onder allen verbindt den selven comparandt zijnen persoon ende goederen, roerende ende onroerende, present ende toecomende, gheene exempt, alle d'selve ende de keure vandien subjecterende t'verbandt van allen heeren rechten ende Gerechten, alsmede den Hove van Hollandt. Aldus gedaen ende gepasseert binnen Dordrecht voornoemt ter presentie van Cornelis van Neten ende Denijs Tegelberch, inwoonders alhier, als getuijgen versocht. (ONA Dordrecht inv. 143, f. 661)

8 juli 1666: "Op huijden den VIIIen dach Julius compareerden voor mij Arent van Neten ... [Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam, als man van Celia van der Linden en Adriaen Coenen, als voogd van Johanna van der Linden] ter eenre ende Adam Heijntgens [doorgehaald is: "Damas Adolfsen"], Maurits Adolfsen, beijde woonende tot Lintdorp ende Hans Temangere, woonende int gericht Hommerich, als getrouwt hebbende Trijntgen Vogelbos, zoo voor haer selven, als in desen vervangende ende hen sterck makende voor henne mede consoorten, alle pretendenten tot zekere vijff duijsent vier hondert vijftich Rijcxdaelders, gementioneert ofte gemaeckt door ... Coenraet Damissen van der Linden zaliger bij zekere acte onder de handt in date den derden Julij 1663, ter andere zijden. Ende verclaerden d'voorsz. contrahenten door intercessie ende tusschen spreken van d'heer Arent Muijs van Holij, vvten Outraet deser stede, metten anderen int vruntlijck overcomen, verdragen ende geaccordeert te wesen in naervolgende manieren, ende dat int regart vande voorsz. minderjarige Johanna van der Linden op approbatie van mijn Ed. heeren van den Gerechte deser stede als oppervoochden, als namentlijck dat d'voorsz. tweede comparanten aen de eerste comparanten in haer respective qualiteijten betalen zullen op den 1en Meije des toecomende jaers 1667 ofte eerder in ganckbare gelde binnen deser stede d'somme van sestien hondert Rijcxdaelders ende intresse vandien tot vijf ten hondert int jaer innegaende op huijden date deses ende geduijrende tot de volle ende effectuele betalinge toe. Waer en tegens de genoemde tweede comparanten qualitate qua in pueren, vrijen ende liberen eijgendom sullen hebben ende behouden de voorgemelte [5450] Rijcxdaelders mette verlopen intressen vandien, zoo goet ende quaet als d'selve gelden ofte brieven daer van tegenwoordich zouden mogen wesen. Ende, zoo wanneer de voorsz. tweede comparanten aen de eerste comparanten daer voren gestelt zullen hebben suffisante cautie, de eerste comparanten sullen ontslaen alle zoodanige arresten, besetselen ende interdictiën als zijluijden op de selve [5450] Rijcxdaelders ofte wel op desselfs brieven ende andere effecten gedaen doen hebben ende alsdan sullen renunciëren ende afstant doen van alle recht ende actie 't gunt zijluijden daer op hebben gehadt, ten eijnde de tweede comparanten daer over mogen disponeren ende ordineren naer haerluijder believen ende welgevallen, ende dienvolgende af, doot ende te niete wesen alle procedueren ende gevolge van dien ter saecke van allen desen alrede geïntenteert, zoo over de validiteijt van d'voorsz. acte onder de hant van date den 3en Julij 1663, als alles anders, met compensatie van costen ... [Getuigen: Hans Maertensz. van Peer en Denijs Tegelberch, inwoners van Dordrecht. Akte ondertekend door Jacobus Casteleijn, Adriaen Coenen, Adam Heijntgens en Mauritz Alffsen. Hans Temanger tekent met een merk.] (ONA Dordrecht inv. 145, f. 350 e.v.)

- 12 maart 1667: "Op huijden den XII dach Maert 1667 compareerden voor mij Arent van Neten ... Sr. Jacobus Casteleijn, coopman te Rotterdam, als getrouwt hebbende jouffr. Celia van der Linden ende d'heer Adriaen Coenen, vvtten Outraet deser stede, als benevens den voorsz. Casteleijn voocht over jouffr. Johanna van der Linden, noch minderjarich ... ende hebben bekendt ... tot hunnen goet genoegen ende contentemente ontfangen te hebben vvt handen van Sr. Adolff van der Linden, mede coopman binnen deser stede van wegen de gereformeerde kercke tot Ratingen d'somma van twee hondert rijcxdaelders ende dat in voldoeninge van zoodanige accoort als zij comparanten op den IXen Julius des voorleden jaers 1666 aengegaen hebben met Paulus Slippert, ouderlingh der voorsz. gereformeerde kercke tot Ratinge ter saecke van de twee duijsent rijcxdaelders bij ... Coenraet Damissen van der Linden zaliger bij acte onder de hant van date den 3 Julij 1663 aen de voorsz. kercke van Ratingen gemaeckt ..." Getuigen: Frederick Segersz. Blanckert en Ferdinandus Verhagen, inwoners van Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 146, f. 108 e.v.)

- 14 maart 1667: "Op huijden den XIIII dach Martij 1667 compareerden voor mij Arent van Neten ... Sr. Jacobus Casteleijn, coopman tot Rotterdam, als getrouwt hebbende jouffr. Celia van der Linden ende d'heer Adriaen Coenen, vvtten Outraet deser stede, als benevens den voorsz. Casteleijn voocht over Johanna van der Linden, noch minderjarich ... ende hebben bekendt ... tot hunnen goet genoegen ende contentemente ontfangen te hebben vvt handen van Sr. Johannis van der Linden, oock coopman ende burger alhier, d'somma van sestien hondert rijcxdaelders met drije maenden interest vandien, tegens vijf ten hondert int jaer ende dit in voldoeninge van soodanigen accoort als de comparanten op den VIIIen Julij 1666 aengegaen hebben met Adam Heijntgens, Maurits Adolfsen, beijde woonende tot Lintdorp [Lintorf] ende Hans Temanger, woonende int gericht Hommerich, als getrouwt hebbende Trijntgen Vogelbos, zoo voor haer selven als in name van haere mede consoorten, gewesene pretendenten tot zekere vijff duijsent vier hondert vijfftich rijcxdaelders door ... Coenraet Damissen van der Linden zaliger bij sekere acte onder de hant in date den derden Julij 1663 gemaeckt ... " Getuigen: Cornelis van Neten en Denijs Tegelberch, inwoners van Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 146, f. 112 e.v.)

- 16 aug. 1667: compareren voor de Rotterdamse notaris Isaac Troost Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam en zijn vrouw Cecilia van der Linde, beiden kloek en gezond van lichaam en geest, om hun testament te maken. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam van alle door de eerststervende na te laten goederen, zowel roerende als onroerende, geen daarvan uitgezonderd en wel in het bijzonder de goederen, die zij geërfd hebben van wijlen Coenraet Dammasz. van der Linde, de grootvader van de testatrice, krachtens het door hem op 28 mrt. 1650 voor notaris D. Eelbo te Dordrecht gepasseerde testament. De langstlevende zal gehouden zijn hun kind of kinderen te alimenteren en op te voeden tot hun mondigheid of eerder huwelijk en hun dan "gesamentlijck" een bedrag van 4000 gl. uit te keren. Zij secluderen de weeskamer van Rotterdam of elke andere plaats, waar hun sterfhuis zal zijn. Tot voogd over hun minderjarige kinderen benoemen zij de langstlevende van hen beiden, met de bevoegdheid om naast zichzelf een medevoogd te benoemen. Hij tekent met "Jacobus Casteleijn" en zij met "Selia van der Linden". (ONA Rotterdam, inv. 535, f. 315 e.v.) 

- 5 sept. 1669: comp. voor notaris I. Troost te Rotterdam Jacobus Casteleijn, koopman en verleent procuratie ad lites aan Adriaen van Sterrevelt, procureur voor het Hof van Holland en de Hoge Raad, om aan de laatstgenoemde instantie te verzoeken "condemnatie op zoodanigen contract off obligatie als bij Willem Jansz. Ketel" op 1 sept. 1668 ten voordele van hem, comparant, is gepasseerd ten overstaan van notaris D. Meesters. (ONA Rotterdam inv. 545, f. 289)

- 7 mei 1670: Jacob Casteleijn koopt een huis in West-Nieuwland te Rotterdam, genaamd "den Yseren Bergh" (ONA Rotterdam inv. 1539, f. 1209)

- 2 sept. 1670: Lucretia de Man en Johanna de Man, meerderjarige, ongehuwde personen, en ds. Theodorus Ab Eerst, predikant te Oudewater, als man van Elisabeth de Man, samen kinderen van Catherijna van Gesel en erfgenamen van Johanna van Scharlaecken, weduwe van Cornelis van Gesel, hun grootmoeder van moederszijde, en tevens erfgenamen van hun tante Lucretia van Gesel, verlenen procuratie aan hun neef Jacob Casteleijn, koopman te Rotterdam, om te compareren voor de Kamer Rotterdam van de VOC en daar op naam van ds Franciscus Dibbetius, predikant te Arnhem, als echtenoot van Adriana van Gesel, mede-erfgename van Johanna van Scharlaecken en Lucretia van Gesel (zonder dat er nog andere erfgenamen van laatstgenoemden in leven zijn), een actie van 300 gl. kapitaal, die stond op naam van wijlen Johanna van Scharlaecken. (ONA Dordrecht inv. 183, f. 117 e.v.)

- 25 juni 1679: Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam, als man van Celia van der Linden, en Cornelis van Someren, koopman te Dordrecht, als man van Johanna van der Linden, verlenen procuratie aan Johannes Hellu, notaris te Dordrecht, om te vorderen hetgeen zij namens hun echtgenotes tegoed hebben van verscheidene personen, van wie zij de namen en woonplaatsen later aan de geconstitueerde zullen opgeven. (ONA Dordrecht inv. 240, f. 187 e.v.)

- 1 mei 1681: Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam, als man van Selia van der Linde, en Cornelis van Someren, als man van Johanna van der Linde, samen erfgenamen van hun overleden grootvader, Coenraet Damasz. van der Linde, verkopen aan Jacob van Dongen, meester-smid en burger van Dordrecht, een huis in de Grote Spuistraat, staande tussen het huis van de kinderen en erfgenamen van Adriaen Kluijt en dat van Hendrick van Keijserswaert, als echtgenoot van de weduwe van Gijsbert van Bergen. De koper is schuldig aan Jacob Casteleijn een bedrag van 1000 gl. (ORA Dordrecht inv 792, f. 22 e.v.)

Kinderen (allen NG gedoopt Rotterdam behalve a-1-1.)

a-1-1. Johan, gedoopt NG Dordrecht 11 juni 1663 (geen getuigen vermeld)

a-1-2. Maria, 18 jan. 1665 (get.: Joosge Jans [grootmoeder van vaderszijde], Marta van der Linden)

a-1-3. Adriana, 15 sept. 1667 (get.: Maria van Nijspel, Catrijna van den Berg [echtgenote van Cornelis Casteleijn])

a-1-4. Christiaan Casteleijn, 11 febr. 1670 (get.: Joosie Jans, Adrijaen van Slingerlant), jongman van Rotterdam wonende te Amsterdam (1697), lid van de vroedschap van Rotterdam (1705-1735), lid van het college der admiraliteit van Zeeland (1710-1712), burgemeester van Rotterdam (1712 en 1713), overleden Rotterdam 18 jan. 1735, begraven Rotterdam 27 jan. 1735 (Grote Kerk, 4 1/2 uur beluid, liet na 1 meerderjarig kind, woonde op het Nieuwe Werk), trouwde NG/Stadstrouw Rotterdam 28 juli/13 aug. 1697 Geertruijt Rivet, jonge dochter van 's-Gravenhage wonende aan de Leuvehaven te Rotterdam (1697)

- 24 mei 1721: comp. voor J. Bordels, notaris te Rotterdam, Christiaen Casteleijn, raad in de vroedschap en oud-burgemeester van Rotterdam. Hij legateert aan zijn zuster Josina Casteleijn een somma van 1000 gl. "tot een gedagtenisse" en aan zijn nicht Charlotta Rivet, "bejaarde ongehuwde dochter", al hetgeen hij reeds aan haar heeft gegeven en voor haar betaald en daarenboven het vruchtgebruik van zijn huis en tuin, genaamd "Het Huijs de Pilaren", staande en gelegen te Voorburg, op voorwaarde, dat zij uit de opbrengsten van dat huis alle verpondingen en andere lasten zal betalen, die op het huis gesteld zijn en nog gesteld zullen worden. Hij legateert aan alle dienstboden en knechts, die bij zijn overlijden bij hem in zullen wonen, elk een somma van 150 gl., aan Elisabeth Cradepool, "bejaerde ongehuwde dochter", wonende te Rotterdam, een bedrag van 300 gl., aan de Armen van de NG gemeente van Rotterdam 400 gl. en aan de diaconie van de Waalse gemeente te Rotterdam, een bedrag van 200 gl. Tot erfgenaam van al zijn overige na te laten goederen benoemt hij zijn zoon Jacob Andreas Castelein, door hem verwekt bij zijn vooroverleden vrouw Geertruijd Rivet. De testateur wil, dat de hierna te noemen voogden bij de Staten van Holland een verzoek zullen indienen om aan zijn zoon, wanneer hij de leeftijd van 20 jaar bereikt, "veniam aetatis" te verlenen. Hij wenst, dat geen van zijn na te laten goederen, in het bijzonder zijn huis en tuin op het Nieuweland buiten de Schiedamse Poort van Rotterdam, de meubels daartoe behorende, alsmede de bibliotheek, al het gemaakt goud en zilver, de juwelen en "zijden, wollen en linnen [kleren]", door de voogden verkocht zullen worden, voordat zijn zoon mondig is geworden, gaat trouwen of van de Staten van Holland "veniam aetatis" heeft verkregen. Tot aan dat moment moet zijn tuin op het Nieuweland op kosten van zijn boedel onderhouden worden door een bekwame tuinman en mag het huis bewoond worden door een persoon, die door de voogden aangewezen zal worden. Die persoon zal samen met zijn zoon het huis en de tuin mogen gebruiken gedurende de minderjarigheid van zijn zoon, terwijl de vruchten, die in de tuin groeien, zullen moeten worden verdeeld tussen zijn zoon en de voogden. De voogden hebben de keuze om een administrateur aan te stellen, die dan op kosten van testateurs boedel bezoldigd zal worden. Als zij ervoor kiezen een administrateur aan te stellen, zullen zij aan de Weeskamer van Rotterdam moeten overdragen "soodanige obligatiën, rentebrieven en andere effecten, als Haere Edelheden tot haer dechargie en gerustheijd geraedzaem zullen vinden", zonder evenwel gehouden te zijn aan de Weeskamer daarvan verantwoording af te leggen. De testateur verbiedt, dat de koffer, die met zijn eigen cachet verzegeld is en waarin al zijn losse papieren gelegd zijn, door de voogden of door anderen geopend zal worden, maar wenst, dat die koffer aan zijn zuster Josina overhandigd zal worden en dat zij hem vervolgens in bewaring zal houden totdat zijn zoon meerderjarig is geworden of gaat trouwen. Tot voogden stelt hij aan mr. Joan van Berckel, raad in de vroedschap van Rotterdam en gecommitteerde raad van de Staten van Holland en Hugo du Bois, raad in de vroedschap van Rotterdam. (ONA Rotterdam inv. 2388, f. 274 e.v.)

- 6 jan. 1730: compareren voor notaris J. Vermé te Rotterdam Christiaen Casteleijn, oud-burgemeester en raad in de vroedschap van Rotterdam en Jozina Casteleijn, "bejaerde ongehuwde dogter", wonende mede te Rotterdam, kinderen en erfgenamen van wijlen Jacobus Casteleijn en Cicilia van der Linde en uit dien hoofde eigenaars geworden van zekere schuldrentebrief, die door Pieter Matthijsse, spijkermaker te Dordrecht, op 7 nov. 1668 voor schepenen van Dordrecht is verleden ten behoeve van Maria van Mispelthoeff [sic], weduwe van Johannes van der Linden. De rentebrief is verzekerd op een huis buiten de Vuilpoort van Dordrecht en was oorspronkelijk 1400 gl. groot. Daarvan resteert nog een bedrag van 600 gl. Comparanten verlenen procuratie aan de Rotterdamse koopman Barent Huijsem om van de huidige debiteur de resterende 600 gl. en de daarop verlopen interest te vorderen en de schuldbrief op de daartoe gebruikelijke wijze te laten royeren. (ONA Rotterdam inv. 2069, f. 7 e.v.)

Kind:

a-1-4-1. Jacob Andreas Castelijn, gedoopt Amsterdam 28 mrt. 1704 (getuigen: Jacob Casteleijn en Josina Casteleijn), jongman van Rotterdam wonende buiten de Schiedamsepoort (1738), raad en vroedschap van Rotterdam, commissaris van de posterij, begraven Rotterdam 16 dec. 1757 (Grote Kerk, eigen kelder, 4 1/2 uur beluid, woonde zuidzijde Haringvliet, overledene was raad en vroedschap en commissaris van de posterij), trouwde NG Rotterdam 18 mei 1738 (ondertrouw) Alida Jacoba Kersteman, jonge dochter wonende in Den Haag (1738)

- 29 sept. 1724: testeert voor de Rotterdamse notaris M. Sonmans Charlotte Rivet, "bejaerde ongehuwde dogter", wonende onder de jurisdictie van Rotterdam ten huize van Christiaen Castelein, oud-burgemeester en raad in de vroedschap van Rotterdam. Zij legateert aan elk van de dienstboden, die bij haar overlijden in het huis van Christiaen Casteleijn zullen wonen, een bedrag van 25 gl. Tot erfgenaam van al haar overige na te laten goederen benoemt zij haar neef Jacobus Andreas Castelein, zoon van voornoemde Christiaen Casteleijn. Testatrice tekent met haar naam. (ONA Rotterdam inv. 2557, akte 397)

- 19 okt. 1740: comp. voor F. van Lier, notaris te Rotterdam, mr. Jacob Andreas Casteleijn, inwoner van Rotterdam. Hij verleent machtiging aan Cornelis Vurens, wonende te Gouda, om voor hem aan degene, die het hem goeddunken zal, te verkopen een losrentebrief van 1000 gl. ten laste van het gewest Holland en West-Friesland "ten comptoire van" de gemene middelen te Gouda, staande op naam van Jannetje en Catharina Cox, gedateerd 11 mrt. 1668. Deze losrentebrief is op 29 okt. 1732 door Jan Laurens van Krimpen, enige nagelaten zoon en erfgenaam van Lauris Jansz. van Krimpen, die een zoon en mede-erfgenaam was van Jan Centen, ten overstaan van schepenen van Hillegersberg getransporteerd aan mr. Allard van der Duijn, in diens hoedanigheid van executeur-testamentair van wijlen Coenraed Casteleijn en naderhand door Willem Boon, notaris en procureur te Rotterdam, die na het overlijden van mr. Allard van der Duijn de enige overgebleven executeur van het testament van Coenraed Casteleijn was, bij het afleggen van de rekening van zijn administratie op 3 okt. 1738 aan de comparant, als erfgenaam van Coenraed Casteleijn, overgedragen. (ONA Rotterdam inv. 2784, f. 233 e.v.)

a-1-5. Josina Casteleijn, 18 okt. 1672 (get.: Josina Casteleijn, Cornelis van Someren), OSP, begraven Rotterdam 31 dec. 1732 (Grote Kerk, eigen, 4 1/2 uur beluid, overledene was "bejaarde dochter", woonde Westnieuwland)

- 20 okt. 1728: testeert voor de Rotterdamse notaris M. Sonmans Geertruijd Pollenbuijs, meerderjarige ongehuwde dochter, wonende te Rotterdam ten huize van Josina Castelein. Zij legateert aan de drie kinderen van haar overleden zuster Margariet Pollenbuijs een bedrag van 300 gl. Tot erfgenamen van al haar overige goederen benoemt zij de zes kinderen van haar broer Jan Pollenbuijs, wonende te Essen in het Kleefsland. Tot voogden over haar minderjarige erfgenamen benoemt zij Barent van Huijssem, die ten huize van Josina Casteleijn woont en Dirk van Huijssem, suikerbakkersknecht te Rotterdam. Testatrice tekent met haar naam. (ONA Rotterdam inv. 2563, akte 102)

a-1-6. Coenraet Castelijn, 22 okt. 1676 (get.: Pieter van Gesel, Joosie Jans), koopman te Rotterdam (vermeld 1705), oud schepen van het Hof en de Hoge Vierschaar van Schieland (vermeld 1726), ongehuwd, OSP, begraven Rotterdam 14 sept. 1726 (Grote Kerk, eigen, overledene was een bejaard jongman, liet erfgenamen na, bij nacht bijgezet, "van den Bergh hier gebragt")

- 21 febr. 1705: verklaring op verzoek van Coenraat Castelijn, koopman te Rotterdam, door Jacob Jacobsz., Anthonij de Bruijn, Adolf van der Linden [Adolfsz.], kooplieden te Dordrecht, Johannes van Heemsing, wonende te Rotterdam, Joris van den Berg, burger van Dordrecht en Henrica Melanen, dienstmaagd van Adolf van der Linden. Attestanten verklaren, dat zij op 18 februari 1705 bij een publieke verkoping in de St. Jorisdoelen zijn geweest en daar de rekwirant gesproken hebben. Castelijn is daarna met de attestanten naar het huis van voornoemde kapitein Adolf van der Linden gegaan, waar hij de nacht heeft doorgebracht. Volgens de getuigen is hij niet eerder dan 20 februari d.a.v. uit Dordrecht vertrokken. (ONA Dordrecht inv. 573, akte 10)

- 3 mei 1726: compareren voor de Rotterdamse notaris N. Montanus Jasper Everwijn meester-metselaar en Maria van Sprangh, echtelieden wonende te Rotterdam. Zij verklaren schuldig te zijn aan Coenraet Casteleijn, wonende te Hillegersberg, een somma van 2000 gl. wegens geleende penningen. (ONA Rotterdam inv. 2545, f. 39 e.v.)

- 16 aug. 1726: testeert voor notaris N. Montanus te Rotterdam, Coenraet Casteleijn, oud schepen van het Hof en de Hoge Vierschaar van Schieland, wonende even buiten het dorp Hillegersberg, "onpasselijk van lichaem dog volkomen bequaem omme van ende over zijne tijdelijke en na te late goederen te konnen disponeren". Hij herroept zijn eerdere testamenten, in het bijzonder het testament, dat hij heeft gepasseerd voor het Gerecht van Hillegersberg op 11 april 1726. Hij legateert aan zijn zuster Josina Casteleijn zijn derde part in een huis op het Westnieuwland te Rotterdam, waarin hij op dat moment woont en zijn derde part in een pakhuis, staande mede aldaar in het Kraampoortje [ook bekend als Kraanpoortje, ABdH]. Als zijn zuster echter zich zal gaan "opposeren" tegen de bepalingen van dit testament, zal dit legaat vervallen en zullen testateurs parten in genoemde huizen toekomen aan de Armen van Hillegersberg en Rotterdam. Hij legateert aan mr. Allard van der Duijn, schout van Hillegersberg, of bij vooroverlijden diens kinderen, 18 1/2 morgen land, gelegen in het ambacht Hillegersberg in de Berg- en Broekspolder, strekkende uit de Rotte tot Willem Hartevelt toe, belend oost Jan Jorisz. Vastenou en west de heer Testalan, inclusief alle huurpenningen van dat land, die men testateurs boedel bij zijn overlijden nog schuldig zal zijn en een somma van 1000 gl. Aan mr. Simon Hendrik Kruijger, advocaat voor de respectieve Hoven van Justitie in Holland, wonende in Den Haag, legateert hij 500 gl., aan Rudolphus Cabeljau, secretaris van Hillegersberg, 500 gl., aan Willem Boon, notaris en procureur te Rotterdam 500 gl., aan Willem Vink, lector en medicinae doctor te Rotterdam, 500 gl., aan Theodorus van Son, "praktizerend doctor te Boxel", 250 gl., aan Jan Kooij, bode van Hillegersberg, 800 gl., aan Matthijs van Heel, hospes aldaar, 500 gl., aan Jan van Casteelen, mr. chirurgijn aldaar, 300 gl., aan Wouter van den Steen, katoendrukker wonende onder Hillegersberg, 200 gl., aan Anna Cornelis van Staveren, wonende tegenwoordig bij ... Turk [sic], mr. broodbakker te Rotterdam, 100 gl., aan zijn neef Adolff van der Linden [Adolffsz.], wijnkoper te Dordrecht, 1000 gl., aan zijn neef en nicht Dingeman Goederheijde en diens echtgenote [naam niet vermeld: Dingeman Goederheijde trouwde NG Rotterdam 4/21 sept. 1707 Cornelia de Wijn]*, wonende te Rotterdam, een bedrag van 500 gl. en al zijn kleren van wol en linnen, aan Geertruijt Polenbuis, die te Rotterdam woont in het huis van zijn zuster, 200 gl., aan Elisabeth Cradepoel, wonende te Rotterdam, 100 gl., aan de kinderen van juffrouw Van der Horst, wonende te Rotterdam 200 gl., aan Palli en Johanna Goelt, dochters van mr. Thomas Goelt [Gould], wonende te Rotterdam, ieder 100 gl., aan Jan Does, metselaar te Hillegersberg, 100 gl., aan Andries Specht, testateurs twijnder, 200 gl., aan Jan Cranebroek, zijn gewezen twijnder, 200 gl., aan Steven van de Kastelen, wonende bij Pieter van Balen, 50 gl. en aan de "Groote en Politique Armen" van Hillegersberg en Rotterdam 500 gl. Casteleijn legateert aan zijn huishoudster, Margareta Barents, tot aan haar overlijden, de revenuën van zijn huizen in de Lombardstraat en de Buursteeg te Rotterdam, die, volgens het reeds gemaakte of nog te maken bestek, door zijn na te noemen executeurs-testamentair gebouwd moeten worden, mits Margareta alle gewone en buitengewonen lasten van die huizen zal betalen en zij alle voorkomende reparaties voor haar rekening zal nemen. Als zij echter gaat trouwen, zal dit legaat vervallen en moeten de executeurs-testamentair of testateurs erfgenamen aan Margareta eenmalig een somma van 6000 gl. uitkeren. Aan haar legateert hij ook nog al zijn huisraad, ongemunt goud en zilver en alle vrouwenkleren, gemaakt of ongemaakt, van wol, linnen, zijde, katoen of andere stoffen. Mocht testateur komen te overlijden voordat de genoemde huizen in de Lombardstraat en Buursteeg voltooid zijn - in welk geval die huizen niet eerder dan 1 mei 1727 zullen mogen worden verhuurd - dan zal zijn huishoudster uit zijn nalatenschap nog een bedrag van 500 gl. ontvangen en mag zij tot genoemde datum blijven wonen in testateurs woonhuis "aen den Bergh" en zal zij "de vrugten uijt den tuijn [mogen] profiteren". Gedurende die tijd (dus tot aan 1 mei 1727) zal dit huis onderhouden moeten worden ten laste van zijn na te laten boedel. Hij legateert ook aan Margareta een bedrag van 200 gl. voor de aanschaf van "fatsoenlijke" rouwkleding. Zijn executeurs-testamentair moeten er ook zorg voor dragen, dat de knecht en de dienstmeid, die bij zijn overlijden bij hem inwonen, van behoorlijke rouwkleding voorzien worden, maar alleen als zij zich "ordentelijk" gedragen hebben. Tot universele erfgenaam benoemt hij zijn neef Jacob Andreas Casteleijn, die zijn erfdeel echter niet mag aanvaarden of enige opbrengsten daaruit ontvangen, zolang hij ongetrouwd is en zijn vader, Christiaen Casteleijn nog in leven is. De door hem te erven goederen zullen voor die tijd beheerd moeten worden door de executeurs-testamentair. Als Jacob Andreas zich zal verzetten tegen deze bepalingen, hetzij in rechte of daarbuiten, of indien hij zich niet tot uiterste zal verzetten tegen pogingen van anderen om de bepalingen van het onderhavige testament aan te vechten, zal hij van testateurs nalatenschap verstoken blijven. Als één van genoemde gevallen zich voordoet of als Jacob Andreas ongehuwd komt te overlijden en zijn vader dan nog in leven is, benoemt de testateur tot universele erfgenamen de hiervoren genoemde mr. Allard van der Duijn, mr. Simon Hendrik Kruijger, Willem Boon, neef Adolff van der Linden (of bij vooroverlijden hun kinderen) en de Armen van Hillegersberg en Rotterdam, allen in gelijke porties. Testateur secludeert de weeskamers van Hillegersberg en Rotterdam en van elke andere plaats, waar zijn sterfhuis zal zijn. Tot executeurs-testamentair benoemt hij zijn goede vrienden Allard van der Duijn (als administrateur) en Willem Boon (als toeziend executeur). In het geval iemand hen moeilijkheden zal aandoen wegens hun optreden als executeurs van zijn testament, wenst hij dat zij tot consulent en advocaat zullen nemen genoemde Simon Hendrik Kruijger. Akte door testateur ondertekend. (ONA Rotterdam inv. 2545, f. 151-159)

* 15 sept. 1722 comp. voor notaris Francois Waarts, notaris te Rotterdam, Dingeman van Goederheijde, wonende te Rotterdam, als echtgenoot van Cornelia de Wijn, dochter en voor de helft mede-erfgename van wijlen Willem de Wijn en Seburga van de Werve, dochter en voor een derde deel mede-erfgename van Cornelis van der Werve, in zijn leven baljuw van Bommenede en van Cornelia Nolthenius, echtelieden. Van Goederheijde en zijn vrouw verlenen procuratie aan Hobius de Crijger, commies van de Admiraliteit te Sommelsdijk, om met de overige erfgenamen de landen en goederen, die hun, comparanten, zijn aangekomen door overlijden van Cornelia's ouders resp. grootouders, te verkopen en te verhuren. Zij verlenen aan De Crijger ook machtiging om van de erfgenamen of boedelbeheerders van wijlen notaris Jacob Trompert te vorderen rekening van de ontvangsten en uitgaven, die Trompert, als administrateur van voornoemde goederen, sedert de laatst gesloten rekening heeft gehad en gedaan. Comparanten herroepen de procuratie, die Dingeman, nomine uxoris, samen met Catharina de Nijs, weduwe en erfgename ex testamento van wijlen notaris Pieter de Wijn, op 25 jan. 1721 ten overstaan van notaris Johan Nolthenius te 's-Gravenhage heeft gepasseerd op Johannes en Nicolaas Vermaas. Tenslotte verlenen comparanten machtiging aan Hobius de Crijger om van Nicolaas Vermaas en van de erfgenamen of boedelbeheerders van Johannes Vermaas rekening te vorderen van de ontvangsten en uitgaven, die zij gehad en gedaan hebben krachtens de thans herroepen procuratie van 25 jan. 1721. (ONA Rotterdam inv. 1834, f. 469 e.v.)

[Dingman, zoon van Cornelis van Goederheijden, wijn- en brandewijnkoper te Dordrecht (ONA Dordrecht inv. 241, f. 153v, akte dd 3 juli 1680) en Clara Vileboort, gedoopt NG Dordrecht 24 jan. 1677.

Cornelis van Goederheijden wijnkoper jongman van Sommelsdijk en daar wonende (1669), weduwnaar van Sommelsdijk wonende bij de Vuilpoort (1671), trouwde 1e NG Dordrecht 14 mrt. 1669 (ondertrouw, procl. Sommelsdijk) Aletta [Jacobsdr.] Sam, weduwe van Francoijs Leenderts, wonende op de Nieuwe Haven (1669), 2e NG Dordrecht/Dubbeldam 8/22 nov. 1671 Clara Vijleboort, jonge dochter van Dordrecht wonende bij de Schrijversstraat (1671)

Cornelis van Goederheijden was een zoon van Dingeman van Goederheijden en Maertje Cornelisdr. Verschuijre:

ONA Dordrecht 414, akte dd 25 april 1678: Cornelis van Goederheijden, wijnkoper en burger van Dordrecht, verleent procuratie aan zijn moeder, Maertje Cornelis Verschuijre, weduwe van Dingeman van Goederheijden, wonende te Sommelsdijk, om voor hem van Eldert Ariensz. te vorderen de huishuur, die laatstgenoemde hem schuldig is.

- 21 juli 1704: extract ingeschreven in het weesboek van het testament van Cornelis van Goederheijden, koopman en burger van Dordrecht, gepasseerd voor notaris P. van Son te Dordrecht op 3 aug. 1703. Hij heeft tot voogden benoemd: Carel Ruijgrok, secretaris te Geervliet en Dingman van Goederheijden, wijnkoper te Dordrecht. (Weeskamer Dordrecht inv. 29, f. 210v)]

- 6 febr. 1736: Willem Boon, notaris en procureur te Rotterdam, als "enige overgeblevene" executeur-testamentair van wijlen Coenraet Castelein, verleent machtiging aan de procureur Johan van Gesel "generalijk om alle zaken en processen, dewelke bereids bij ofte tegens hem comparant in zijn voorgenoemde qualité zijn en na dezen nog zullen werden geïnstitueert, voor alle gerechten, daar [Van Gesel] is postulerende", waar te nemen. (ONA Rotterdam inv. 1972, f. 23 e.v.)

Casteleijn was mogelijk de vader van een buitenechtelijk kind:

- 10 okt. 1717: gedoopt (Kath. Rotterdam, Slijkvaart) Johanna, dochter van Coenraad Jacobsz. Castelein en Grietje van Brink (get.: Aaltje Boekhoud)

a-2. Ariaentge, 14 jan. 1646, jong overleden 

a-3. Coenraet, 1 nov. 1647, jong overleden

a-4. Johanna van der Linde, 29 mrt. 1650, jonge dochter van Dordrecht wonende op de Nieuwe Haven (1667), weduwe van Dordrecht (1677), overleden in 1681, trouwde 1e NG Dordrecht 5/21 juni 1667 Adriaen van Slingelant, jongman van Dordrecht wonende in de Houttuin (1667), postmeester te Dordrecht, 2e NG Dordrecht/Papendrecht 29 aug./12 sept. 1677 Cornelis van Someren, jongman van Dordrecht, koopman (1677)

- 6 juli 1664: "Op huijden den VIen dach Julius 1664 compareerde voor mij Arent van Neten, openbaer notaris in Dordrecht, d'heer Adriaen Coenen, schepen der stadt Dordrecht, als voocht over Johanna van der Linde, achtergelaten minderjarige dochter van zaliger Johannis van der Linde, mede erfgenaem van de gerechte helfte in de achtergelatene goederen van wijlen Coenraet Damissen van der Linde, haer grootvader zaliger, in sijn leven coopman binnen Dordrecht voornoemt ende verclaerde in die qualité geconstitueert ... te hebben bij desen jouffr. Maria van Mispelhoef, moeder van de voorsz. Johanna van der Linde, ende d'heer mr. Cornelis Baen advocaet, beijde woonende binnen Dordrecht voorsz., samen ende elcx van hen int besonder, specialijck omme vvtten name ende van voorsz. comparants wegen, in qualité voorsz. geduijrende zijne absentie, te treden in den sterfhuijse van wijlen d'voorsz. Coenraet Damissen van der Linden zaliger ende aldaer te helpen voltrecken den inventaris van desselfs achtergelatene goederen, scheijdinge ende deijlinge te maken ende helpen instellen, cavelingen aengaen ende lot verwachten, alle profijtelijke schulden in te vorderen ende de onprofijtelijke onder quitantie te betalen, accoorden, transactiën ende ... appointementen aen te gaen, de noodige ende vereijschte instrumenten te teijckenen ende te passeren, oock ist van noode in rechte te mogen ageren ende recht te plegen, den eedt van calumnia te doen, in omnibus ad lites cum postestate substituendi ... Aldus gedaen ende gepasseert op den dorpe van Hendrickijdenambacht ter presentie van d'eerwaerde ds. Michael Nicasius predicant ende Cornelis Ghijelen van Ghiessendam, ingesetenen aldaer, als getuigen versocht. (ONA Dordrecht inv. 143, f. 380)

2 juni 1667: comp. voor notaris A. de Haen te Dordrecht Adriaen van Slingelandt, jongman, geassisteerd met zijn ouders, de heer postmeester Cornelis van Slingelandt en Elijsabeth Treurniet, enerzijds en Johanna van der Linden, jonge dochter, geassisteerd met haar moeder, Maria van Mispelshouff, weduwe van Johannes van der Linden, anderzijds, om huwelijkse voorwaarden te maken, "in manieren als volcht, te weten, dat den voorsz. heer postmeester Cornelis van Slingelandt tot sustentatie ende onderstant vant voorsz. huijwelijck metten voorsz. sijnen soon belooft heeft ... te geven eens de somme van drie duijsent Car. guldens ... ende daerenboven noch een portie uijt sijne brieven dewelcke jaerlijcx sal renderen de somme van ses hondert guldens, soo lange als den voorsz. heer postmeester Cornelis van Slingelandt in levenden lijve sal sijn ende langer niet, waertegens de voorsz. Joffr. Johanna van der Linden ... ten huijwelijck inbrengen sal alle soodanige goederen, soo roerende als onroerende, geen uijtgesondert, als haer sijn competerende ende haer aenbestorven sijn door doode ende overlijden van haeren grootvader Sr. Coenraet Damasz. van der Linden zaliger ende alle andere, hoedanich die souden mogen bevonden werden, ende specialijk oock noch de voorsz. toecomende bruijts vaderlijcke goederen ter somme van ses duijsent gelijcke guldens, sonder eenige cortinge van uijtsettinge ofte andersints, omme alle de voorsz. goederen, soo in capitaelen als incompste bij de voorsz. toecomende echteluijden ingevolge van 't lants recht int gemeen beseten ende geproffiteert te werden." (ONA Dordrecht inv. 224, f. 157 e.v.)

15 okt. 1667: Adriaen van Slingeland, wonende te Dordrecht, als echtgenoot van Johanna van der Linden, verklaart van Adriaen Coenen, oudraad te Dordrecht en Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam, als voogden over genoemde Johanna van der Linden, ontvangen te hebben een obligatie van 10.000 gl. ten laste van de provincie Holland, gedateerd 1 jan. 1649, een obligatie ten laste van Coert Walman, inhoudende 100 gl. en gedateerd 8 nov. 1663 en een obligatie ten laste van juffrouw Mispelshouff, inhoudende 1000 gl. en gedateerd 4 dec. 1664 [sic, de datum is onjuist, omdat Coenraet van der Linden voordien overleden is], welke obligaties Johanna van der Linden zijn toebedeeld bij de scheiding van de boedel, die is nagelaten door haar grootvader Coenraet Damisz. van der Linden. Tevens verklaart de comparant, dat zijn vrouws voogden rekening hebben afgelegd betreffende de administratie van haar overige goederen. Daarbij is gebleken, dat er een batig saldo is van 1900 gl. 18 st. en 8 penn., welke comparant in contant geld heeft ontvangen. Van Slingeland verklaart bovendien ontvangen te hebben, eveneens in contant geld, de helft van de goederen, die hij, nomine uxoris, in gemeenschappelijke eigendom heeft gehad met Jacobus Casteleijn, waarvan de waarde in totaal  een somma van 2298 gl. 14 st. en 8 penn. bedroeg. Comparant verklaart hiermee volledig voldaan te zijn van hetgeen zijn vrouw toekwam en belooft dienaangaande geen aanspraken meer te doen op haar mede-erfgenamen. Voor de nakoming van dat laatste stelt zich borg Cornelis van Slingeland, postmeester te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 146, f. 595 e.v.)

11 mrt. 1668: voor notaris A. den Haen testeren Adriaen van Slingelandt, koopman te Dordrecht en zijn vrouw Johanna van der Linden. Zij herroepen de huwelijkse voorwaarden, die zij hebben gemaakt voor dezelfde notaris op 2 juni 1667. Tot erfgenaam en voogd benoemen zij de langstlevende van hen beiden, die gehouden zal zijn hun kinderen op te voeden, te onderhouden etc. en hun bij mondigheid of eerder huwelijk "onder hen allen" een bedrag van 10.000 gl. uit te keren. Zij secluderen de Weeskamer. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 224, f. 338 e.v.)

- 21 sept. 1676: comp. voor notaris G. de With Johanna van der Linde, weduwe van Adriaen van Slingelandt, in zijn leven postmeester te Dordrecht, voogdes over haar minderjarig kind. Zij verklaart, "om redenen dat haer ... niet wel mogelijck is, alle haere eijgene affaires, d'opvoedinge en tutele van't voors. haer kindt, ende d'administratie van hare, en des kindts goederen en haer beijder intrest allenthalven ende alomme naer behooren waer te nemen", tot medevoogden over haar kind en "administrateurs" van haar eigen goederen en die van haar kind benoemd te hebben haar zwager Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam, en haar neef Adolphus van der Linde, koopman te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 237, f. 369 e.v.)

- 10 nov. 1676: "sij geregistreert de seclusie uijt den testamente van saliger Adriaen van Slingelandt ende ... Johanna van der Linden echtelieden gepasseert voor den Notaris Adriaen de Haen" op 11 mrt. 1668. (Weeskamer Dordrecht inv. 85, f. 87)

- 17 nov. 1676: Johanna van der Linde, weduwe van Adriaen van Slingelandt, herroept het testament, dat zij "door inductie, aenradinge en persuasie van haren swager d'heer Jacobus Casteleijn, opden ... [sic] September laestleden, ofte ontrent die tijt" ten overstaan van de Dordtse notaris J. Hellu heeft gepasseerd. (ONA Dordrecht inv. 237, f. 442 e.v.)

- 17 nov. 1676: Johanna van der Linden, weduwe van Adriaen van Slingelandt, in zijn leven postmeester te Dordrecht, is door haar man bij testament aangesteld tot voogdes over hun minderjarig kind met "macht van assumptie" en heeft tot medevoogden benoemd haar zwager Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam en haar neef Adolphus van der Linde, koopman te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 237, f. 444 e.v.)

- 17 nov. 1676: Johanna van der Linde, weduwe van Adriaen van Slingelandt, verklaart, dat zij wegens het overlijden van haar zuster Cecilia van der Linde, echtgenote van Jacobus Casteleijn, en "om andere pregnante redenen" wil herroepen de akte van voogdij, die zij op 21 sept. 1676 ten overstaan van notaris G. de With, heeft verleden en waarbij zij Jacobus Casteleijn en Adolphus van der Linde, resp. haar zwager en neef, tot voogden en administrateurs heeft benoemd, interdicerende [notaris De With] ... daervan aen iemant ter werelt, ende besonderlijk niet aende voors. haren swager en neve, eenige openinge te doen, ofte eenige visie ofte lectuere toe te laten, veel min daer van te maecken ofte uijt te geven, eenigh affschrift ofte copie directelijk ofte indirectelijk". (ONA Dordrecht inv. 237, f. 446 e.v.)

- 8 nov. 1681 "Op huijden den VIII november [1681] compareerde voor mij Johannes Hellu, openbaer notaris etc., Joffr. Johanna van der Linde, huijsvrouwe van d'heer Cornelis van Someren, wonende binnen deser stede, mij notaris bekent, sieckelijck te bedde liggende, doch haer verstant, redenen ende memorie seer wel machtich ende volcomentlijck gebruijckende ... voorgenomen hebbende te disponeren van haere tijtelijcke goederen ... [Zij verklaart] vooreerst gemaeckt ende gelegateert te hebben sulcx sij doet bij desen aen Maijcken Blom haere goede bekende vriendinne een somme van vijff hondert car. gl. tot twintich stuijvers t'stuck ende inde overige resterende goederen soo roerende als onroerende, egeene goederen altoos uijtgesondert ofte gereserveert, sulcx sij testatrice stervende eenichsints metter doot ontruijmen ende naerlaten sal, daerinne ende inden eijgendom van dien, verclaerde sij testatrice tot haere eenige ende universele erffgenaem gemaeckt, genomineert ende geïnstitueert te hebben sulcx sij doet bij desen haeren soone Johannes van Slingelant bij haer verweckt aen d'heer Adriaen van Slingelant, haeren eersten man zaliger, ... soo nochtans dat den voorsz. haeren soone van alle ende ijgelijcke de goederen, die hem uijt crachte deses eenichsints sullen comen aen te besterven, niet en sal vermogen te disponeren ofte daervan aen ijmant ter werelt ijets wech te maecken, geduijrende de minderiaricheijt ofte [vóór] de troudach van den gemelte haeren soone ... [en als hij eerder komt te overlijden dan zijzelf, zullen alle door hem te erven goederen komen aan zijn naaste verwanten en erfgenamen ab intestato van moederszijde] sonder dat de naeste vrunden en erffgenaemen ab intestato van vaders sijde van den voorsz. haeren soone daervan ijets sullen hebben ofte vermogen te pretenderen ... onder de conditie, dat de voorsz. ...  naeste vrunden ende erffgenaemen ab intestato van 's moeders sijde in dien gevalle aen haeren voornoemde man sullen moeten uijtreijcken ende betaelen een somme van vijff duijsent gl. ... Willende voorts sij testatrice dat ten behoeve van de voorn. haeren soone onder de hiernaer te nomineren voochden ende executeurs van desen haeren testamente sullen blijven ende bewaert werden alle haer testatrices gout ende silver mitsgaders juweelen als oock haer beste lij[n]waet ende haer beste bedde en vordere toebehooren, sonder dat altselve sal mogen werden vercocht. Soo als sij testatrice oock wel expresselijck is willende ende begerende dat de huijsen ende packhuijsen, daerinne haere ouders hebben gewoont ende sij met haren swager d'heer Jacobus Casteleijn noch int gemeen is hebbende, mede niet sullen mogen werden vercocht geduijerende de minderiaricheijt van haeren voorn. soone, maer dat alle deselve sullen moeten sijn ende blijven soo als die iegenwoordich sijn." Zij benoemt tot voogden en executeurs-testamentair haar man Cornelis van Someren, haar zwager Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam en haar neef Adolff van der Linden, koopman en burger van Dordrecht. Zij secludeert de Weeskamer. Akte door testatrice ondertekend met "Johanna van der Lijnden". (ONA Dordrecht, inv. 345, geen folionrs.)

- 23 dec. 1681: in het weesboek ingeschreven een extract uit het testament van Johanna van der Linden, vrouw van Cornelis van Someren, gepasseerd te Dordrecht op 8 nov. 1681. Zij heeft als voogden en executeurs-testamentair aangewezen haar man Cornelis van Someren, haar zwager Jacobus Casteleijn, koopman te Rotterdam en haar neef Adolff van der Linden, koopman en burger van Dordrecht. (Weeskamer Dordrecht inv. 27, f. 399)

ORA Dordrecht inv. 793, f. 30v e.v.: op 10 juli 1683 comp. Thomas de Vries, advocaat voor de Hoven van Justitie in Holland, als echtgenoot van Maria van Slingelandt en procuratie hebbende van Treurniet Loijmans en Cornelis Turckens, echtgenoot van Maria Loijmans, volgens procuratie gepasseerd voor not. Lucas van der Does te Bergen op Zoom op 22 april 1682 [sic],  tevens als gemachtigde van Maria Treurniet, weduwe van Blasius van Haerlem de Oude en van Willem van Slingelandt, zoon van  postmeester Cornelis van Slingelandt zaliger, volgens procuratie gepasseerd voor notaris H. van der Hoop te Dordrecht op 26 juni 1683. Comp. mede Jacobus Casteleijn als voogd over het nagelaten kind van wijlen Adriaen van Slingelandt. Genoemde personen zijn erfgenamen van wijlen Cornelis Adriaensz Treurniet. De comparanten verkopen aan Sara van der Poel, weduwe van Anthonij Terwe, een huis [in de Voorstraat] bij de Nieuwbrug, staande tussen het huis van Willem van Burick en dat van de weduwe van Frans Matthijsz, voor 2160 gl. contant.

- 31 okt. 1692: Cornelis van Someren, wonende op Papendrecht, weduwnaar van Johanna van der Linden, die eerder weduwe was van Adriaen van Slingelandt, als medevoogd van het weeskind van Adriaen van Slingelandt en Johanna van der Linden, verleent procuratie aan Willem Breur, procureur voor het Hof van Holland, om voor hem te "defenderen" het proces, dat Jacob Casteleijn, koopman te Rotterdam, als administrerend voogd tegen hem, Van Someren, voor het Hof van Holland "moverende" is. (ONA Dordrecht inv. 192, akte 41)

- 13 april 1691: compareert voor notaris J. Melanen Cornelis van Someren, wonende te Papendrecht, als gewezen testamentaire, toeziende voogd van Johannes van Slingelandt, zoon van wijlen Adriaen van Slingelandt en Johanna van Slingelandt [sic], "als vande hooge overicheijt becomen hebbende veniam aetatis". Hij verleent procuratie aan Willem Breur, procureur voor het Hof van Holland, om voor hem waar te nemen het proces, dat Johannes van Slingelant tegen hem "moverende" is aangaande het beheer, dat hij gehad heeft over Van Slingelandts goederen. (ONA Dordrecht inv. 192, f. 156 e.v.)

- 31 okt. 1692: compareert voor notaris J. Melanen Cornelis van Someren, wonende te Papendrecht, weduwnaar van Johanna van der Linden, die eerder gehuwd was met Adriaen van Slingelandt. Hij verleent procuratie aan Willem Breur, procureur voor het Hof van Holland, om hem te verdedigen in het proces, dat Jacob Casteleijn, koopman te Dordrecht, tegen hem heeft aangespannen voor het Hof van Holland. (ONA Dordrecht inv. 192, f. 97 e.v.)

Kind:

a-4-1. Johannes van Slingerlant, gedoopt NG Dordrecht 1 mei 1668, woonde in 1713 in het ambacht Hillegersberg

- 3 jan. 1711: Johannes van Slingerland, meerderjarig jongman wonende te Rotterdam, verkoopt aan [naam niet ingevuld: zie hieronder bij 17 jan. 1711] een obligatie ten laste van het gewest Holland en West-Friesland, "ten comptoire" van Dordrecht, inhoudende een bedrag van 10.000 gl., met de daarop verlopen interest, welke obligatie staat op naam van Coenraet Damisz. van der Linde, zijn overgrootvader zaliger en is gedateerd 1 jan. 1648 (ONA Rotterdam inv. 1183, f. 11)

- 17 jan. 1711: Johannes van Slingerland, inwoner van Rotterdam, verklaart van mr. Isaack van Schinne, oud-schepen van Rotterdam, een somma van 6000 gl., tegen een interest van 4 % jaarlijks, geleend te hebben, waarvan door hem op 19 april 1694 ten overstaan van notaris F. de Koning te Rotterdam een akte van obligatie is gepasseerd en vervolgens van dezelfde Van Schinne nog een bedrag van 3000 gl. geleend te hebben, tegen een interest van 5 %, waarvan akte is gepasseerd voor notaris D. d'Olijslager te Rotterdam op 31 mrt. 1700. Als onderpand voor deze leningen heeft de comparant verbonden een obligatie van 10.000 gl., gedateerd 1 jan. 1648 en staande op naam van zijn overgrootvader, Coenraet Damisz. van der Linde. Van Slingerland verklaart voorts, dat hij laatstgenoemde obligatie op 11 okt. 1710 heeft verkocht aan Hendrik van Nuijs, inwoner van Rotterdam, op voorwaarde, dat deze de voornoemde somma van 6000 gl. en die van 3000 gl., waarvoor de verkochte obligatie verbonden was, samen met de daarop verlopen interesten, zou afdoen. Hij heeft de obligatie op 3 jan. 1711 getransporteerd aan Van Nuijs en daarvan op dezelfde dag akte verleden voor notaris J. van de Pavort te Rotterdam, evenwel "in blanco", d.w.z. dat de naam van de koper in de betreffende akte niet is vermeld. (ONA Rotterdam inv. 1183, f. 28-30)

- 29 mei 1713: comp. voor notaris Fr. Waarts te Rotterdam Johannes van Slingerlant, wonende onder het ambacht Hillegersberg. Hij verleent procuratie aan Hendrik van Nuijs, inwoner van Rotterdam, ten einde voor hem op te nemen een kapitale somma van 8000 gl. en daarvan ten behoeve van degene, die bereid gevonden zal worden de comparant dat bedrag te lenen, behoorlijke obligatie te passeren. Tot onderpand van het geleende bedrag zal dienen een geaggregeerde obligatie van 10.000 gl. ten laste van de provincie Holland en West-Friesland "ten comptoire van Dordrecht", staande op naam van Coenraet Damisz. van der Linden en gedateerd 1 jan. 1648, welke obligatie comparant is aangekomen door overlijden van zijn moeder, Johanna van der Linde, weduwe van Adriaan van Slingerlant, comparants vader. Indien Van Slingerlant de schuld niet binnen de te stellen termijn zal voldoen, staat het de toekomstige crediteur vrij de als onderpand verstrekte obligatie te verkopen, hetzij publiekelijk of onder de hand en daarvan het genoemde bedrag van 8000 gl. plus de verlopen interest af te houden. Van het overschot zal de crediteur vervolgens aan de voornoemde geconstitueerde rekening moeten doen en daarvan behoorlijke kwitantie leveren. (ONA Rotterdam inv. 1817, akte 140)

b. Dames Coenraetsz., juli 1620, overleden vóór 20 jan. 1647

c. Adolff, aug. 1621, jong overleden

d. Pieter, okt. 1622, jong overleden

e. NN, nov. 1623, jong overleden]

IIb. Adolf (Alff) Damisz. (Heintges), geboren naar schatting ca. 1590, smid van Lintorf, wordt burger van Duisburg in 1613, overleden tussen ca. 1637 en 1647, trouwde Anna Brackerman

14 sept. 1636: comp. voor notaris Dirck Sijmonsz. Coplaer Anneken Barents, jonge dochter, ongeveer 27 jaar oud, om haar testament te maken. Getuigen: Coenraet Damasz., harnasmaker en burger van Dordrecht en Oloff Damasz., smid van Lintorf. (ONA Dordrecht inv. 75, f. 102v e.v.)

Kinderen (o.a; volgorde onzeker):

a. Coenraet Adolfsz., geboren naar schatting ca. 1623 (vóór 17 juni 1624 [ONA Dordrecht inv. 14, f. 153 e.v]) trouwde NN

Kinderen (volgorde onzeker):

a-1. Coenraet van der Linden, burger van Duisburg in 1675

a-2. Anna Elisabeth van der Linden, geboren naar schatting ca. 1655 (minderjarig in 1675), trouwde Duisburg (Salvator-kerk) 22 juli/17 aug. 1682 Hendrik Stempels, gedoopt Duisburg (Ref.) 12 dec. 1657, zoon van Wilhelm Stempels en Margaretha Höbbing

Salvatorkirche te Duisburg

Kinderen (o.a.):

a-2-1. Selia (Cecilia) Stempels, geboren Duisburg 15 april 1683, jonge dochter van Duisburg, wonende voor het Bagijnhof te Dordrecht (1709), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 20 sept. 1731 (Zelia Stempels, vrouw van Henderick de Kievit, bij de Nieuwbrug in de Wijnstraat, met karossen, laat kind na) trouwde Gerecht NG Dordrecht 13 okt./25 nov. 1709 (de bruidegom geassisteerd met zijn moeder, de bruid met haar goede bekende Anna Renbergh) Hendrik de Kievit, gedoopt NG Dordrecht 20 dec. 1682, jongman van Dordrecht, wonende in de Gravenstraat (1709), weduwnaar van Dordrecht, wonende bij de Nieuwbrug (1731), zoon van Pieter Hendriksz. de Kievit en Maeijken Joosten van Veen. Hendrik de Kievit trouwde 2e Gerecht/NG Dordrecht 6/23 dec. 1731 (de bruid geassisteerd met Jan de Haen, haar zwager) Jenetta van de Burgh, jonge dochter van Dordrecht, wonende bij de Schrijversstraat (1731), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 7 juni 1748 (Jenette van de Burgh, vrouw van Hendrick de Kiwit, in de Wijnstraat, laat geen kinderen na, met "ordinaire" koetsen.

Cecilia Stempels wordt vermeld in "Duisburger Konsistorialakten - Protokolle des Presbyteriums III: 1689-1721" von Hans Schaffner (Stadtarchiv Duisburg, 1973): 23 mrt. 1701 (Mittwoch in der Karwoche): 1. Confessiionem fidei ediderunt: Cecilia Stempels.

Zij wordt vermeld in het rapport van de kerkenraad te Duisburg dd 8 juni 1707 (Mittwoch vor Pfingsten, punt 6): "Mit kirchlichen Zeugnissen sind zu uns kommen Celia Stempels, von Dordrecht" (Vriendelijke mededeling van mevr. B. Lüdecke te Ratingen.)

7 april 1711: testament van Hendrick de Kivit, burger van Dordrecht, en zijn vrouw Selia Stempels. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam en voogd. De langstlevende zal gehouden zijn hun kinderen op te voeden en te onderhouden etc. tot hun mondigheid of het moment, waarop zij gaan trouwen en hun dan 100 gl. uit te keren, als de testateur de langstlevende is, of 50 gl., als de testatrice de langstlevende is. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 673)

26 april 1746: Jan de Haan en Hendrik de Kievit, burgers van Dordrecht, verkopen voor 1200 gl. aan Marija van Waaij, jonge dochter, wonende te Dordrecht, een huis in de Wijnstraat omtrent de Beurs, staande tussen het huis van Egbert van Streeffkerk en dat van Johannes Wiltens. (ORA Dordrecht inv. 821, f. 134v e.v.)

b. Johannes Adolfsz. van der Linden, volgt IIIa

c. Christoph Heintges (Christophorus Henrici), geboren vermoedelijk te Lintorf (hertogdom Berg in Duitsland) ca. 1637, studeerde theologie te Duisburg en Leiden, predikant van de Reformierte Kirche te Ratingen 1664-1679 ("während seiner Dienstzeit wird 1668 der Grundstein der reformierten Kirche gelegt"), overleden in 1679, trouwde Duisburg (Marienkirche) 24 mrt. 1665 Catharina Wunder, overleden vóór 1674, dochter van Johann Wunder, predikant te Duisburg en NN, 2e Ratingen (Reformiert) 14/30 jan. 1674 Sibilla Hülssbusch auf den Foren, dochter van Wimmer Hülssbusch auf den Foren en Elsbeth Bringmann

- 9 mei 1650: Christoph Heintges ingeschreven aan het Gymnasium te Duisburg: "Christophorus Henrici oder Hintjes Montanus, 13 annorum, fabri ferrarii filius, Classis Quartae. (Album I des Gymnasiums in Duisburg 1623-1703)

- 19 okt. 1655: immatriculatie aan de Universiteit van Duisburg: "Christophorus Henrici Lintorpio Montanus, 18 annorum. Nuper promotus est classibus Duisburgensibus et nomen professus."

- 29 nov. castel: disputatio theologica Universiteit van Duisburg (zie foto hieronder).

 

- 1660-1663: studeert aan de Universiteit te Leiden.

Zijn immatriculatie luidt: 14 sept. 1660: Christophorus Henrici, Montanus, ann. 23, Theologiae studios, habitet apud eundem [= Anthonius Muser in de Korte Diefsteeg] (Archief Universiteit Leiden, ms. ASF 10, p. 587)

22 okt. 1662: Christoffel van der Linde, student in de Diefsteeg, ontvangt een attestatie van de NG gemeente te Leiden (Pieterskerk)

(Vriendelijke mededeling van mevr. B. Luedecke te Ratingen.)

d. Adolf van der Linden, geboren naar schatting ca. 1635,  volgt IIIb

IIIa. Johannes Adolfsz. van der Linden, geboren naar schatting ca. 1630, jongman uit Bergsland [hertogdom Berg in Duitsland] wonende op de Nieuwe Haven (1658), ijzerkoopman te Dordrecht, overleden ald. 16 sept. 1695 (zerk in de Grote Kerk), trouwde NG Dordrecht 28 april/12 mei 1658 Catharijntje Ruitenburg, gedoopt NG Dordrecht febr. 1636, jonge dochter van Dordrecht wonende "aan" de Grote Kerk (1658), overleden Dordrecht 9 okt. 1691, dochter van Jan van Ruitenberg en Aechien Hendriksdr. Verloef (Verlouw) *

* NG trouwboek Dordrecht 16 dec. 1629: Jan Routenberg kleermaker jongman uit het Land van Gulick wonende aan de Nieuwbrug en Aeghen Hendricksdr. Verloef, van Dordrecht, wonende "in de Keijser", getr. 10 jan. 1630. NG trouwboek Dordrecht 16 mei 1638: Jan Daniëlsz. du Blas kleermaker weduwnaar van Londen en Aechien Hendriksdr. Verloef, van Dordrecht, weduwe van Jan van Ruijtenberch, beiden wonende in de Kannekopersbuurt (Voorstraat), getr. 1 juni 1638

Voorouders van Agatha Verlouw:

1. Agatha (Aechien) Verlouw, geboren 1600, trouwde 1e 1630 Jan (van) Ruytenburch, 2e 1638 Jan Dublas Daniëlsz.

2. Hendrik Verlou (Verlouf) Daniëlsz., geboren 16 aug. 1565, weduwnaar van Dordrecht, wonende bij de Vuilpoort (1605), overleden 23 nov. 1615, trouwde 2e NG Dordrecht 17 april/18 mei 1605 Belike Lenarts Goidschalcxdr., van Dordrecht, 1e

3. Lijnken (Catharina) Damasdr.

4. Daniël Verlou Adriaensz., geboren 3 nov. 1532, overleden 1596, trouwde 7 jan. 1561

5. Agatha van Slingelandt, geboren naar schatting ca. 1535

10. Cornelis Henriksz. van Slingelandt, geboren 1507, burgemeester van Dordrecht, overleden 15 juli 1583, trouwde ca. 1534

11. Catharina Brouwer, geboren 1509, overleden 10 dec. 1568

20. Hendrik Cornelisz. Hendriksz. van Slingelandt, geboren 1484, overleden 1531, trouwde

21. Digna Boogaert, geboren 1485

22. Jan Gerritsz. Brouwer

40. Cornelis Hendrick Pietersz. van Slingelandt, overleden vóór 28 sept. 1506, trouwde

41. Maria de Witt, overleden na 1512

42. Andries Cornelisz. Boogaert

80. Hendrick Pietersz. van Slingelandt, geboren naar schatting ca. 1425, overleden vóór 1503, trouwde

81. Caterina van Steenhuijsen Willemsdr.

160. Pieter Willemsz. van Slingelandt, geboren naar schatting ca. 1390, overleden ca. 1455, trouwde

161. Mariken Adriaensdr.

162. Willem van Steenhuijsen Pietersz., raad van Brielle, tollenaar van Dordrecht, trouwde

163. Margriet Franckendr. van Bijland

320. Willem van Slingeland Jansz., geboren naar schatting ca. 1370, landpoorter van Dordrecht, "uut Alblasserwaert" (1429), overleden Oud-Alblas vóór 13 aug. 1440

(De Wapenheraut, 1899, nr. 4, p. 77 e.v.; De Nederlandsche Leeuw 2001, kolom 566 e.v.)

- 3 aug. 1655: compareren voor notaris J. Schoormans Jan Daniëlsz. Dublas, burger van Dordrecht, weduwnaar van Agatha Verlouw, enerzijds en Ernestus Ruijtenburch en Coenraet Damisz. van der Linden als voogd over Catarina Ruijtenburch, genoemde Ernestus en Catarina zijnde kinderen en erfgenamen van wijlen Agatha Verlouw, anderzijds. Comparanten verklaren, dat bij de scheiding van Agatha's nalatenschap aan haar weduwnaar Jan Dublas is toebedeeld een huis in het Steegoversloot te Dordrecht, staande tussen het huis van Aelbrecht Hillebrantsz. Swol en dat van de kinderen en erfgenamen van Jan Cornelisz. van Bergen. Het huis is belast met een hypotheek van 1200 gl. ten behoeve van Anthonij van de Biesheuvel. Getuigen: Hendrick Francken en Pieter Muijs. (ONA Dordrecht inv. 93, f. 165 e.v.)

- 10 mrt. 1657: "de heeren weesmeesters ordonneren Monsr. Herwijnen te betalen aen Joannis van der Linde de somme van een hondert vijfftich gls. over een jaer montcosten van Willem Jansen van de Kievidt". (Weeskamer Dordrecht inv. 76, f. 55)

- 9 jan. 1661: compareert voor notaris G. Waltherij Johannes van der Linde, koopman en burger van Dordrecht, die op verzoek van Dionijs Mannee Maasschipper, thans verblijvende te Dordrecht, verklaart, dat hij, comparant, in juli of augustus 1660 van Johannes Versluijs, koopman te Amsterdam, gekocht heeft "seeckere quantiteijt ijsers, op alsulcke conditie ende voorwaerde, dat den selven Versluijs de selve quantiteijt ijsers soude leveren vrij binnen scheeps boort tot Amsterdam voornoemt, buijten costen van hem comparant, welcken volgende hij comparant de geseijde quantiteijt ijsers alhier ter stede heeft ontfangen ende daer van betaelt de costen vant inslaen van de selve ijser voor des pachters gerechticheijt daer toe staende, als oock mede alle vordere oncosten, sonder daer van ijetwes altoos tot laste van den voorgenoemden Versluijs in reeckeninge te hebben gebracht, ofte aende cooppenningen vandien gecort te hebben." (ONA Dordrecht inv. 293, f. 184 e.v.)

ONA Dordrecht inv. 247, f. 58 e.v.: op 1 febr. 1662 compareert voor notaris A. Meijnaert Johannes van der Linde, burger van Dordrecht, die verklaart schuldig te zijn aan James Yard, Engels koopman te Dordrecht, een somma van 1890 gl. wegens "aengetelde penningen bij hem comparant ontfangen op de coop van seeckere parthie ijser bij den voorsz. James Yard van hem gecocht, naer Engelant gesonden, ende alsnu bij hem comparant voor sijne reeckening weder naer hem genomen." Compareerde mede Coenraet Damasz. van der Linde, burger van Dordrecht, die verklaarde zich aangaande deze schuld borg te stellen voor Johannes van der Linde. Akte door beiden ondertekend.

ONA Dordrecht inv. 180, f. 48 e.v.: op 27 febr. 1662 legt Coenraet Damisz. van der Linden, ijzerkoper, op verzoek van Johannes van der Linden, mede ijzerkoper en burger van Dordrecht, een verklaring af. Hij getuigt, dat hij zich met Johannes op 10 febr. 1662 heeft begeven ten huize van Abraham van Beveren, heer van Oost- en West-Barendrecht, burgemeester van Dordrecht, waar zij ontmoet hebben mr. Raphel Bressie en John Jert, Engelse kooplieden, die de rekwirant verzocht hadden daarheen te komen. De attestant heeft gehoord, dat Bressie en Jert zich bij de burgemeester beklaagden over het feit, dat Johannes van der Linden order had gegeven om een partij van 35.000 ponden "roeijen" ijzer, door hem aan Jert verkocht, en door hem reeds ingescheept, niet eerder te lossen dan wanneer hij daartoe opdracht had gegeven. Johannes heeft daarop gezegd, dat hij dat ijzer niet op krediet, maar tegen betaling in contant geld aan Jert had verkocht, en dat hij derhalve eerst zijn geld wilden hebben voor hij tot levering zou overgaan. Mr. Bressie heeft toen geantwoord: "Wij begeren van u geen Credit, noch oock u goet niet. Ghij moocht het wederom nemen, ende keeren de penningen wederom uijt die gij daer op ontfangen hebt." De rekwirant is toen door bemiddeling van burgemeester Van Beveren met Jert overeengekomen, dat hij de goederen terug zou nemen, en het geld, dat hij daarvoor reeds ontvangen had, aan Jert zou retourneren. Coenraet van der Linden heeft zich voor dat laatste borg gesteld.

ORA Dordrecht inv. 786, f. 28 e.v.: op 16 mei 1668 verkoopt Dirck Stoop, huistimmerman en burger van Dordrecht, voor 350 gl. contant aan Johannes van der Lijnde, koopman en burger van Dordrecht, een huis op de Hoge Nieuwstraat, staande tussen het huis van Coert Waleman droogscheerder en dat van Corstiaen Gijsen.

ONA Dordrecht inv. 182, akte 247, f. 381 e.v.: op 14 okt. 1669 verkoopt Johan van Neurenburg, oudraad van Dordrecht, aan Johannes van der Linde, ijzerkoper, een huis en pakhuis op de Nieuwe Haven, staande tussen het huis van Corst[iaen] Ghijssen en dat van Job Daniëls [Pop], bakenmeester. De koopvoorwaarden zijn: de verkoper behoudt het erf achter het pakhuis "ter lenghte van ontrent seventien voeten langh, omme het selve tot sijn believe tot allen tijden te mogen naer hem nemen, gebruijcken en betimmeren"; het genoemde erf, ter breedte van het pakhuis en ter lengte van ongeveer 17 voeten, zal toekomen aan de koper; hij zal op dat erf niets mogen laten bouwen, waardoor de verkoper "eenige de minste discomoditeijt soude mogen genieten, off dat sijne lichte daer door becommert souden mogen werden"; de bakoven of stoofoven van verkoper zal op dat erf blijven staan; bij zware sneeuwval zal de koper er zorg voor dragen dat de straat voor het huis van verkoper sneeuwvrij blijft, zodat de huurders van de verkoper er geen last van hebben.

ORA Dordrecht inv. 786, f. 114v: op 20 juli 1669 verkopen Johan van Neurenberch, oudraad van Dordrecht en Job Daniëlsz. Pop, bakenmeester, aan Johannes van der Lijnde, koopman en burger van Dordrecht, domum cum suis, bestaande uit twee woningen of pakhuis [sic], staande onder één dak, op de Nieuwe Haven, te weten voornoemde heer Van Neurenberch aan de oostzijde en voornoemde Pop aan de westzijde, belend aan de ene zijde door het huis van Corstiaen Gijsen en het huis van genoemde Van Neurenberch aan de andere zijde. Kopers verklaren hiervan betaald te zijn, te weten Van Neurenberch met 1000 gl. en Pop met 1200 gl.

ONA Dordrecht inv. 442, f. 33 e.v: op 9 mei 1675 testeren voor notaris P. van Son te Dordrecht Johannes van der Linden koopman en Catharina Ruijtenburgh, echtelieden wonende te Dordrecht. Zij benoemen tot erfgenaam en voogd de langstlevende van hen beiden, die gehouden zal zijn hun kinderen te onderhouden en op te voeden tot mondigheid of eerder huwelijk en dan "aen de selve met hen allen" een somma van 1000 gl. uit te reiken. Zij secluderen de Weeskamer. Akte door beiden ondertekend.

ONA Dordrecht inv. 236, f. 86 e.v.: op 17 mei 1675 compareren voor notaris G. de With Johannes van der Linde, koopman en burger van Dordrecht, enerzijds en Coenraet van der Linde, burger van Duisburg, voor zichzelf en namens zijn minderjarige zuster Elisabeth van der Linde, anderzijds. Comparanten verklaren, dat zij door bemiddeling van mr. Francois de Kaesteecker advocaat en Govert de With, notaris te Dordrecht, "geliquideerd" hebben aangaande zekere somma van penningen, die in mei 1672 door Maurits van der Linde, inwoner van Lintdorp, aan voornoemde Johannes van der Linde overgezonden zijn om ten behoeve van Coenraet en Elisabeth van der Linde belegd of beheerd te worden, welke somma van penningen 1000 gl. bedragen zou hebben, maar door Johannes van der Linden "genoteert en bevonden, soo hij affirmeerde, ter somme van [920 gl. 18 3/4]". Dit laatstgenoemde bedrag heeft hij in 1673 aangewend voor de aankoop van een obligatie ten laste van de provincie Holland, gedateerd 4 juni 1637 en staande op naam van Jacob Nijssen. Van die obligatie heeft Johannes twee jaar interest ontvangen, samen bedragende een somma van 80 gl. Hij meent evenwel nog aanspraak te maken op een bedrag van 210 gl. wegens 3 1/2 jaar kostgeld voor Coenraet van der Linde, waarvan laatstgenoemde echter beweert niets meer schuldig te zijn. Compareert mede Adolphus van der Linde, koopman en burger van Dordrecht, die verklaart voornoemde obligatie en een bedrag van 87 gl. 4 st. 12 p. uit handen van zijn broer, Johannes van der Linde, ontvangen te hebben ten behoeve van Coenraet en Elisabeth van der Linde, zijn neef en nicht. Coenraet van der Linden belooft zijn oom Adolphus dienaangaande te zullen "indemneren". Akte door de drie comparanten ondertekend.

ONA Dordrecht inv. 442 f. 136 e.v.: op 11 dec. 1676 verklaart Pieter Matthijsz. Chastelet, meester-smid te Dordrecht, schuldig te zijn aan Johannes van der Linden, ijzerkoopman te Dordrecht, een bedrag van 380 gl. 18 st. en 8 penn. "per reste van meerder somme spruijtende ter saecke en over leverantie van ijser."

1677: overdracht van een muntplaats van de Munt te Dordrecht van Jacob Davidtse op Johannes van der Linden, die op 28 dec. 1677 de meesterproef doet. (W. Dolk, Het Serment van de Munt van Holland te Dordrecht, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, deel V ['s-Gravenhage 1951], p. 157)

Het portret van Johannes van der Linden (bovenste rij, tweede van links), geschilderd door Anthony Vreem in 1679, later toegevoegd aan het schilderij "De Muntmeesters" van Samuel van Hoogstraten (1674, Dordrechts Museum).

ONA Dordrecht inv. 442, f. 99 e.v.: op 24 juli 1677 compareert voor notaris P. van Son Jacob Davidse, meester in de Grafelijksheidsmunt van Holland te Dordrecht, geassisteerd met Jacob Goudriaen en diens vrouw Anneken Davids, zijn zwager en zuster, enerzijds en Johannes van der Linden, koopman in ijzer te Dordrecht, anderzijds. "Ende verklaarde den eerste comparant (op approbatie nogtans van Haar Edel Mogende Heeren de Raden ende Meesters van de rekeninge der voorn. Graaffelijkheijd ten sijnen reguarde) te hebben overgelaten ende den tweeden comparant van denselven eersten comparant Jacob Davidse te hebben overgenomen ... desselfs Jacob Davidsens voorsz. meester munters-plaatse met de gereetschappen daar toe nodigh voor eenen meester, voor soo vele den voorn. Jacob Davidse daar van hebbende is, [en] dat den tweeden aenden eersten comparant daar vooren sal betalen de somma van een duijsent car. guldens ... met nog agt ducatons, en een lapje donkker laken van vijf ellen tot een vereeringe ... Consenterende vervolgens den eerste comparant geassisteert als vooren, dat den voorn. tweeden comparant Van der Linden in de gemelte sijn eerste comparants meester muntersplaatse na de costume en gewoonlijken solemniteijten daer toe staande, daar en soo sulcx behoort, eeuwiglijke ende erffelijke werde gevest, en 't selve op sijnen name overgeboekt ende overgedragen ..."

ONA Dordrecht inv. 442, f. 141 e.v.: op 18 juni 1678 compareert voor notaris P. van Son Cornelis Theunisz. Denkker, burger van Dordrecht, die verklaart ontvangen te hebben van Johannes van der Linden, koopman in ijzer te Dordrecht, een bedrag van 460 gl. "ende dat ter saken over verkoopinge ende overlatinge van sijn comparants knaap-plaats inde Munte van de Graafflijkheijd van Hollant binnen dese stad, bij hem comparant aanden voorn. Sr. Johannes van der Linden op en voor desselfs soon Johannes van der Linden alrede lange verkogt ..."

- 17 mrt. 1679: een aantal Dordtse kooplieden, o.w. Johannes van der Linden, die participeert voor een zestiende part, zijn overeengekomen een fluitschip te laten maken en uit te rusten. De naam van dat schip zal "Neurenbergh" zijn. [Ongetwijfeld naar de drie heren Van Neurenbergh, die samen in het te bouwen schip participeren voor een vierde part.] Op 18 mrt. 1679 geven de contractanten aan de schiptimmerman Jan Schouten, burger van Dordrecht, opdracht om het fluitschip te bouwen. Hij moet daarvoor goed, gezond en gaaf eikenhout gebruiken, als het maar geen Bremer hout is. De afmetingen zullen zijn: lang 120 voeten overstevens, wijd bij de grote mast (buiten op zijn berghouten) 26 voeten en hol op zijn overloop elf en een halve voet. Het schip zal klaar moeten zijn half augustus eerstkomende. Schouten zal daarvoor 10.000 gl. ontvangen, maar de bouwmaterialen zullen door hemzelf bekostigd worden. Als het schip eerder dan augustus 1679 af is, ontvangt hij nog eens 500 gl. extra. De ijzeren onderdelen zullen door een ander gemaakt worden. (ONA Dordrecht inv. 240, f. 77 e.v., akten dd 17 en 18 mrt. 1679)

ONA Dordrecht inv. 443, f. 23: op 22 jan. 1680 verklaren Damis Jordaen, ongeveer 70 jaar oud, Leendert Ariensz. Heijman, ongeveer 36 jaar oud, Matthijs Jansz. Kok, ongeveer 59 jaar oud en Jan Frankken, ongeveer 34 jaar oud, allen gezworen waagknechten van de IJzerwaag te Dordrecht, op verzoek van Johannes van der Linden de Oude, koopman in ijzer te Dordrecht, dat zij op 29 aug. 1679, 15 nov. 1679 en 2 jan. 1680 voor rekening van de rekwirant uit drie beitelschepen resp. 250, 175 en 300 bossen nagelijzer gelost hebben en overgebracht hebben naar het pakhuis van Van der Linden, waar zij de bossen gewogen hebben en bevonden, dat die samen 35.856 pond wogen.

ONA Dordrecht inv. 443, f. 237 e.v.: op 19 juli 1680 verkoopt Jacob Willemsz. van Dijk bleker, wonende buiten de Vriesepoort naast de Beeldjeshaven [riviertje langs de huidige Singel en Blekersdijk], aan Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht, een stuk "warmoesgierslandt", inclusief de loods die erop staat, liggende in twee partijen naast elkaar onder de jurisdictie van Dubbeldam, tussen de tuin van majoor Hendrik van der Merk en het land van koper, belend ten zuiden en westen door de landen van  juffrouw Oudemans en ten oosten door het land van Jan van Leeuwen. De twee percelen zijn samen ongeveer 250 roeden groot. Koper betaalt 1800 gl. contant en een ducaat voor verkopers zoon Willem. Het land is alleen belast met een kapitale somma van 500 gl., die secretaris Halling erop sprekende heeft, "dewelke den kooper uijt de voorsz. sijne kooppenningen ende in minderinge van deselve sal mogen affdoen met de verloope interessen vandien." Koper en verkoper zullen elk een zilveren ducaton geven aan de Armen van de Nederduitse gemeente.

ONA Dordrecht inv. 241, f. 281 e.v.: op 22 nov. 1680 verklaren D. Spruijt, Abram de Rat, Renson Martin, Adrijaen Thooft, Johannes van der Linden, C. Muijs, Jan Bax Matthijsz., Abraham Heijblom, Francoijs Dola en Carel Tijssen, kooplieden te Dordrecht, samen mede-eigenaars van het schip "Neurenbergh", waarop schipper is Jan Sijmonsz. Brouwer, dat laatstgenoemde "mettet selve schip verhuijrt ende gedestineert [is] ... omme soo haest doenlijck van [Dordrecht] ... te varen naer St. Hubees in Portugael" en van daar zijn lading zout voor rekening van de bevrachters naar Dordrecht te brengen, en dat zij, aangezien de schipper beducht was, dat hij met het schip genomen zou worden door Turken of door andere "corsairen" of zeerovers, zij, comparanten, het schip verzekerd hebben voor 3200 gl., "belovende die somme tot sijne lossinge ende bevrijdinge, in cas hij als vooren genomen en gevangen mochte werden, te contribueren." Johannes van der Linden heeft daarvoor 200 gl. bijgedragen.

ORA Dordrecht nv. 792, f. 88 e.v.: op 30 april 1682 verkopen Johanna Louwa, weduwe van Johan de Munick, voor 1/3 part, ds. Samuel Potheuck, Frans predikant, Renson Martijn, Johannes Beijen en Ulderich Bongert, allen kooplieden, als testamentaire voogden van de minderjarige kinderen van Franchois de Want en diens vrouw Beatrix Louwa, beiden overleden, voor de overige 2/3 parten, voor 6150 gl. contant aan Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht, zeker "groothuijs" op de Nieuwe Haven omtrent de Lange Houten Brug met een klein huis daarachter, uitkomende op de Hoge Nieuwstraat, het grote huis staande tussen het huis van Jacob Latour en dat van Pieter Cloens en het kleine huis tussen de erfgenamen van de kapitein van de ponten en dat van voornoemde Cloens.

ONA Dordrecht inv. 375, akte dd 12 sept. 1684: Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht, verhuurt aan Arien Rutten van der Heijden, smid te Strijen, een huis aldaar, staande tussen het huis van Jan Valentijn en de sluis, voor 53 gl. per jaar.

ONA Dordrecht inv. 375, akte dd 27 nov. 1684: Isaack Moses, burger van Dordrecht en zijn vrouw Anna Salomon Levi zijn schuldig aan Johannis van der Linden, koopman te Dordrecht, een bedrag van 800 gl. wegens geleende penningen.

ONA Dordrecht inv. 586, akte 28: op 19 aug. 1689 heeft notaris J. de Jongh te Dordrecht op verzoek van Johannes van der Linde, koopman te Dordrecht, zich gewend tot Govert van Wesel, eveneens koopman te Dordrecht, met het verzoek om de partij "staffijser" (het gewicht daarvan volgens het contract te rekenen naar Noordse schipponden), die Van der Linde van Van Wesel had gekocht, binnen drie dagen aan hem te leveren. Aangezien het antwoord van Van Wesel - hij zou het ijzer leveren "ingevolge van het protest", dat hij door zijn zwager had laten doen - niet voldeed aan het gevraagde, heeft de notaris protest gedaan van de kosten en schaden, die dientengevolge door Van der Linde zijn geleden.

Begraafboek Grote Kerk Dordrecht 3 mrt. 1691: een baar voor de zoon van Johannis van der Linden ijzerkoper bij de Roobrug

Begraafboek Grote Kerk Dordrecht 19 okt. 1691: een baar voor de huisvrouw van Johannis van der Linden op de haven bij de Houten Brug

Weeskamer Dordrecht inv. 108 (dodenregister), f. 28v, 9 [sic] okt. 1691: de vrouw van Johannis van der Linde bij de Roobrug

ONA Dordrecht inv. 565: op 17 juli 1692 compareren Jacob Roscam, Johannes van der Linden, Corstiaen Backus, Jan Caris, Hubert Borreth, Martijn Plucque en Philip Hoochstraaten, allen kooplieden te Dordrecht, voor zichzelf en vervangende de overige reders en belanghebbenden in het schip "de Munt van Hollant". Zij verklaren Jelmer Meijr, makelaar te Amsterdam, "te allen tijden te sullen indemneeren ... ter saacke van soodanige borghtochte voort gewijsde als deselven ten behouve van ... Jacques de Borsij, haar comparanten concerneerende, heeft geïnterponeert."

ONA Dordrecht inv. 555, (geen folionrs.), 4 aug. 1694: testament van Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht, gepasseerd voor notaris F. Beudt. Hij benoemt tot universele erfgenamen zijn kinderen Anna, Aechtgen [Agatha], Catharina, Johanna, Adolph en Grietgen van der Linden of bij vooroverlijden hun wettige nakomelingen. Aan zijn drie overige kinderen, Johannes, Coenraet en Cornelia van der Linden of bij vooroverlijden hun wettige nakomelingen legateert hij een somma van 2500 gl., boven hun 1/9 part in een somma van 20.000 gl, die aan die kinderen bij testament is gelegateerd door hun moeder zaliger, Catharina Ruijtenberg. De testateur wenst, dat zijn zoon Adolph in mindering van zijn erfportie en voor een bedrag van 4000 gl. zal aannemen zijn vaders huis, pakhuis en achterhuis, staande op de Nieuwe Haven tussen het huis van Anthony de Sont en dat van Corstiaen Bacchus. Tot voogden benoemt hij zijn zoon Adolph van der Linden en Jacob van Slingelant, achtraad van Dordrecht. Hij secludeert de weeskamer.

ONA Dordrecht inv. 520, akte 58: op 18 juli 1695 verklaren Pieter de Kievit, 54 jaar oud, Antony van der Mast, 34 jaar oud en Leendert Karlee, 36 jaar oud, allen gezworen waagknechten te Dordrecht, dat zij in juli 1695 uit het schip van schipper Wolter Wolterssen gelost en voor rekening van Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht, ontvangen hebben 991 staven plaatijzer, wegende "Ceuls gewicht" 42.652 ponden en 200 stuks "4 kant van 1 1/4 duijm", wegende 10.680 ponden. Zij hebben vernomen, dat dit ijzer aan Van der Linden is toegezonden door Bernard Essing, koopman te Keulen.

Begraafboek Grote Kerk Dordrecht 16 sept. 1695: (zerk in de Grote Kerk, graf no. 68 en 69 B) een zwarte baar voor Johannis van der Linden op de Dwarskaai, koopman in ijzer, vier maal luiden

Weeskamer Dordrecht inv.  109 (dodenregister), f. 16, 15 [sic] sept. 1695: Johannis van der Linde, ijzerkoper bij de Lange Houten Brug. Seclusie gepasseerd voor notaris F. Beudt te Dordrecht op 4 aug. 1695 [sic, moet zijn 1694]

Zerk van Johannes Adolfsz. van der Linden in de Grote Kerk van Dordrecht (juni 2008)

Op de kleine zwarte steen rechts boven de zerk staat: XL Johannes van der Linden  K:Kl. [knekelkelder] huys van 68 & 69 B

Het register van de graven in de Grote Kerk (Archief van de NH gemeente Dordrecht = archief 27, inv. 1573, 72v en 73) vermeldt:

No. 68 B: "1692: Johannes van der Linde eijserkooper. Den 22 december 1722 geset op juffr. Agatha van der Linde voor haer en de gesamentlijcke erfgenamen van den hr. Johannes van der Linden. Is met 69 één."

No. 69 B: "8 okt. 1698: twee graven van de Schaleijdeckers, nu Aernout van Konsten backer. Den 22 dec. [1722] geset op juffr. Maria Vernock weduwe Hugo Wilmart. Den 23 [dec. 1722] voornoemt dit graf verkocht aen de gesamentlijcke erfgenamen van de heer Johannes van der Linden volgens den transportbrief staende fol. 2 en is geset op juffr. Agatha van der Linden voor rekeningh als int transport daer no. 68 staet."

- 5 nov. 1700: compareren voor notaris A. Hagoort sr. Louijs de Court, koopman te Dordrecht, weduwnaar en erfgenaam van Anna van der Linden, enerzijds en Coenraedt van der Linden en Franchoijs de Court, als echtgenoot van Cornelia van der Linden, mede kooplieden te Dordrecht, anderzijds. Zij geven te kennen, dat, hoewel Johannes van der Linden, in zijn leven koopman te Dordrecht, die de vader was van voornoemde Anna en Cornelia van der Linden, in het testament, dat hij op 4 aug. 1694 heeft gepasseerd voor notaris F. Beudt te Dordrecht, zijn zoon, Johannes van der Linden de Jonge, "alsmede de voorn. Coenraedt en Cornelia van der Linden, drie van sijne kinderen, niet verder off anders tot sijne mede erffgenaemen hadde geïnstitueert als in derselver legitime portie", zij comparanten echter zijn overeengekomen, ten eerste, dat Louijs de Court, als erfgenaam van zijn overleden vrouw, "mede is gerechticht ende deelgenoot moet sijn inden nagelaetten boedel" van hun vader; ten tweede, dat de twee laatstgenoemde comparanten uit de boedel, die binnenkort verdeeld zal worden, evenals de overige kinderen een volledig en vrij kindsgedeelte zullen ontvangen, alsof het testament uit 1694 nooit gemaakt was; ten derde, dat Adolff van der Linden het huis, dat aan hem is gelegateerd, zal mogen aannemen voor de prijs, die in het genoemde testament is bepaald; ten vierde, dat de twee laatstgenoemde comparanten ervoor moeten zorgen, dat de overige kinderen en erfgenamen van Johannes van der Linden de Oude hun toestemming verlenen aan de onderhavige overeenkomst; ten vijfde, dat bij het kindsgedeelte, dat tweede comparanten in hun vaders nalatenschap toebedeeld zal worden, gevoegd moet worden "de portie van erffenisse de voorsz. twee leste comparanten en ijder vandien aengekomen door overlijden vande voorsz. Johannes van der Linde den Jongen" en tenslotte, dat tweede comparanten ten behoeve van eerste comparant een schriftelijke olbigatie van 2000 gl. zullen passeren, die zij zullen voldoen, wanneer de scheiding van hun vaders boedel tot stand is gekomen. (ONA Dordrecht inv. 436, f. 126 e.v.)

- 6 nov. 1700: compareren voor notaris A. Hagoort de Oude Adolff van der Linden, koopman, Louis de Court, koopman, als erfgenaam van Anna van der Linden, zijn overleden vrouw en Agatha, Catharina, Johanna en Margrita van der Linden, "meerderjarige dochters", allen kinderen en mede-erfgenamen van wijlen Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht. Comparanten geven te kennen, dat Adolff en zijn vijf zusters voor zes gelijke porties erfgenamen zijn van de goederen, die zijn nagelaten door hun vader, overeenkomstig het testament, dat  hij op 4 aug. 1694 heeft gepasseerd voor notaris F. Beudt te Dordrecht en dat zijn overige kinderen, nl. Johannes van der Linden de Jonge, die sindsdien is overleden, Coenraet van der Linden en Cornelia van der Linden, toen nog ongehuwd, maar inmiddels getrouwd met Franchois de Court, in hetzelfde testament "waren geïnstitueert in seeckere zomme in plaetse vande legitime portie". Voorts verklaren zij, dat Coenraet van der Linden en Franchois de Court, als man van Cornelia van der Linden, "kennisse becomen hebbende van de voorsz. testamentaire dispositie van haren vader en hun daerbij merckelijk benadeelt vindende, [zich] hadden geaddresseert aen haer comparanten en vriendelijk versogt, dat sij comparanten haer niet en wilden behelpen met den voorsz. testamente ..., nemaer [hun vaders] ... nalatenschap souden willen deijlen in egale portiën ten advenante van de kinderen, die hij nagelaeten hadde, en dien volgende in negen gelijcke gedeeltens, om alsoo te meer lieffde, rust ende eenigheijt tusschen soo nabestaende vrienden te bevorderen." De eerstgenoemde comparanten hebben vervolgens besloten "vrijwilligh ... te desisteren, en aff te gaen van de voordeelen, die sijluijden agtervolgens de voorsz. testamente van haren vader hadden cunnen en mogen pretenderen" en zijn overeengekomen, dat de boedel in negen gelijke porties zal worden verdeeld, met dien verstande, dat Adolff het huis van zijn vader op zijn erfportie zal mogen aanvaarden voor de prijs, die in het genoemde testament is vermeld. Akte door comparanten ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 436, f. 130 e.v.)

- 19 mei 1702: Coenraat van der Linden, Agatha van der Linden, Catharina van der Linden, Johanna van der Linden, Margreta van der Linden en Franchoijs de Court, als echtgenoot van Cornelia van der Linden, enerzijds en Adolff van der Linden, anderzijds, verklaren, dat tussen hen geschil gerezen is, aangezien de eerste comparanten van mening waren, dat de tweede comparant, als executeur van het testament van hun vader zaliger, diens boedel alleen had moeten "redden" en de uitstaande schulden invorderen en, indien daardoor enige schade gevallen zou mogen zijn na het overlijden van hun vader, de tweede comparant die schade alleen zou moeten dragen. De tweede comparant daarentegen beweerde, dat hij als executeur-testamentair niet alleen gehouden was de uitstaande schulden in te vorderen en de koopmanschappen te gelde te maken, maar dat zijn zusters, die ten tijde van het overlijden van hun vader meerderjarig waren, krachtens het testament van hun vader evenzeer daartoe verplicht waren en dat zij en de onmondige kinderen samen met hem aansprakelijk waren voor de eventueel te lijden schade. Comparanten hebben nu besloten het geschil te onderwerpen aan de arbitrale uitspraak van de heren Hendrick Terwe, Franchois Francken, Corstiaen Backus en Arent Cuijter, kooplieden te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 641, akte 39)

- 2 juni 1702: Coenraat, Agatha, Catharina, Johanna en Margreta van der Linden en Franchoijs de Court, man van Cornelia van der Linden, enerzijds en Adolff van der Linden, anderzijds, allen kinderen en erfgenamen van Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht, verklaren, dat zij door bemiddeling van hun arbiters, Hendrick Terwe, Franchois Francken, Corstiaen Backus en Arent Cuijter, zijn overeengekomen, dat de schade, die zou kunnen vallen op de uitstaande boekschulden en obligaties van hun overleden vaders boedel, door diens erfgenamen gemeenschappelijk zal worden gedragen, dat de tweede comparant met hulp van de eerste comparanten de inventaris van hun vaders nalatenschap binnen de eerstkomende drie weken zal voltooien, dat er een verdeling gemaakt zal worden van de gelden, die Adolff al in handen heeft en dat ieder van de erfgenamen zijn aandeel daarin uitbetaald zal krijgen, hetzij in één keer of, als dat Adolff ongelegen komt, in drie termijnen van drie maanden elk en dat alle erfgenamen verplicht zullen zijn de uitstaande schulden en obligaties in te vorderen en de te maken kosten daarvan gezamenlijk zullen dragen. Voots zijn zij overeengekomen, dat, ingeval Louis de Court, man van hun overleden zuster, Anna van der Linden, meer penningen uit de boedel gekregen mocht hebben dan zijn gerechte aandeel zal komen te bedragen, zij hem ertoe zullen brengen om hetgeen hij te veel heeft gekregen te restitueren en, als hij daarover zal gaan procederen, dat zij dan de onkosten, die zij zullen lijden van een eventueel proces, gezamenlijk zullen opbrengen. (ONA Dordrecht inv. 641, akte 41)

- 3 juni 1702: Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht, verklaart, dat hij wel enige aanspraken op zijn zusters en broer zou kunnen maken aangaande het kostgeld, dat zij te zijnen huize na het overlijden van hun vader in vier jaar tijd hebben verteerd, maar dat, gelet op de trouwe diensten, die zijn zusters en broer aan hun vader hebben bewezen, "soo int maniëren vande huijshoudinge, en goede opsigte, die de selve hebben gehouden ende gehad, int te woord staan vande gaande en komende luijden om soo veel haar doenlijck was in sijn comparants absentie die te helpen als anders", heeft hij besloten "egeene de minste actie ofte pretensie, op de voorsz. sijne susters en broeder respectieve ten reguarde vant voorsz. kostgelt te sullen maecken ofte reserveren." (ONA Dordrecht inv. 641, akte 92)

- 8 okt. 1704: Coenraat van der Linden, Agatha van der Linden, Catharina van der Linden, Johanna van der Linden, Margrita van der Linden en Franchois de Koert, als man van Cornelia van der Linden, kinderen en erfgenamen van Johannes van der Linden, verklaren, dat hun broer resp. zwager, als executeur-testamentair van hun vader diens boedel "deugdelijk en oprecht" heeft beschreven in een inventaris, gedateerd 1 mei 1696, "ende ten opsigte van den eersten comparant soo nogtans dat den selven aan sig behout en reserveert de post raeckende der comparanten overleden broeder Johannes van der Linden, die in den voorsz. inventaris niet en staat, alsmede reserverende verschijde posten d'welcke als lasten in den selven inventaris sijn gestelt, die den boedel soude concerneren, die [tot] d'selve approbatie niet sal wesen begrepen." (ONA Dordrecht inv. 643, f. 271 e.v.)

- 19 jan. 1705: comp. Francois Francken, Corstiaen Backes, Arent Cuijter en Evert Hartman, kooplieden te Dordrecht, die krachtens "de respective compromissen",  gesloten tussen Coenraet van de Linden, Agatha van der Linden, Catharina van der Linden, Johanna van der Linden, Margrita van der Linden en Francois de Coert, als echtgenoot van Cornelia van der Linden, allen kinderen en erfgenamen van Johannes van der Linden, enerzijds en Adolf van der Linden, zoon en mede-erfgenaam en executeur-testamentair van Johannes van der Linden, anderzijds, gepasseerd voor notaris S. de Moraaz op 19 mei en 2 juni 1702, mitsgaders krachtens de akte van surrogatie door de drie eerstgenoemde comparanten voor dezelfde notaris gepasseerd op 2 sept. 1702, na visie van de staat en inventaris van de boedel, die is nagelaten door Johannes van der Linden en de daarop volgende boedelscheiding, mitsgaders na examinatie van de liquidatie, gedaan door boekhouder A. van Sittert, verklaren, dat hun arbitrale uitspraak is, dat Adolf van der Linden aan zijn zusters, broer en zwager over kapitaal en interesten schuldig is de navolgende sommen geld (in guldens, stuivers en penningen): aan Coenraet van der Linden 138-1-12, aan Agatha van der Linden 12108-18-8, aan Catharina van der Linden 11168-10-2, aan Johanna van der Linden 7524-2-6, aan Margrita van der Linden 8587-19-6 en aan Francois de Coert 7490-0-14; dat Adolf gehouden blijft in jan. 1705 aan zijn zuster, broer en zwager, ingevolge het mondeling accoord, dat tussen hen is gesloten op 8 nov. 1704, te betalen de ene helft van de interesten over de door hem aan hen verschuldigde kapitalen, met dien verstande echter dat daaraan ten opzichte van Catharina afgetrokken zal worden een bedrag van 600 gl. over vier jaar huishuur, ten opzichte van Margrita een bedrag van 660 gl. wegens een assignatie door Adolf aan zijn zuster ten laste van een zekere Elisabet Faljaart gegeven en ten opzichte van Francois de Coert een somma van 1400 gl., door Adolf  in dec. 1704 aan De Coert betaald in contant geld; dat Adolf de wederhelft van genoemde interesten aan zijn zusters, broer en zwager zal uitkeren op 1 jan. 1706, zonder nochtans dat over die interesten wederom interest zal worden gerekend; dat Adolf verplicht zal zijn van alle genoemde kapitalen vier procent interest te betalen; dat de aflosssing als volgt zal geschieden: Adolf zal op 1 jan. 1707 een somma van 10000 gl. fourneren, met de verlopen interest sedert 1 nov. 1704, welke onder zijn zusters, broer en zwager zal worden verdeeld, "pont ponts gelijk naer rato of groote van iders agterwesen" en op 1 jan. 1708 gelijke somma van 10000 gl., te verdelen op dezelfde wijze; en voorts dat hij aan hen nog een bedrag van 190 gl. 14 st. en 8 penn. zal geven wegens enig oud ijzer, dat hij op 9 jan. 1705 uit de boedel heeft overgenomen. Aangezien Adolf aan de boedel nog moest verantwoorden wegens de loterij in Den Briel een bedrag van 1689 gl. 9 st. 8 penn. en nog wegens Levi Salomons een somma van 1000 gl. uit hoofde van een provisionele uitspraak van 11 sept. 1704 en hij van de boedel nog tegoed had een bedrag van 1360 gl. 16 st. "over het ledig leggen van een partij ducatons" ter waarde van 8505 gl. en nog een somma van 325 gl. over hetgeen op de verdeelde meubelen van de boedel te veel was gerekend, ontzeggen arbiters aan Adolf zijn aanspraken op een somma van 2400 gl., uit hoofde van vier jaar kostgeld, besteed ten behoeve van zijn broer en zusters. De arbiters verklaren, dat hiermee de boedel van Johannes van der Linden verdeeld is, behoudens een obligatie van 3000 gl. en twee obligaties van 8000 gl. "ende wijders het proces over de twee duijsent gl. jegens eene Van Lennip" en een actie ten laste van Louies de Koert, weduwnaar van Anna van der Linden en Salomon Levi, alle welke sommen Adolf gehouden blijft in te vorderen en, indien ontvangen, aan zijn zusters, broer en zwager uit te keren. (ONA Dordrecht inv. 644, akte 3)

 

Kinderen (o.a.):

a. Joannes van der Linden (de Jonge), gedoopt NG Dordrecht 9 mei 1660, koopman te Dordrecht, vestigt zich te Leiden in 1688, OSP, overleden tussen 16 nov. 1697 en 5 nov. 1700

- 27 aug. 1688: Johannes van der Linden van Dordrecht aangenomen als poorter van Leiden op het getuigenis van Lambert Teringh. Ontvangen 8 ponden 1 denier. (Poorterboek Leiden)

- 23 sept. 1688: attestatie van de NG gemeente te Dordrecht voor Johannes van der Linden, jongman, gewoond hebbende op de Nieuwe Haven, vertrokken naar Leiden. (NG trouwboek Dordrecht)

- 15 nov. 1696: compareren voor notaris J. van Dijck te Dordrecht Reijnier Raets, tavernier in "de Roode Leeuw" te Dordrecht, Jacob Francken oudeklerenkoper, Jordaen Voorstappen en Pieter Kempenaer, burgers van Dordrecht. Zij verklaren op verzoek van Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht, dat drie weken tevoren in "de Roode Leeuw" geweest zijn twee mannen en een vrouw, die porselein en enig theegoed te koop hadden en dat Johannes van der Linden, de broer van de rekwirant, van hen gekocht heeft twee porseleinen kommen voor 30 gl., enig theegoed met enkele trekpotjes voor 12 schellingen per potje en twee zilveren tabaksdozen voor 6 ducatons en 21 gl. per stuk. De tweede deposant verklaart, dat Johannes de volgende dag aan hem heeft gevraagd of hij niet enig porselein wilde kopen, waarop hij heeft geantwoord, dat hij dat wel wilde. Van der Linden heeft hem toen verzocht 100 daalders mee te nemen, met welk geld zij naar "de Roode Leeuw" zijn gegaan, waar bleek dat het porselein al door Van der Linden was gekocht voor een prijs, die bijna een derde hoger was dan wat het waard was. Waarop de deposant tegen hem heeft gezegd, dat hem de prijs niet aanstond. Van der Linden heeft hem vervolgens gevraagd, of hij hem niet 100 daalders wilde lenen tegen een interest van 6 %, hetgeen deposant heeft geweigerd. De derde deposant verklaart, dat Van der Linden op de genoemde dag aan hem heeft gevraagd om 90 gl. of 100 daalders om daarmee enig porselein te kopen, hetgeen hij heeft geweigerd "als sijnde danich niet bij cas". Hij heeft hem echter wel een bedrag van 40 gl. gegeven. De vierde deposant getuigt, dat Van der Linden ook aan hem om 100 daalders heeft gevraagd om daarmee enige porselein te betalen en dat hij te dien einde aan hem 28 zilveren ducatons heeft gegeven, op voorwaarde, dat het porselein bij hem thuis afgeleverd zou worden, opdat hij uit de verkoop ervan terugbetaald zou worden. Hij verklaart ook nog 50 gl. van Van der Linden tegoed te hebben wegens gebruikt bier en brandewijn. (ONA Dordrecht inv. 520, akte 178)

- 28 febr. 1697: comp. voor notaris A. van Nievelt Johannes van der Linden, burger en koopman van Dordrecht, zoon en erfgenaam van wijlen Catharina Ruijtenburgh en Adolf van der Linden, burger en koopman te Dordrecht, als executeur-testamentair van Johannes van der Linden de Oude, hun vader, die boedelhouder was van zijn overleden vrouw Catharina Ruijtenburgh. "Te kennen gevende sij comparanten hoe dat tusschen hen verschil ende reede proces was ontstaen, ende oock ongedecideert voor de Camere Juditieel deser stede alsnogh was hangende, ter oorsake dat den voorn. eerste comparant van hem tweede comparant ... was afvorderende behoorlijken staet ende inventaris, bij eede te stercken, van alle soodanige goederen als de voorn. Catharina Ruitenborgh metterdood ... naergelaten heeft." Tweede comparant is wel bereid geweest een inventaris van zijn moeders nalatenschap te leveren, maar heeft als voorwaarde gesteld, dat die niet in handen van zijn broer gegeven zou worden, maar op de secretarie van Dordrecht zou blijven berusten of overgedragen aan een derde, door beide comparanten aan te wijzen persoon, zodanig dat Johannes of zijn bedienden te allen tijde inzage ervan zouden kunnen hebben. De eerste comparant heeft daartegen bezwaar gemaakt en geëist, dat de inventaris direct aan hem overgegeven zou worden. Beide broers zijn nu overeengekomen, dat de inventaris zal worden overgedragen aan mr. Johan Halling, lid van de Oudraad te Dordrecht, met belofte, dat de tweede comparant niet het origineel of kopieën daarvan zal ontvangen en dat de eerste comparant of zijn bedienden inzage zullen krijgen van de boeken en papieren, die tot de nalatenschap behoren. Als er verschil van mening ontstaat over de waarde van de contante gelden en de nog onverkochte handelsgoederen, dan zullen comparanten arbiters aanstellen en zich houden aan de door hen gegeven uitspraak. (ONA Dordrecht inv. 597, f. 28 e.v.)

16 nov. 1697 (depositie, afgelegd ten overstaan van notaris P. van Brakel in Brielle): Hendrik Prangan, herbergier te Brielle, verklaart ten verzoeke van Louis de Coert, koopman in wijnen te Dordrecht, dat ca. 5 weken eerder bij hem is komen logeren ene Johannes van der Linden, die naar Brielle kwam om enig geld te incasseren, o.a. van Jacob Vink. Hij heeft deze v.d. Linden op een nacht rond 2 uur met een zacht lijntje meegenomen van het huis van Willemtje van der Vecht, waar hij zich te buiten was gegaan. Later liet hij vijf speellieden komen die hij op spijs en drank trakteerde. In totaal heeft hij voor ruim f 130 verteerd. Gerrit van Klink uit Nieuwenhoorn verklaart dat v.d. Linden bij hem geld kwam opeisen dat hij, deposant, schuldig was aan Adolf van der Linden, zonder dat hem een schriftelijke last daartoe werd vertoond van de schuldeiser, van wie de man zei dat het zijn broer was. Hij ging tekeer en dreigde met toverij, zodat deposant hem tenslotte f 30 heeft betaald en met hem naar Hellevoet-binnen is gegaan om er enkele panden voor hem te lossen. Kornelis van Overschie, meester smid te Brielle, verklaart dat v.d. Linden hem diverse malen lastig viel met vuile praat over wat hij allemaal met vrouwen uithaalde. Ook van hem wilde de man geld hebben. Jacob Vink, smid te Brielle, verklaart dat v.d. Linden bij hem enige malen in de smederij is geweest, zonder wat te zeggen, maar 'zich met zijn gelaat aanstellende als een gek'. Hij vroeg tenslotte om eten en drinken en voer verschrikkelijk uit over zijn zusters en broers. Hij zei dat hij in Noorwegen een kind had, dat er in Brielle veel tovenaars waren en dat hij de macht had ze allemaal naar de Kruisstraat te laten komen. Carolus Hogerwaard, herbergier te Brielle, verklaart dat v.d. Linden bij hem een glas bestelde van elk soort wijn en bier dat hij in huis had. Hij is van deposant vandaan naar het huis van Christiaan van Staveren gegaan. Enkele dagen later kwam hij weer en maakte met een zeilsteen [een soort magneet] allerlei figuren op een tafel, waarmee hij zei de herberg veel klandizie te zullen bezorgen. Hij speelde op een fluit en liet de dienstmeisjes erbij dansen. Pieter van Ende te Brielle verklaart dat tijdens zijn nachtelijke burgerwacht v.d.Linden met een witte doek op het hoofd in gezelschap van vier speellieden op straat liep te dansen. (Streekarchief Voorne-Putten, archief 110, inv. 1025)


b. Anna van der Linden, gedoopt NG Dordrecht 8 okt. 1662, jonge dochter van Dordrecht (1694), overleden vóór 5 nov. 1700, trouwde Gerecht/Waals Geref. Dordrecht 25 juli 1694/8 aug. 1694 (de bruidegom geassisteerd met Olivier Loquet Frans predikant te Dordrecht, de bruid met haar aangetrouwde tante Maria Beune, "dese hebben haer geboden mede in de France kerck en sijn aldaer op den 8 aug. getrouwd") Louis de Court, jongman van "Maresne" [Marennes] in Frankrijk (1694), weduwnaar wonende bij de Wijnbrug (1700), koopman te Dordrecht, later te Rotterdam, overleden ald. kort vóór 10 okt. 1737 (Louis de Court, laat 4 meerderjarige kinderen na, G. Draaijsteeg, "na Dordregt in de kerk"[DTB Rotterdam nr. 44]) trouwde 2e Gerecht/Waals Dordrecht 14/28 nov. 1700 (de bruidegom geassisteerd met zijn broer Francois de Court, de bruid met haar moeder Margrita van der Schalcken, weduwe van Jacob van Hoogstraten oudraad; getrouwd in de Franse kerk) Catharina van Hoogstraten, jonge dochter van Dordrecht wonende in het Steegoversloot (1700), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 20 jan. 1712 (Catharina van Hooghstraten, vrouw van Louis de Koerdt, van Rotterdam)

Uit het huwelijk van Louis de Court en Catharina van Hoogstraten:

1. Margareta, gedoopt NG Dordrecht 9 aug. 1704

2. Magdalena, gedoopt NG Dordrecht 6 april 1706

3. Jacob de Court, geboren 25 okt. 1707, gedoopt Waals Rotterdam 30 okt. 1707 (getuigen: Jacob van Hoghstraete De Dordt en NN Charron), trouwde Gerecht/Waals Dordrecht 14 mei/29 mei 1740 Madelon de Court

4. Anna Catharina de Court, geboren 10 juni 1709, gedoopt Waals Rotterdam 16 juni 1709 (getuigen: Jean Cossart en Anne Morcau)

5. Louis, geboren 5 jan. 1712, gedoopt Waals Rotterdam 10 jan. 1712 (getuigen: Jean Charron en Jeanne Charron)

- 5 aug. 1694: comp. voor notaris F. Beudt te Dordrecht Louijs de Court, jongman, koopman te Dordrecht en Anna van der Linden, jonge dochter wonende te Dordrecht, om huwelijkse voorwaarden te maken. De bruidegom zal al zijn goederen inbrengen en de bruid zodanige somma van penningen als haar vader zal gelieven te geven boven hetgeen de aanstaande bruid is gelegateerd in het testament van haar moeder. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn. Bij vooroverlijden van de toekomstige bruidegom zal de bruid uit zijn goederen, behalve de morgengave *, die hij haar reeds heeft beloofd, een somma van 1000 gl. ontvangen. Bij vooroverlijden van de bruid zal de bruidegom uit haar goederen een bedrag van 600 gl. krijgen. (ONA Dordrecht inv. 555)

* morgengave: gift door de man aan de vrouw op de morgen na de bruidsnacht, maar vaak al voor het huwelijk, bedongen en die als lijfrente of weduwgoed vastgezet werd.

- 25 okt. 1697: A. Hagoort, notaris te Dordrecht, heeft zich op verzoek van Anna van der Linde, koopvrouw te Dordrecht, "gevonden aen het Maesschip van Jasper Melchior, coopman en schipper op de riviere de Maese, leggende inde Calckhaven [te Dordrecht] ... ende mits d'absentie van den voorn. Jasper Melchior aen desselfs dochter ... versocht voldoeninge vande hiernaer gemelten wisselbrieff, luijdende in nederduijts soo volcht: In Dordrecht den 15 Julius 1697 ... Op drie maenden na dato gelieft te betaelen dese mijn eerste wisselbrieff aen d'ordre van juff. Anna van der Linden de som van tweehondert vijffensestich [gulden] hollants gelt voor het bedragen van coopmanschap na UE [Uw Edelheids] contement gelevert volgens Reeckening heden aen UE gegeven. UE dienaer, Louis de Court." Waarop de dochter van Melchior geantwoord heeft, "dat sij geen kennis daer van hadde ende dat sij haer vaeder van boven verwachte." (ONA Dordrecht inv. 433, f. 187 e.v.)

- 6 mrt. 1699: Louis de Court, koopman te Dordrecht en zijn vrouw Anna van der Linden testeren voor de Dordtse notaris A. van Nievelt. Zij herroepen de huwelijkse voorwaarden, die zij hebben gepasseerd voor notaris F. Beudt op 5 aug. 1694 en benoemen nu de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam. Als hij als eerste overlijdt, moet de testatrice aan zijn erfgenamen ab intestato al zijn kleren en lijfsieraden uitreiken en aan de Nederduitse en Waalse Armen te Dordrecht elk een bedrag van 300 gl. Als de testatrice als eerste overlijdt, moet hij aan haar zusters al haar kleren, lijfsieraden en de gouden en zilveren potpenningen, die zij van haar ouders heeft geërfd, uitkeren, alsmede een somma van 1000 gl., tenzij haar man door bankroet of ander "disfortuijn" niet in staat is die te betalen. De testatrice legateert eveneens aan de Nederduitse en Waalse Armen van Dordrecht elk een somma van 300 gl. Zij secluderen de Weeskamer. (ONA Dordrecht inv. 599, akte 28)

- 13 dec. 1704: Digna Maria van Slingeland, weduwe van Louis van der Putten, koopman te Dordrecht, verkoopt voor 8000 gl. aan Hubert Borret en Louis de Court, kooplieden te Dordrecht, een schip, voorheen genaamd "de Maegt" en nu "de Vligende Mercurius", waar schipper op is Dirck Lants van Rotterdam. Het schip ligt in "Sint Maerten" in Frankrijk en wordt door de weduwe verkocht "sodanigh en in dier voegen als het selve van Amsterdam geëquipeert in zee gelopen is." (ONA Dordrecht inv. 602, f. 259 e.v.)

- 24 sept. 1705: Geertruijdt op de Beecq, weduwe van Johannes de Roo, wonende te Dordrecht, verhuurt aan Louis de Coert, koopman te Dordrecht, voor 150 gl. per jaar een wijnkelder onder het huis, waarin zij woont, staande in de Wijnstraat. (ONA Dordrecht inv. 723, f. 182 e.v.)

- 3 febr. 1707: voorwaarden, waarop Louis de Court, koopman te Dordrecht, wil laten veilen, ten eerste "een hecht, sterck, nieuw, weldoortimmert en extraordinaris wel te nering" staande huis met een wijnkelder daaronder, staande in de Wijnstraat tussen de Engelse kerk en het huis van Susanna Scheun, weduwe van Wouter van de Nadort, tegenwoordig bewoond door Louis de Court  en tweedens een huis in de Grotekerksbuurt, staande tussen de Pelserbrug en het huis van Christiaen Loockerman wijnkoper, tegenwoordig bewoond door Johanna Catharina de Jongh. Bij de verkoping is het eerste object opgehouden op 7500 gl. Het tweede object is voor 1900 gl. verkocht aan Hermanus Groenendael. (ORA Dordrecht inv. 724, f. 33 e.v.)

- 8 jan. 1715: Louis Decourt, koopman te Rotterdam, verklaart, dat hij met zijn broer Francois Decourt, brouwer te Dordrecht, "heeft gereeckent ende geliquideert over alle hare openstaende affaires ... ende specialijk mede over seeckere actie, ende pretensie, voortcomende uijt den boedel, ende naergelatene goederen van wijle Johannes van der Linde de ouden, nader gemelt bij den contracte gepasseert voor den notaris Adriaen Hagoort den oude" te Dordrecht op 5 nov. 1700. Comparant verklaart dienovereenkomstig aan zijn broer schuldig te zijn een somma van 3500 gl. en nog van zijn broer bij het passeren van onderhavige akte een bedrag van 5000 gl. ontvangen te hebben. Hij belooft die twee sommen gelds aan zijn broer te restitueren, de eerstgenoemde over zes jaar en de tweede over drie jaar met een interest van 4 % jaarlijks. Voorts verklaart hij geen aanspraken meer ten laste van zijn broer te hebben, noch wegens het voornoemde contract, noch "ter sake van eenige gemeene negotie, loterije, off uijt wat hoofde ofte te wat sake sulcx oock soude konnen ofte mogen wesen bedacht, ofte onbedacht." Compareert mede Francois Decourt, die eveneens verklaart geen aanspraken meer ten laste van zijn broer Louis te doen gelden, behalve dat hij aan zich behoudt "de actie ende pretensie tot lasten vanden voorn. sijnen broeder ... over en ter sake vande gelden de welcke den selve in handen heeft van haer comparanten vader monsieur Francois Decourt zaliger." (ONA Dordrecht inv. 611, f. 3 e.v.)

Geen kinderen.

c. Agatha van der Linden, gedoopt NG Dordrecht 1 juni 1664, ongehuwd, overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht op 11 febr. 1749 (impost 30 gl.), woonde in bij haar zwager Francois de Court in brouwerij "het Kruijs" (ONA Dordrecht inv. 913, akte dd 26 april 1725), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 12 febr. 1749 (Agatha van de Linde, in brouwerij "het Kruijs", ongehuwd gestorven, twee koetsen boven het getal)

- 3 juni 1706: Agatha van der Linden, wonende te Dordrecht, verleent procuratie aan Frans in der Velde, opperbrouwer in brouwerij "'t Kruijs", om voor schepenen van Dordrecht te transporteren aan Willem van der Linden, meester-metselaar te Dordrecht, een huis op de Walevest, staande tussen het huis van genoemde Willem van der Linden en het huis van Marij Joris. Het huis is verkocht voor 100 gl. (ONA Dordrecht inv. 645, akte 47)

- 28 nov. 1713: comp. voor notaris A. Cant Agatha van der Linden, inwoonster van Dordrecht. Zij verleent procuratie aan S. de Moraaz om te compareren voor schepenen-commissarissen van de "desolate boedels", wanneer de rekening gedaan wordt van de opbrengsten uit de verkoop van het huis van Johannes Febres en Trijntje Jans, echtelieden, wonende te Dordrecht, welk huis onlangs verkocht is door de ontvanger van de verpondingen. De gemachtigde zal dan "aldaar haar comparantes recht van preferentie ofte concurrentie waar ... nemen" en krachtens het recht van preferentie een bedrag van 254 gl. vorderen, welke Febres en zijn vrouw aan haar schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 790, akte 30)

- 11 juli 1715: Agatha van der Linden, wonende te Dordrecht, maakt haar testament. Zij legateert aan de kinderen van haar broer Adolph van der Linden een bedrag van 3000 gl., waarop in mindering gebracht zal worden hetgeen zij tegoed heeft van juffrouw Lou en van Salomon Levi en dat nog berustende is onder haar broer Adolph. Aan het kind van haar broer Coenraad van der Linden legateert zij eveneens een bedrag van 3000 gl. en aan de twee nagelaten kinderen van haar zuster Cornelia van der Linden, die bij haar verwekt zijn door Francois de Court een bedrag van 4000 gl. Aan het dochtertje van haar zuster Cornelia van der Linden, genaamd Magdalena de Court en bij vooroverlijden aan haar broer Jan de Court, legateert zij een notebomen kabinet met het porselein dat daar op staat, een notebomen tafel, twee dito gueridons. Maar, indien Magdalena en Jan de Court komen te overlijden voor hun mondigheid of huwelijk, zullen die meubelen toekomen aan haar drie zusters Catharina, Johanna en Margareta van der Linden of de langstlevende van die drie zusters. Aan haar drie zusters en haar zwager Francois de Court legateert zij al haar huisraad, dat zich bevindt in het huis van Francois de Court. Tot erfgenamen van al haar overige goederen benoemt zij haar drie zusters of bij vooroverlijden hun wettige kinderen. Tot voogden over de minderjarige kinderen van Adolph van der Linden en het kind van Coenraad van der Linden benoemt zij Adolph van der Linden en Francois de Court tot voogd over zijn eigen kinderen.  (ONA Dordrecht inv. 677, f. 315 e.v.)

- 28 mrt. 1725 (testatrice is beneden de 4000 gl. gegoed): Agatha van der Linden, ongehuwde vrouw wonende te Dordrecht, testeert ten overstaan van notaris P. Dögen. Zij legateert aan haar neef Johan Meerman een bedrag van 3000 gl., na haar overlijden te voldoen met obligaties ten laste van de provincie Holland en aan haar nicht Maddelon de Court, dochter van Francois de Court, koopman en brouwer in brouwerij "het Kruijs" te Dordrecht legateert zij een notebomen kabinet, tafel en guéridon met het porselein, dat daarop staat. Tot erfgenamen van al haar overige goederen benoemt zij haar nicht en neef Maddelon de Court en Jan de Court en haar nicht Catrina van der Linden, echtgenote van Jacob Roquet, pondgaarder te Dordrecht. Zij stelt haar zwager Francois de Court aan tot executeur-testamentair. (ONA Dordrecht inv. 913, geen folionrs.)

- 7 april 1725: Agatha van der Linden verklaart ten overstaan van notaris P. Dögen, dat zij haar zwager Francois de Court, of bij vooroverlijden diens zoon Jan de Court, wenst "te authoriseerenen te qualificeeren ... omme alleen, en met uijtsluijting van alle anderen, te hebben het bewindt en de directie over hare ... sterfhuijs en begraaffenis". (ONA Dordrecht inv. 913, geen folionrs.)

- 19 jan. 1733 (testatrice staat niet in de 200e penning): Agatha van der Linden, "bejaarde", ongehuwde juffrouw maakt ten overstaan van notaris S. de Moraaz te Dordrecht haar testament. Zij prelegateert aan haar nicht Madelena de Court al haar kleren, haar goud, zilver en juwelen, "die eenigsints tot haaren lijve betrekkelijk zijn", haar kabinet, tafel, en guéridons, met het porselein, dat daarin of daarop staat. Aan haar neef Johan de Court legateert zij 12 zilveren lepels, 12 zilveren vorken en twee zilveren bekertjes met vergulde voeten. Aan haar neven en nichten, Jan van der Linden, Catharina van der Linden, Anna Margrita van der Linden en Johan Meerman Jansz., maakt zij elk een obligatie van 1000 gl. ten laste van het gemeneland. Tot erfgenamen van al haar overige goederen benoemt zij Jan en Madelena de Court en tot executeurs-testamentair en voogden Franchois en Jan de Coert. (ONA Dordrecht inv. 6.., akte 1)

- 8 mei 1736: Agatha van der Linden, "bejaarde", ongehuwde dochter, wonende te Dordrecht, maakt haar testament ten overstaan van notaris B. van Gelsdorp. Zij legateert aan haar neef Jan de Court 12 zilveren lepels, 12 dito vorken en 2 zilveren bekertjes. Aan haar nicht Magdalon de Court vermaakt zij haar notenhouten kabinet, het porselein dat daarop staat, 2 notenhouten guéridons, een dito tafel met het porselein daarop staande, al haar kleren van wol, linnen en zijde en al haar lijfsieraden. Tot erfgenamen van al haar overige na te laten goederen benoemt zij haar voornoemde neef en nicht of de langstlevende van beiden. Zij secludeert de Weeskamer. (ONA Dordrecht inv. 697, akte 33)

- 17 febr. 1747: Agatha van der Linden verleent procuratie aan haar neef Johannes de Court, koopman te Dordrecht, om haar zaken te Dordrecht en elders waar te nemen, van haar debiteuren te vorderen hetgeen zij haar schuldig zijn, huizen te kopen en verkopen etc. (ONA Dordrecht inv. 870, akte 13)

- 13 nov. 1747: Francois de Court en zijn, bij hem inwonende, schoonzuster Agatha van der Linden verlenen procuratie aan hun zoon resp. neef Johannes de Court, koopman te Dordrecht, om te comparareren voor de "commissarissen gecommitteert en aangesteld tot den ontfangst van de Liberale gifte bij haar Ed. groot Mog[enden] op den 5. September ... 1747 * gearresteert over de Stadt Dordregt" en om aan die commissarissen over te dragen hetgeen zij wegens die "liberale gifte" verplicht zijn te betalen op grond van het plakkaat van de Staten van Holland dd 12 sept. 1747. Daarbij zal de geconstitueerde tevens verklaren, dat de comparanten woonachtig zijn te Dordrecht en dat bij Francois de Court, behalve Agatha van der Linden, nog inwonen zijn zoon Johannes de Court (de geconstitueerde), diens vrouw Pieternella Catharina van Steenbergen en hun twee kinderen, benevens twee dienstmaagden, genaamd Maaijke Schalk en Adriana van Vessum. Francois de Court ondertekent de akte met een kruisje, aangezien hij wegens "sijne beroerte" niet kan schrijven. (ONA Dordrecht inv. 870, akte 119)

* Na het uitbreken van de oorlog met Frankrijk (Oostenrijkse Successie-oorlog) werd er een incidentele belasting, de zogenaamde Liberale Gift, geheven. Personen met een vermogen van 2000 gl. of meer moesten daarover 2% belasting betalen.

d. Catharina van der Linden, gedoopt NG Dordrecht 27 jan. 1667, ongehuwd, begraven Dordrecht (Grote Kerk) 13 dec. 1732 (Catrina van der Linde, tegenover de Distelsteiger [Voorstraat bij de Mariënbornstraat], ongehuwd, met zes koetsen extra)

- 12 april 1706: Catharina van der Linden, wonende te Dordrecht, maakt haar testament.

Zij legateert

aan haar neef Johan Meerman, zoon van haar zuster Margareta van der Linden, weduwe van Johan Meerman, een bedrag van 3000 gl. Dit legaat zal vererven op zijn moeder, als hij vóór het bereiken van de mondigheid of vóór hij gaat trouwen komt te overlijden;

aan de diaconie-armen van Dordrecht een somma van 500 gl.;

aan de kinderen van haar zusters en broers haar goudbeurs en zilveren potpenningen;

aan haar zusters Agata, Johanna en Margareta van der Linden een bedrag van 2000 gl.;

aan haar zusters Johanna en Margareta al haar huisraad, zoals tinnen en koperen voorwerpen, schilderijen, kasten, kabinetten, ledikanten, bedden, dekens, stoelen e.d. en al haar ongemunt zilver. Voorwaarde daarbij is, dat, als één van beide zusters gaat trouwen, genoemde goederen zullen vererven op de nog ongehuwde zuster.

aan haar zusters Johanna, Margareta en Agata van der Linden en Cornelia van der Linden, vrouw van Francois de Court, al haar linnen en wollen kleren. Al het overige linnen moet worden verdeeld onder haar vier zusters en haar broer Coenraat van der Linden, ieder voor 1/5 deel.

aan Agata haar beste diamanten ring, bezet met zeven stenen;

aan Johanna een diamanten ring met één steen, een ring met een robijn in het midden en daaromheen zes diamanten en een gouden "hoepringetje";

en aan Margareta een Bijbeltje met gouden sloten.

Tot erfgenamen van al haar overige na te laten goederen benoemt zij haar vier zusters en haar broers Adolph en Coenraet van der Linden, ieder voor 1/6 part, of bij vooroverlijden hun wettige kinderen. Als voogden over haar onmondige erfgenamen stelt zij aan haar broer Coenraat van der Linden en Corstiaen Backus, koopman te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 669, f. 53 e.v.)

- 30 jan. 1722: Catarina en Johanna van der Linden, "bejaarde" en ongehuwde inwoonsters van Dordrecht, maken hun testament. Zij benoemen tot erfgenaam de langstlevende van hen beiden, op voorwaarde dat die langstlevende aan hun zuster Margarita van der Linden, weduwe van Johan Meerman, een somma van 2000 gl. zal uitreiken. (ONA Dordrecht inv. 684, f. 111 e.v.)

- 28 okt. 1723: Catharina en Johanna van der Linden, "bejaarde ongehuwde dochters", wonende te Dordrecht, testeren. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot universeel erfgenaam. (ONA Dordrecht inv. 685, f. 679 e.v.)

- 9 april 1725: Barent Broekhuijsen en Henricus van der Vucht, kooplieden te Dordrecht, zijn schuldig aan Catharina van der Linde Jansdr., wonende te Dordrecht, een somma van 5000 gl. wegens geleende penningen. (ONA Dordrecht inv. 619, f. 52)

- 11 mei 1729: testament van Catharina van der Linde, "bejaerde ongehuwde dochter". wonende te Dordrecht.

Zij legateert

aan Catharina van der Linde, dochter van Adolff van der Linde Jansz., een zilveren theeketel met dito "confoort" en andere toebehoren, haar beste diamanten ring met zeven stenen, een enkele kropsteen, een Bijbeltje met gouden sloten, een notehouten kabinet met het stel porselein en alles wat er verder op staat, t.w. twee Japanse kommen, waarop artisjokken staan afgebeeld, twee andere Japanse kommen, twee oliekannetjes, twee pijpflessen, vier Japanse trekpotten, een notehouten tafel met twee guéridons [guéridon = rond tafeltje op één poot], een bed gemerkt "C" met een peluw en twee nieuwe kussens, een dito kleintje met een dobbelstenen beddekleed, de beste witte deken met gele strepen, zes rottingstoelen, waaronder een leunstoel, een sitsen [sits = met bonte figuren bedrukt katoen] sprei met een witte ondergrond en met een voering, ongenaaid, voor een ledikant en zes kleine linnen slopen;

aan haar andere nicht Anna Margreta van der Linde, dochter van Adolff van der Linde Johansz., een zilveren poederdoos, een dito kleerbostel, oftewel een zilveren plaat op een kleerborstel, een zilveren speldenbakje, "alle met een doorvlogte naem C:v:L:", een zilveren geribd theesbusje, een "colan" [= halssnoer ?] met 27 diamanten stenen, die testatrice geërfd heeft van haar zuster Johanna van der Linde, een ring met zeven stenen, een bed, gemerkt "J", met een peluw, twee oorkussens met franje, een sitsen sprei met een witte ondergrond, een witte deken met gele strepen, een rustbank met matras en bijbehorende sprei met rode ondergrond, een Testament met gouden knippen, zes rottingstoelen, waaronder een leunstoel en zes kleine slopen;

aan haar neef Johan van der Linde, zoon van Adolff van der Linde Johansz., een zilveren schaal met verguld voetje, twee zilveren vierkanten zoutvaten, twee gladde zilveren bekers, een Bijbel uit het jaar 1599, met parels en goud geborduurd, een zilveren beker, met bloemwerk besneden, een rode trekpot met zilverbeslag, zes "tapijte" zitkussens met een "tapijte"tafelkleed, verbeeldende Lot en zijn dochter [de dochters van Lot voerden hem dronken om gemeenschap met hem te hebben, zodat zij zwanger zouden worden: Genesis 19, 30-38], zes notehouten stoelen met hoge leuning, een zilveren gladde kom, zes nieuwe zilveren vorken, zes dito lepels, een ledikant met groene saai [saai = lichte, gekeperde stof] behangen, een groene sitsen sprei, een zwarte gelakte tafel, een dito guéridon, acht kersehouten stoelen met groene trijpen [trijp = fluweelachtig weefsel met een pool van wol] matrassen daarop, een tafel met laden, een groen saaien kleed, behorende bi j het voornoemde ledikant;

aan haar neef Johan Meerman, zoon van wijlen Johan Meerman en haar zuster Margreta van der Linde, een zilveren schenkbord met "gedrons", een zilveren geribde kom, een dito gladde poederdoos, haar gedrukte boeken, uitgezonderd die, welke met zilver en goud beslagen zijn en aan anderen zijn gelegateerd en een notehouten lessenaar;

aan haar nicht Catharina van der Linde, dochter van haar overleden broer Coenraat van der Linde, echtgenote van Jacob Roket, pondgaarder [= graanhandelaar] te Dordrecht, twee zilveren kandelaars met snuiter en snuiterbakje, een diamanten ring, rondom bezet met zeven stenen, een sitsen sprei met witte ondergrond, ongenaaid, met voering voor een rustbank, het bed van de meid met dekens en groen behangsel, zes mesjes met zilveren heften, zes zilveren confituurlepeltjes, vier dito vorkjes, twee zilveren ronde zoutvaten met "gadrons", twee dito lepels, getekend "C.v.L.", waarvan één met gedraaide steel, vier oude vorken, een porseleinkast, zes pruimehouten stoelen met lage leuningen en zes kussens van rood trijp. Als haar nicht Catharina kinderloos komt te overlijden, moeten de kandelaars, snuiter en snuiterbakje worden overgedragen aan haar neef Johan van der Linde, de ring aan Jan Meerman en de zoutvaten aan Jean de Court.

aan haar neef Jean de Court, zoon van haar zuster Cornelia van der Linde en Francois de Court, brouwer te Dordrecht, legateert zij een glad zilveren schenkbord, een dito mosterdpot met dito lepel en een testament met zilverbeslag en

aan haar nicht Magdalena de Court, dochter van haar overleden zuster Cornelia van der Linde en Francois de Court, twee zilveren kandelaars met dito snuiter en snuiterbak;

aan haar vier nichten, t.w. Catharina en Anna Margreta van der Linde Adolfsdochters, Catharina van der Linde Coenraetsdr. en Magdalena de Court maakt zij al haar kleren van wol, linnen en andere stoffen en de kleren, die toebehoord hebben aan haar overleden zuster Johanna van der Linde;

aan haar drie neven, t.w. Jan van der Linde, Jan Meerman en Jean de Court, maakt zij haar fijne linnen, liggende in de pers op haar voorkamer en "de brede fijne canten, soo losse als die aen kuijven staen, te weten het linden dat bequaem is, voor mouwen en halve hemden van te maecken, en de canten om lobben van te maken";

aan haar neef Johan van der Linde legateert zij het huis, waarin zij woont, met al hetgeen daarin aard- en nagelvast is, staande op de Voorstraat in de Kannekopersbuurt, op voorwaarde, dat hij daarvoor in haar boedel een bedrag van 4000 gl. zal inbrengen of een gelijke somma op zijn erfportie zal laten korten;

aan de diaconie van de Nederduits-gereformeerde gemeente te Dordrecht legateert zij 500 gl.;

tot erfgenamen van al haar overige, na te laten goederen benoemt zij haar zuster Agatha van der Linde, voor een vijfde part, op voorwaarde, dat, indien zou blijken dat Agatha aan de beide kinderen van haar zuster De Court zaliger of één van beiden meer nagelaten of bij leven gegeven heeft dan aan de drie kinderen van haar overleden broer Adolff van der Linde, de erfgenamen van Agatha aan de kinderen van Adolff zullen geven zodanige somma van penningen als de kinderen De Court meer geërfd of gekregen hebben dan de kinderen van Adolff; voorts de drie kinderen van Adolff van der Linde, samen voor een vijfde part; haar neef Johan Meerman voor een vijfde part, op voorwaarde, dat aan zijn erfportie gekort wordt, hetgeen zijn moeder aan testatrice schuldig was; haar nicht Catharina van der Linde, vrouw van Jacob Roquet, voor een vijfde part, op voorwaarde, dat als zij zonder kinderen na te laten komt te overlijden, haar portie zal vererven op de naaste verwanten en erfgenamen ab intestato van testatrice, tevens op voorwaarde, dat op haar portie gekort zal worden hetgeen zijzelf, haar man en haar vader aan testatrice schuldig zijn resp. waren; en haar neef en nicht Jean en Magdalena de Court, samen voor het resterende vijfde part.

Testatrice wenst, dat haar meubelen, huisraad en inboedel na haar overlijden niet aan derden verkocht zullen worden, maar onder haar erfgenamen verdeeld of aan elkaar verkocht zullen worden.

Tot executeurs-testamentair en voogden over haar minderjarige erfgenamen benoemt zij Johan van der Linde Adoffsz. en Johan Meerman.

(ONA Dordrecht inv. 621, f. 108 e.v.)

- 11 febr. 1732 (de testatrice is beneden de 4000 gl. gegoed): testeert ten overstaan van notaris B. van der Star te Dordrecht Catarina van der Linden, ongehuwde juffrouw, wonende te Dordrecht, ziekelijk zijnde. Zij herroept haar eerdere testament van 11 mei 1729. Testatrice legateert aan de NG huisarmen te Dordrecht een bedrag van 500 gl., aan Jacoba Simons haar leven lang 3% jaarlijkse interest van een bedrag van 1000 gl., na haar overlijden te vererven op de hierna te noemen erfgenamen, aan Maria van der Linden, weduwe van Pieter Abberdaan 250 gl., aan haar Johanna Smitsing, haar dienstmeid, 50 gl., aan Anna de Jong, wonende in het Steegoversloot, 50 gl., aan Lijsbeth van Eijsden, wonende op de Gevulde Gracht, 25 gl., aan Annegie de Vries, wonende in de Nieuwstraat tegenover de Hofstraat, 25 gl., aan de weduwe van Cornelis Verlouw een handgeschreven schuldbekentenis, waarin beschreven staat hetgeen de weduwe Verlouw aan testatrice schuldig is en aan haar nicht Catarina van der Linden Adolfsdr. een zilveren theeketel, comfort en lamp. Tot erfgenamen van al haar overige goederen benoemt zij de drie kinderen van haar broer Adolff van der Linden, voor een derde part, Johan Meerman, de enige zoon van haar zuster Margrita van der Linden, voor een derde part en de twee kinderen van haar overleden zuster Cornelia van der Linden, genaamd Johan en Magdalena de Court, voor een derde part. Beide laatstgenoemden zullen niet over hun erfportie mogen beschikken, zolang Agata van der Linden, de zuster van de  testatrice, nog in leven is. Zij zullen pas het vruchtgebruik van die goederen mogen genieten, als blijkt, dat Agata "ider staak van derselver respective broeder en susters kinderen egaal tot haare erffgenaemen sal hebben gesteldt." Testatrice wenst, dat de drie kinderen van Adolff van der Linden, voor de ene helft en Johan Meerman, voor de andere helft, het huis in de Voorstraat tegenover de Distelsteiger, waarin zij woont, zullen aannemen op hun erfportie, al hetgeen daarin is, zoals huisraad, meubels, schilderijen, behangsels en porselein en haar kleren en lijfsieraden. Tot voogden en executeurs-testamentair benoemt zij haar neven Jan van Slingeland en Johan Meerman. (ONA Dordrecht inv. 858, akte 14)

- 10 okt. 1732: codicil bij het voorgaande testament: de testarice legateert tevens aan Anna Elisabeth van der Linden, weduwe van [Peter] Springers, thans wonende te Leiden,* een bedrag van 150 gl., aan Marijke Gerritse, "tuinvrouw" wonende buiten de Vriesepoort bij de Dubbeldamseweg 25 gl. en aan Pieternella Houwaarts, wonende in de Augustijnenkamp, 25 gl. (ONA Dordrecht inv. 858, akte 110)

* Anna Elisabeth van der Linden, gedoopt Ref. Duisburg 11 aug. 1681, dochter van Conrad van der Linden en Anna Mörss (Mörsken), trouwde Duisburg (Salvatorkirche) 11/25 febr. 1703 Peter Sprenger, gedoopt Ref. Duisburg 31 aug. 1679, zoon van Henrich Sprenger en Agnes Hagenbolt. Zij woonden in 1721 nog in Duisburg, toen hun jongste zoon Peter daar werd gedoopt). Haar vader, Conrad, was vermoedelijk een neef van de testatrice en een zoon van Conrad Adolfsz., die hierboven wordt vermeld: zie IIb sub a. (Vriendelijke mededeling van mevrouw B. Luedecke te Ratingen.)

- 5 dec. 1732: testeert voor notaris B. van der Star te Dordrecht Catharina van der Linden, enigszins ziekelijk "na den lichaeme". Zij legateert aan de armen van de NG diaconie te Dordrecht een bedrag van 500 gl., aan Jacoba Simons haar leven lang 3% interest van een somma van 1000 gl., na haar overlijden te vererven op de hierna te noemen erfgenamen, aan Maria van der Linden, weduwe van Pieter Abberdaan 250 gl., aan Anna Elisabeth van der Linden, weduwe van [Peter] Springers, nu wonende te Leiden, 150 gl., aan Marijke Gerritse "tuijnvrouw", wonende buiten de Vriesepoort bij de Dubbeldamseweg, 25 gl., aan Pieternella Houwaerts, wonende in de Augustijnenkamp, 25 gl., aan Anna Kluijt, vrouw van Jan Scherluijn, 25 gl., aan Anna de Jong, wonende in het Steegoversloot, 50 gl., aan Lijsbeth van Eijsden, wonende op de Gevulde Gracht, 25 gl., aan Annegie de Vries, wonende in de Nieuwstraat tegenover de Hofstraat, 25 gl., aan de weduwe van Cornelis Verlouw "een handgeschriftje [handgeschreven schuldbekentenis] dat deselve aan de testatrice is verschult, ofte wel dat geene volgens het selve handtgeschriftje op haar testatrices overlijden nogh te ontfangen mogte staan", aan Margrita van der Linden, thans gehuwd met Matthijs Tousijn, het huis, waarin testatrice woont, staande in de Voorstraat tegenover de Distelsteiger, met al hetgeen daarin is, zowel huisraad, meubels, schilderijen, porselein etc., als haar kleren en lijfsieraden en aan haar nicht Catharina van der Linden Adolfsdr. een zilveren theeketel, comfort en lamp. Tot erfgenamen van al haar overige na te laten goederen benoemt zij haar zuster Agata van der Linden voor een vierde part, de drie kinderen van haar broer Adolf van der Linden samen voor een vierde part, haar neef Johan Meerman voor een vierde part en haar neef en nicht Jan de Court en Magdalena de Court samen voor een vierde part. Tot voogden over haar minderjarige erfgenamen en executeurs-testamentair benoemd zij Jan van der Linden van Slingeland en voornoemde Johan Meerman, haar neven. (ONA Dordrecht inv. 858, akte 126, f.527 e.v.)

- 16 dec. 1732: Agatha van der Linde, wonende te Dordrecht, voor 1/4 part, Joan van der Linde van Slingeland, koopman te Dordrecht, Catharina en Anna Margreta van der Linde, kinderen van Adolf van der Linde Johansz., samen voor 1/4 part, Johan Meerman, wonende te Rotterdam, zoon van Margaretha van der Linde, voor 1/4 part en Jean en Magdalena de Court, wonende te Dordrecht, kinderen van Franchois de Court, brouwer en koopman te Dordrecht en van Cornelia van der Linden, samen voor 1/4 part, allen erfgenamen van wijlen Catharina van der Linden, zuster van de eerste comparante en tante van de overige  comparanten, zijn overeengekomen, dat zij alle goederen, die zijn nagelaten door Catharina en die niet door haar zijn gelegateerd, onderling zullen verdelen in vier parten, zowel goud, zilver, juwelen, kleren als andere. De goederen, die niet goed te verdelen zijn in vier parten, zullen zij onderling verkopen of bij blinde loting verdelen. Alle andere goederen zullen zij hetzij bij blinde loting verdelen of op een andere wijze, zoals zij nog onderling zullen overeenkomen. (ONA Dordrecht inv. 623, f. 143 e.v.)

- 26 jan. 1734: comp. voor notaris J. Beudt Agatha van der Linden, de drie kinderen van wijlen Adolf van der Linden Jansz., genaamd Johan van der Linden van Slingelandt, Catharina van der Linden, Anna Margarita van der Linden, Johan Meerman, koopman te Rotterdam, enige zoon van Margarita van der Linden en Jan en Magdalena de Court, kinderen van wijlen Cornelia van der Linden, bij haar verwekt door Francois de Court, allen meerderjarige erfgenamen van wijlen Catharina van der Linden, overleden te Dordrecht, resp. hun zuster en tante. De comparanten hebben onderling bij blinde loting een aantal obligaties en schuldbrieven verdeeld, die hun zijn nagelaten door voornoemde Catharina van der Linden. Aan Agatha van der Linden zijn toegevallen een obligatie van 1000 gl. op naam van Johanna Jansz dd 23 okt. 1708 en een schuldbrief van 300 gl. ten laste van Geertruijd Aardemans, weduwe van Jacob van der Mandele, dd 21 mei 1711, verzekerd op haar huis in de Vleeshouwersstraat. Aan de drie kinderen van Adolf van der Linden Jansz. zijn toegevallen een obligatie van 1100 gl. op naam van Johanna Jansz dd 23 okt. 1708 en een schuldbrief van 600 gl. ten laste van Cornelis Verlouw, dd 4 nov. 1717, verzekerd op zijn huis in de Doelstraat. Aan Johan Meerman zijn toebedeeld een prijsobligatie "uit de loterij van ses millioenen" van 300 gl. op naam van Johanna van der Linden dd 1 juli 1711 en een schuldbrief van 200 gl. ten laste van de weduwe van Dirk Gerritsz. Klijn te Klaaswaal dd 8 april 1694, verzekerd op haar huis aldaar. Aan Jan en Magdalena de Court is toebedeeld een obligatie van 1100 gl. op naam van Johanna Jansz dd 23 okt. 1708. (ONA Dordrecht inv. 894, akte 1)

e. Johanna van der Linden, gedoopt NG Dordrecht 19 aug. 1668, ongehuwd, begraven Dordrecht 27 nov. 1723 (Johanna van der Linden, op de Voorstraat tegenover de Distelsteiger, met zes koetsen extra, de eerste boete)

- 6 aug. 1696: Johanna van der Linden, "meerderjarige, ongehuwde dochter", burgeres van Dordrecht, verhuurt voor 400 gl. per jaar, ingaande in 1697 en lopende tot 1704,  aan Sara Hoeuft, "bejaarde, ongehuwde dochter", wonende te Dordrecht een huis, staande op de Nieuwe Haven tussen het huis van kapitein Martijnus Cloens en dat van Pieter de Bruijn. Getuigen: Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht en Pieter Willemsz. Hoogendijck, burgers van Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 520, akte 178)

- 17 jan. 1708: voorwaarden, waarop Johanna van der Linden, "meerderjarige dochter", in het openbaar wil laten veilen een suikerraffinaderij en een huis, met de daarin staande "zietpannen" en kalkbak, een "verwulffde Brood -" en een dito "kandij-stoof", benevens de kachels en al hetgeen verder in die raffinaderij en dat huis aard- en nagelvast is, uitgezonderd een koperen "klaarketel". De raffinaderij en het huis staan op de Nieuwe Haven, ook genaamd de Oude Kalkhaven of het Nieuwe Werk, omtrent de Lange Houten Brug, strekkende van de Nieuwe Haven tot aan de Hoge Nieuwstraat, belend door het huis van de ontvanger Pieter de Bruijn aan de ene zijde en het huis van Johanna Kloens, de vrouw van Johan van de Santheuvel aan de andere zijde. Bij de verkoping op 17 jan. 1708 wordt ingezet door Pieter de Bruijn op 5400 gl., vervolgens wordt het opgehangen op een hoger bedrag en is daarna opgehouden op 10.000 gl. Het wordt opnieuw geveild op 31 jan. 1708, waarbij de meestbiedenden zijn geworden Albert Logeman [hij tekent met "Albert Lockerman"] en Henricus van der Vugt, die het willen kopen voor 5925 gl. Adolff van der Linden Jansz. verklaart namens zijn zuster Johanna van der Linden de suikerraffinaderij etc. "in koope te hebben gelaten" aan Logeman en Van der Vugt. (ONA Dordrecht inv. 713, akte 14)

Suikerbrood in blauw manchet (gevelsteen Wijnstraat 87)

Foto: www.gevelstenen.net

- 13 febr. 1708: Henricus van der Vugt, suikerraffinadeur en koopman te Dordrecht, verklaart schuldig te zijn aan Jannetta Heuts, weduwe van Hendrik van Boom, een bedrag van 4000 gl. wegens geleende penningen. Compareerden mede Arijen en Gijsbert van der Weijden, beiden wonende op Oud-Alblas. Zij stellen zich borg voor hun neef, Henricus van der Vugt. In margine: compareert ter secretarie van Dordrecht Henricus van der Vugt, koopman en suikeraffinadeur te Dordrecht, die de grosse van de obligatie toont met drie kwitanties op de rug daarvan, waarbij blijkt dat de schuld in drie termijnen van resp. 1000, 1000 en 2000 gl. is voldaan en wel op 10 okt. 1711, 25 okt. 1712 en 5 mei 1731. Johannes Hesmer, houder van de obligatie, verklaart, dat de schuld daarmee volledig is betaald. Schuldbrief derhalve geroyeerd op 12 okt. 1731. (ONA Dordrecht inv. 713, akte 30)

- 26 febr. 1708: testament van Johanna van der Linden, meerderjarige, ongehuwde vrouw, inwoonster van Dordrecht. Zij legateert aan haar zusters Catarina en Margareta van der Linden al haar huisraad en ongemunt goud en zilver en aan haar zuster Catarina een somma van 3000 gl. en een paar "fine" oorhangers. Als Catarina echter gaat trouwen en Margareta dan nog niet hertrouwd is, zullen geld, huisraad en goud en zilver toekomen aan haar zuster Margareta. Aan Margareta legateert zij nog een somma van 3000 gl. Als Margareta gaat hertrouwen en Catarina dan nog ongehuwd is, zal haar aandeel in huisraad, goud en zilver vererven op Catarina. Aan haar hierna te noemen erfgenamen legateert testatrice al haar linnen en wollen kleren, aan haar zuster Margareta een Bijbeltje met twee gouden knipjes, twee gouden kettinkjes en een dito schaartje, aan haar zusters Catarina en Margareta van der Linden en aan Catharina van der Linden, het dochtertje van haar overleden broer Coenraet al het kastlinnen, zowel genaaid als ongenaaid en al het gesponnen vlas, met bepaling, dat het aandeel van haar nichtje niet verkocht mag worden, maar voor haar bewaard moet worden. Aan nicht Catharina legateert zij voorts een somma van 3000 gl., een zilveren beugeltas en een diamanten ring met zeven "fijne" stenen, aan haar neef Johan Meerman, zoon van haar zuster Margareta, een somma van 3000 gl., op voorwaarde, dat zijn moeder daarvan haar leven lang het vruchtgebruik zal hebben en bij vooroverlijden de eigendom daarvan zal toekomen aan zijn moeder en aan de NG diaconie te Dordrecht 100 zilveren ducatons.  Aan de kinderen van haar zusters en broers maakt zij al haar potpenningen, zowel zilveren als gouden. Tot erfgenamen van al haar overige na te laten goederen stelt zij aan, elk voor een zesde deel, Adolph van der Linden, Agata, Catarina en Margareta van der Linden, Cornelia van der Linden, de vrouw van Francois de Court (op voorwaarde dat laatstgenoemde van haar aandeel alleen het vruchtgebruik zal hebben en dat die goederen na haar overlijden zullen toekomen aan haar wettige kinderen of bij ontbreken daarvan de overige erfgenamen van haar, testatrice) en haar nicht Catharina van der Linden (op voorwaarde, dat, wanneer zij vóór mondigheid of huwelijk komt te overlijden, haar zesde deel en hetgeen testatrice aan haar gelegateerd heeft, zullen vererven op haar tantes Catarina en Margareta van der Linden of de langstlevende van beiden. Tot voogden benoemt zij Adolph van der Linden, Evert Hartman en Corstiaen Backus, kooplieden te Dordrecht, resp. haar broer en goede bekenden. (ONA Dordrecht inv. 671, f. 27 e.v.)

- 26 april 1708: Adolf van der Linden Jansz., als gemachtigde van Johanna van der Linden, "meerderjarige dochter" wonende te Dordrecht, volgens procuratie gepasseerd voor notaris C. van Aansurg te Dordrecht op 26 april 1708, transporteert aan Aelbert Lockerman en Henricus van Vugt, compagnons, een huis op het Nieuwe Werk, ook genaamd de Oude Kalkhaven, staande omtrent de Lange Houten Brug en strekkende van de Nieuwe Haven tot de Hoge Nieuwstraat, in welk huis een suikerrafinaderij is gevestigd en verkoopster is aangekomen door overlijden van haar vader, Johan van der Linden. Het wordt aan de ene zijde belend door het huis van Pieter de Bruijn ontvanger en aan de andere zijde door het huis van Johanna Kloens, echtgenote van Johan van den Zantheuvell. De koopsom bedraagt  5925 gl., door kopers te betalen met 925 gl. contant en de rest met het verlijden van een hypotheekbrief. Kopers bekennen schuldig te zijn aan verkoopster een somma van 5000 gl., daarvoor verbindende het voornoemde huis. In margine: Op 8 april 1725 verklaart Catrijna van der Linden, als erfgename van haar overleden zuster Johanna van der Linden, dat door Barent Broekhuijsen en Hendricus van der Vucht voornoemde schuldbrief volledig is afbetaald en geeft Adolff van der Linden, als procuratie gehad hebbende van zijn overleden zuster, Johanna van der Linden, zijn goedkeuring voor het royeren van betreffende schuldbrief, hetgeen gebeurt op 26 april 1725. (ORA Dordrecht inv. 806, f. 91v e.v.)

- 1 febr. 1720: Daniël Rolandus, koopman te Dordrecht, zoon van wijlen Everdina van Wesel, in haar leven weduwe van Jacobus Rolandus, predikant van de NG gemeente te Dordrecht, heeft van zijn moeders broer een huis geërfd, "vanouds genaamt, en alsnog in de voorgevel staat den Houtschool", staande in de Kannekopersbuurt [Voorstraat] bij de Mariënbornstraat en aan de oostzijde belend door het huis van Philip van Haarlem, koopman te Dordrecht en ten westen door het huis van Jan van der Maas, vlaskoper te Dordrecht. Hij verkoopt het huis op genoemde datum voor 2600 gl. contant aan Catharina en Johanna van der Linde, "beijde jonge juffrouwen", wonende te Dordrecht. Akte door verkoper en koopsters ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 470, f. 5 e.v.)

- 28 okt. 1723: testeren voor notaris B. van Gelsdorp Catharina en Johanna van der Linden, bejaarde ongehuwde dochters, wonende te Dordrecht. Zij benoemen elkaar over en weer tot universeel erfgenaam. Testatrices staan niet in de 200e penning. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 685, akte 129)

- 6 dec. 1723: in het weesboek ingeschreven een extract van het testament, dat Catharina en Johanna van der Linde, bejaarde ongehuwde dochters, hebben gemaakt voor notaris B. van Gelsdorp te Dordrecht op 28 okt. 1723. Zij hebben elkaar tot erfgenaam benoemd. (Weesboek Dordrecht inv. 32, f. 252v)

f. Adolff van der Linden Johansz., gedoopt NG Dordrecht 19 febr. 1670,  volgt IV

g. Margrietie van der Linden, gedoopt NG Dordrecht 3 april 1672, jonge dochter van Dordrecht wonende in het Steegoversloot (1702), weduwe van Dordrecht wonende in het Steegoversloot (1722), overleden Dordrecht 25 febr. 1746, trouwde 1e Gerecht/NG Dordrecht 9/25 juli 1702 (de bruid geassisteerd met haar zuster Catharina van der Linden) Johannes Meerman, weduwnaar geboren en wonende te Breda (1702), brouwer, overleden ca. 1703, 2e Gerecht/NG Dordrecht 11/27 sept. 1722 (de bruid is weduwe van Johan Meerman) Matthijs Toussijn, weduwnaar van Dordrecht wonende op de Wolwevershaven (1722), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 18 aug. 1750 (Mattijs Touzijn, op de Drappierskaai, laat geen kinderen na, met twee koetsen extra)

- 17 sept. 1702: attestatie van de NG gemeente te Dordrecht voor Margaretha van der Linden, echtgenote van Johannes Meerman, gewoond hebbende in het Steegoversloot, vertrokken naar Breda. (NG trouwboek Dordrecht)

- 8 aug. 1703: Margareta van der Linden, weduwe van Johan Meerman, in zijn leven brouwer te Breda, benoemt tot haar universele erfgenaam het kind of de kinderen, waarvan zij op dat moment zwanger gaat. Als dat kind of die kinderen vóór hun mondigheid of eerder huwelijk komen te overlijden, of, indien getrouwd zijnde, geen kinderen zullen nalaten, moeten testatrices na te laten goederen komen aan haar zusters en broeders of bij vooroverlijden hun wettige kinderen. In dat geval zullen van die goederen de eventuele weduwe(n) of weduwnaar(s) van haar kind of kinderen het vruchtgebruik genieten tot hun overlijden of het moment, waarop zij gaan hertrouwen. Als het kind of de kinderen, waarvan zij zwanger gaat, levenloos ter wereld komen, laat zij al haar goederen na aan haar zusters en broers of bij vooroverlijden hun wettige kinderen. Tot voogd over haar onmondige erfgenamen benoemt zij haar broer Adolph van der Linden ["ende Francois de Court" is doorgehaald], met bevoegdheid om een medevoogd aan te stellen. (ONA Dordrecht inv. 666, f. 165 e.v.)

- 28 aug. 1717: Margareta van der Linden, weduwe van Johan Meerman, wonende te Dordrecht, benoemt tot universeel erfgenaam haar zoon Johan Meerman, op voorwaarde dat hij niet zal disponeren van de door hem te erven goederen vóór het bereiken van de mondigheid of het aangaan van een huwelijk en mits die goederen, indien hij voordien komt te overlijden, zullen vererven op testatrices verwanten. Tot voogden over haar zoon of haar eventuele andere minderjarige erfgenamen benoemt zij Adolph van der Linden en Samuel Pistorius, beiden kooplieden te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 679, f. 391 e.v.)

- 8 aug. 1722: huwelijkse voorwaarden tussen Matthijs Toussain, koopman te Dordrecht, laatst weduwnaar van Margreta Remack, eerder gehuwd met Jacob Renson en Margreta van der Linden, weduwe van Johan Meerman. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn. De "huijshoudinge, ende de minagie van de toekomende egtgenoten" zal volledig voor rekening van de bruidegom zijn. De bruid zal naar believen kunnen handelen met de inkomsten van haar kapitale goederen. Na de voltrekking van het huwelijk zal zij aan de bruidegom een somma van 3000 gl. geven. "omme in sijne negotie te employeren", zonder dat hij daarover interest zal moeten betalen. Als echter haar zoon [Johan Meerman] " sijne eige sake, ende affaires quame te doen" en op zichzelf gaat wonen of gaat trouwen, zal de bruidegom die somma van 3000 gl. moeten restitueren of daarvan een jaarlijkse interest van 4 % moeten betalen. De bruid moet op eigen kosten haar zoon onderhouden, kleden etc. (ONA Dordrecht inv. 617, f. 233 e.v.)

- dec. 1723 [zonder dagnummer, ca. 22 dec.]: "Den eersten notaris tot desen specialijk versogt sal behoorlijk geassisteert uijtten name van mij Mattijs Toussain, [zich] vervoege aan den persoon van Joffrouw Margarita van der Linden, mijn huijsvrouw, ende aan deselve aanseggen dat ik ... haar door den notaris Nievelt mondeling op den 22 deser maand december, soo als nu schriftelijk kome en late doen. Dat ik mijn woonplaats, dewelke ik tot nu toe gehad heb in mijn huijs op de Wollewevershaven binnen dese stad Dordrecht hebbe verandert ende dat ik ben gaan woonen te Leerdam ten huijse van Schellenberg. Dat ik ... wijders mijn voorsegd huijs hebbe verhuurt omme aanstonts aanvaart te werden. Dat sij Margaretha van der Linden vervolgens mijn voorsegd huijs alsnog binnen deze tijd van veertien dagen, soo met haar persoon als met hare ingebragte goederen sal hebben te ontruijmen ende te ontledigen. Bij wijgerigh, niet voldoende antwoord oft non prestatie van tgene voorsegd is, sult gij notaris wel expresselijk protesteeren van alle kosten, schaden en interessen daardoor te hebben ende te lijden omme alle deselve te verhalen daar en soo te rade werden sal." (ONA Dordrecht inv. 618, f. 448, geciteerd in Bulletin Dordrecht Monumenteel, nr. 31, mei 2009, p. 55 e.v.)

- 14 dec. 1723: comp. voor notaris P. Dögen Margrieta van der Linden, eerder weduwe van Jan Meerman en tegenwoordig echtgenote van Matthijs Toussain, koopman te Dordrecht. Zij heeft bij het passeren van hun huwelijkse voorwaarden op 8 aug. 1722 voor notaris A. van Nievelt te Dordrecht "aan haar behouden ... de vrije administratie van haar goederen". Comparante verleent procuratie aan J. Beudt, notaris en procureur te Dordrecht, om te compareren voor schout en schepenen van Dubbeldam en te transporteren aan Jannigje van Haring, Cornelia van de Meij en Catrina van de Meij, erfgenamen van wijlen Jan van de Meij, burger van Dordrecht, een tuin met de daarop staande tuinhuizen, gelegen en staande in het Oudeland van Dubbeldam in de laan van oud-burgemeester Halling, tussen de tuin van Roobol en die van Jan de Bije. (ONA Dordrecht inv. 912, geen folionrs.)

- mrt. 1746: begraven Margarita van der Linden, vrouw van Matthijs Tousijn, in de Kannekopersbuurt [Voorstraat], laat geen kinderen na, "sonder weesen". (Weeskamer Dordrecht, inv. 116 (dodenregister), f. 31v)

- 9 april 1746: Maria van der Linden, 74 jaar oud, weduwe van Pieter Abberdaan en Jan Verlouw, 56 jaar oud, beiden wonende te Dordrecht, verklaren op verzoek van de hierna te noemen verwanten van Margarita van der Linden, laatst echtgenote van Matthijs Toussijn, gewoond hebbende te Dordrecht en daar overleden op 25 febr. 1746, dat Margarita geen andere erfgenamen ab intestato heeft nagelaten dan haar zuster Agatha van der Linden, de drie kinderen van haar overleden broer Adolph van der Linden Jansz., namelijk Jan van der Linden van Slingeland, Catharina van der Linden, echtgenote van Hendrick van der Meij en Anna Margaretha van der Linden en de twee kinderen van haar overleden zuster Cornelia van der Linden, echtgenote van Francois de Court, namelijk Jean de Court en Madelon de Court, echtgenote van Jacob de Court, "gevende voor redenen van seer wel wetenschap, [dat zij beiden zijn] ... nabestaande van dese famielje en genoegsaam dagelijks famieljare kennisse en ommegang met de voornoemde juffr. Margarita van der Linden hebben gehad". (ONA Dordrecht inv. 927, akte 54)

- 13 mei 1746: Johan van der Linden van Slingeland en Jean de Court, kooplieden te Dordrecht, erfgenamen van Margaretha van der Linden, vrouw van Matthijs Tousijn, overleden te Dordrecht op 25 febr. 1746, verlenen procuratie aan Cornelis Frederik Pronckert, notaris en procureur voor het gerecht van de stad Utrecht om voor het gerecht van Utrecht te verklaren, dat Margaretha van der Linden geen andere goederen heeft nagelaten, "waar van het Regt op de collatherale successie gesteld aan de Provintie van Utregt subject verschuldigd is", dan enkel en alleen een lijfrente-obligatie, die in een losrente-obligatie omgezet is, ten laste van de provincie Utrecht, staande op naam van Margaretha van der Linden en gedateerd 28 mrt. 1715. (ONA Dordrecht inv. 869, akte 29)

- 13 mei 1746: Johan van der Linden van Slingeland en Jean de Court, kooplieden te Dordrecht, voor zichzelf en zich sterk makende voor Agatha van der Linden, Hendrik van der Meij en diens echtgenote, Catharina van der Linden, Anna Margaretha van der Linden en Jacob de Court en zijn vrouw Madelon de Court van der Linden, enige erfgenamen ab intestato van hun zuster resp. tante Margaretha van der Linden, laatst echtgenote van Matthijs Touseijn, op 25 febr. 1746 te Dordrecht overleden, verlenen procuratie aan Jan van der Star, procureur voor het gerecht te Dordrecht, om ten overstaan van de burgemeesters van Dordrecht onder ede te verklaren, dat zij, comparanten,  "deugdelijk en opregt hebben aangebragt alle sodanige goederen en effecten", die door Margaretha van der Linden zijn nagelaten en waarvoor het recht van de collaterale successie van de provincie Holland verschuldigd is. (ONA Dordrecht inv. 869, akte 30)

- 10 okt. 1746: voorwaarden, waarop de erfgenamen van Margarita van der Linden willen verkopen een groot, welgelegen, hecht en "sterk doortimmert" huis met verscheidene behangen vertrekken, staande op de Voorstraat aan de landzijde tegenover de Mariënbornsteiger tussen het huis van Cornelis van Slingelandt en dat van Dirck Kleijkluijt, strekkende van voren van de Voorstraat tot achter tegen het erf van Theodorus Bernhardus van der Stegen, genaamd "Brucking", en uitkomende in de Mariënbornstraat. Koper is Adriaan Hoogenhoedt, commies ter recherche te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 927, akte 126)

- 27 okt. 1746: Ewout Bosveld. eerste klerk van de secretarie te Dordrecht, als procuratie hebbende van Jan van der Linde van Slingeland, koopman te Dordrecht, voor zichzelf en vervangende zijn zusters Catharina en Anna Margarita van der Linden, volgens procuratie gepasseerd voor notaris G. Verveer te Dordrecht op 25 okt. 1746 en Jan de Coert, voor zichzelf en vervangende zijn zuster Magdalena de Coert en zijn tante Agatha van der Linden, allen erfgenamen ab intestato van wijlen Margarita van der Linden, resp. hun tante en zuster, die gewoond heeft en overleden is te Dordrecht, verkopen voor 2875 gl. aan Jan van Chastelet en Anthonij van den Streng, burgers van Dordrecht, een huis in de Voorstraat, staande tegenover de Mariënbornsteiger tussen het huis van Cornelis van Slingeland en dat van Huijbert  van Waaij. Het huis wordt op dezelfde dag door genoemde kopers voor 3146 gl. 17 st. en 8 penn. doorverkocht aan Adriaan Hogenhoet, commies ter recherche te Dordrecht. (ORA Dordrecht inv. 821, f. 171 e.v.)

- 6 aug. 1750: testeert voor notaris B. van der Star Matthijs Toussain, inwoner van Dordrecht, "eenigsints onpasselijk zijnde". Hij legateert aan zijn dienstmeid Dirckje van Herweerder, als zij bij overlijden nog bij hem inwoont, een bedrag van 600 gl. Tot erfgenaam van al zijn overige goederen benoemt hij zijn neef Jan Hubert, koopman te Dordrecht, of bij vooroverlijden diens vrouw Catharina Pincksternakel. Hij benoemt zijn neef ook tot executeur van zijn testament. De testateur wil, dat zijn erfgenamen "geene de minste stuijver aen Juffr. Elisabeth de La Haije, wonende tot de Vaert, uijt [zullen] ... rijcken ofte ... betaelen wegens zoodanige somme van agt duijsend guldens", als aan haar betaald zou moeten worden, indien zij bij hem als huishoudster in dienst zou zijn gekomen. Op 26 sept. 1726 heeft hij met Elisabeth de La Haije ten overstaan van notaris J. Wildemans te Vianen een overeenkomst gesloten, waarbij bepaald was dat zij gedurende de rest van zijn leven bij hem als huishoudster zou komen werken. Naderhand heeft zij dat echter geweigerd. (ONA Dordrecht inv. 873, akte 112) 

Kind:

g-1. Johan Meerman, gedoopt NG Dordrecht 17 aug. 1703, jongman van Dordrecht wonende op de Nieuwe Haven (1736), koopman te Rotterdam (vermeld 1734: ONA Dordrecht inv. 894, akte 1 dd 26 jan. 1734), OSP, begraven Rotterdam 17 febr. 1740 (Jan Meerman, echtgenoot van Adriana Isekok, Nieuwe Kerk, eigen kelder, 3 1/2 uur beluid, Hoogstraat tegenover de Convooijsteeg), trouwde NG Rotterdam 9/26 dec. 1736 Adriana IJsekock (Isekok), jonge dochter van Rotterdam, wonende in de Lombertstraat (1736), weduwe van Jan Meerman, van Rotterdam, wonende in de Hoogstraat (1748), dochter van Pieter IJsekok en Cornelia van der Maas, trouwde 2e NG Rotterdam 1748 Hermanus Bruining, geboren Dantumawoude 20 mei 1705, weduwnaar (1740, 1748), van Friesland (1740), predikant van de NG gemeente te Rotterdam, beroepen ald. 1737, emeritus 1776, wonende in de Lombertstraat te Rotterdam (1740), wonende aan de Boompjes te Rotterdam (1748), overleden 2 juli 1781, zoon van ds. Regnerus Bruining en Margaretha Booswinkel, trouwde 1e 1730 Rinske Bruining, 2e NG Rotterdam 24 juli/9 aug. 1740 Catharina Selen, jonge dochter van Rotterdam, wonende aan de Boompjes (1740) (Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek [internet])

- 16 febr. 1736: contract tussen Pieter Meerman, koopman te Rotterdam en zijn neef Johan Meerman Jansz., meerderjarig jongman, wonende ten huize van zijn oom, Pieter Meerman, in Rotterdam. Zij zijn overeengekomen "dat de negotie en koophandel die [Pieter Meerman] ... actueelijk is drijvende [van 1 mrt. 1736 tot 31 dec. 1736 gedaan zal worden] ... op de particuliere naam van zijn gemelde neeve" en dat alles op de volgende voorwaarden:

- alle inkoop, groot of klein, door de campagnie of particulier, zal alleen gedaan worden na overleg en met toestemming van Pieter Meerman

- Pieter Meerman zal het geld voor de inkoop van goederen alleen fourneren en de ingekochte goederen zullen in zijn pakhuizen worden opgeslagen

- de boeken van inkoop en verkoop zullen op 31 dec. 1736 gesloten worden en Johan Meerman zal op 8 jan. 1737 de balans opmaken en die aan zijn oom overdragen

- als Johan echter vóór 31 dec. 1736 gaat trouwen zullen de boeken gesloten worden op de laatste dag van de maand, waarin hij gaat trouwen

- Pieter Meerman zal het grootboek blijven bijhouden

- Johan Meerman zal een "extract of contraboek" bijhouden van de kooplieden te Rotterdam en daarbuiten, zoals hij ook in de jaren 1734 en 1735 heeft gedaan, "maar van geen kruijdeniers"

- ook als hij vóór 31 dec. 1736 gaat trouwen, zal Johan hetzelfde voordeel van zijn oom genieten als hij in 1734 en 1735 heeft genoten. 

(ONA Rotterdam inv. 2413, akte 49)

- 9 aug. 1736: ten overstaan van notaris J. Obreen te Rotterdam testeert John Goddard, koopman aldaar. Hij prelegateert aan zijn vrouw Elisabeth Smith al zijn meubels, huisraad, kleren, sieraden etc. en benoemt tot erfgenamen van al zijn overige na te laten goederen zijn vrouw voor een derde part en hun kinderen voor twee derde parten. Als hij kinderloos komt te overlijden zal zijn vrouw voor drie vierde parten erfgenaam van die goederen zijn en zijn broers en zusters samen voor het resterende vierde part. Tot voogden en administrateurs benoemt hij Bernardus de Wit en Jan Meerman Jansz., kooplieden te Rotterdam. Hij benoemt zijn vrouw tot voogdes over hun minderjarige kinderen. (ONA Rotterdam inv. 2026, f. 792 e.v)

- 5 dec. 1736: huwelijkse voorwaarden tussen Jan Meerman Jansz. en Adriana IJsekok, jongman en jonge dochter wonende te Rotterdam. Zij zullen tot onderstand van hun voorgenomen huwelijk alle goederen, die zij bezitten of nog zullen verkrijgen, inbrengen. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn. De langstlevende zal uit de goederen van de eerststervende een somma van 6000 gl. ontvangen, ongeacht of er bij het overlijden van de eerststervende kinderen, uit dit aanstaande huwelijk geboren, in leven zullen zijn. (ONA Rotterdam inv. 2245, akte 129)

- 26 jan. 1737: voor notaris W. Boon te Rotterdam compareert Adriana IJsekok, echtgenote van Jan Meerman Jansz., koopman te Rotterdam. Zij verleent procuratie aan haar man om voor schepenen van Rotterdam te transporteren aan Robbertus de Vos, inwoner van Rotterdam, drie rentebrieven, t.w. één van 4300 gl., door Johannes de Fletter op 13 mrt. 1730 voor schepenen van Rotterdam gepasseerd ten behoeve van de erfgenamen van Johanna Ravestein, weduwe en erfgename van Gerrit IJsekok, verzekerd op een huis aan de oostzijde van de Delfse Vaart, welke schuldbrief aan comparante als erfgename van haar vader Pieter IJsekok is aanbedeeld bij akte dd 21 mrt. 1736 en die aan haar vader als mede-erfgenaam van zijn moeder, voornoemde Johanna Ravestein, is aanbedeeld bij akte dd 24 dec. 1731, voorts een schuldrentebrief van 1000 gl., door Leonardus Leenhouwer op 14 mrt. 1723 gepasseerd voor schepenen van Rotterdam ten behoeve van voornoemde Johanna Ravestein, verzekerd op een huis op de hoek van de Marktveldsteeg op de Hoogstraat en nog een schuldrentebrief van 5000 gl., door Anthonij Huijs op 29 mrt. 1726 gepasseerd voor schepenen van Rotterdam ten behoeve van dezelfde Johanna Ravestein, verzekerd op twee huizen, het ene aan de oostzijde van de Oostmolenstraat en het andere aan de westzijde van de Kapitein IJmandtsteeg, welke twee laatstgenoemde schuldbrieven de comparante op 24 dec. 1731 zijn aanbedeeld van wege haar oom Jan IJsekok, als mede-erfgenaam van zijn moeder, Johanna Ravestein, krachtens het testament van comparantes grootmoeder dd 14 mrt. 1727 en de "acte van verkiesinge" van haar oom dd 17 dec. 1731. Bovendien verleent zij haar man procuratie om te transporteren aan Pieter Meerman, wonende te Rotterdam, een schuldrentebrief van 100 gl., door Leendert Grol op 2 mei 1675 verleden voor schepenen van Rotterdam ten behoeve van Fijtie Walingh, weduwe van Nicolaas de Bruijn, verzekerd op een huis aan de westzijde van de Delfse Vaart, op dezelfde wijze aan haar toegekomen als de twee hiervoor vermelde rentebrieven, voorts een schuldrentebrief van 1400 gl., door Jacob van Doorn op 13 mei 1728 verleden voor schepenen van Rotterdam ten behoeve van Pieter van Leede, verzekerd op een huis en "stalling" aan de westzijde van het Haagse Veer en een rentebrief van 2900 gl., door Willem Vermeulen op 27 april 1730 verleden ten behoeve van Pieter IJsekok, verzekerd op een huis in de Rijstuin, welke twee laatstgenoemde schuldbrieven aan comparante zijn toebedeeld als mede-erfgename voor de helft van haar vader, Pieter IJsekok, krachtens akte dd 21 mrt. 1736. (ONA Rotterdam inv. 2246, f. 96 e.v.)

- 7 mrt. 1737: Pieter 's Jacob, koopman te Rotterdam en zijn vrouw Cornelia Houthoff verklaren, dat de langstlevende van hen beiden, "zoo uit desselfs eigen hoofde" als krachtens de bevoegdheid, die de langstlevende aan de eerststervende heeft verleend in het testament, dat zij hebben gepasseerd voor notaris W. Boon te Rotterdam op 24 mei 1732, tot voogden over zijn of haar minderjarige kinderen benoemt Willem Overpenning, Jan Meerman Jansz. en Bernardus de With, kooplieden te Rotterdam. (ONA Rotterdam inv. 2246, f. 610 e.v.)

- 4 april 1737: compareren voor notaris L. Silvergieter Engelsz. te Rotterdam Jan Meerman Jansz., koopman te Rotterdam en zijn vrouw Adriana IJsekock, enige nagelaten dochter van wijlen Pieter IJsekock en diens erfgename voor de helft krachtens het testament, dat hij heeft gepasseerd voor notaris J. van Rijp te Rotterdam op 15 juli 1710. Bij een akte van scheiding dd 21 mrt. 1736, gepasseerd voor notaris W. Boon te Rotterdam tussen Adriana IJsekock en Sara Blockzijl, weduwe en erfgename voor de helft van genoemde Pieter IJsekock, is aan Adriana toebedeeld een huis aan de westzijde van de Lombertstraat, strekkende van de straat tot in de Binnenrotte, welk huis bij de laatste overdracht in 1723 werd belend door het huis van Anthonij van Esch ten zuiden en het huis van Josina Gevers ten noorden. Comparanten verkopen het huis voor 7500 gl. contant aan Anna van Ravesteijn, meerderjarige ongehuwde persoon, wonende te Rotterdam. (ONA Rotterdam inv. 2369, f. 376e.v.)

- 7 mei 1737: dezelfden hebben op 12 nov. 1736 voor 4000 gl. aan Adrianus Verdonk, wonende te Rotterdam, geassisteerd met zijn vader en voogd Mattheus Verdonk, verkocht een huis aan de zuidzijde van de Rijstuin, eveneens toebedeeld aan Adriana IJsekock bij de akte van scheiding dd 21 mrt. 1736. (ONA Rotterdam inv. 3969, akte 45)

- 26 nov. 1737: testament van Jan Meerman Jansz. koopman en Adriana IJzekok, echtelieden wonende te Rotterdam. Zij herroepen hun huwelijkse voorwaarden, voor zover die niet strijdig zijn met het navolgende testament. De testateuren benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam en voogd. De langstlevende zal gehouden zijn hun kind of kinderen tot hun 25e jaar of huwelijk te onderhouden en op te voeden en hun dan, als de testateur de eerststervende is, uit te keren "zodanige somma van penningen, als deselve sijne huisvrouw in goeden gemoede zal oordeelen en bevinden te behooren". Als de testatrice de eerststervende is, moet haar man hun kinderen bij het bereiken van hun mondigheid of wanneer zij gaan trouwen een somma van 35.000 gl., al haar kleren en sieraden en twee notehouten kabinetten met het porselein, dat daarop staat en het linnen, dat daarin ligt, uitreiken. Als hij als eerste en zonder kinderen na te laten komt te overlijden, moet zij aan zijn moeder, indien die dan nog in leven is, een somma van 3000 gl. uitkeren. Als de testatrice de eerstoverlijdende is, moet haar man de volgende legaten uitkeren: aan haar neef Daniël van der Leven 1000 gl., aan haar nicht Margareta van der Leven 1000 gl., aan haar nichten Christina van Convent, Adriana van Convent en Lucretia van Convent samen 6000 gl., aan haar nicht Catharina Maalstede 2000 gl. en aan de kinderen van haar neef Johannes Ravesteijn, voormalig schepen van Rotterdam, samen 2000 gl. Wanneer echter de testateur de langstlevende is, maar kinderloos komt te overlijden, moeten zijn erfgenamen aan de verwanten van de testatrice de volgende legaten uitreiken: aan de nakomelingen van haar oudoom Hendrik Ravestein 12.500 gl. en aan haar nichten en neven, Christina, Hendrik, Adriana en Lucretia van Convent *, Catharina Maalstede, Claas Wolff van der Maes en Adriana van der Maes of hun nakomelingen 12.500 gl. (ONA Rotterdam inv. 2247, akte 119)

* Arnoldus van Convent, jongman wonende te Vlaardingen, arts (1698) trouwde NG Rotterdam 16 nov./2 dec. 1698 Anna van der Maes, gedoopt NG Rotterdam 1 jan. 1678, jonge dochter van Rotterdam, wonende in de Breestraat (1698), dochter van Henderick Jansz. van der Maes en Aeriaentje Pieters

Kinderen (allen NG gedoopt te Vlaardingen):

a. Christina

b. Henderick, 25 april 1703 (getuigen: Adriana van der Linden, Henderick van der Maas, Cornelia van der Maas)

c. Adriana, 19 okt. 1704 (getuigen: Adriana Pieters, Henderick van der Maas)

d. Lucretia, 11 nov. 1708 (getuigen: Gerard Kallenburgh, Adriana Kallenburgh, Adriana van der Linden)

- 5 juni 1738: begraven te Rotterdam het kraamkind van Johan Meerman (Nieuwe Kerk, eigen kelder, Hoogstraat bij de Hoofdsteeg)

- 31 okt. 1738: Jan Meerman Jansz., commissaris van de zeezaken te Rotterdam en zijn vrouw Adriana IJsekock, hebben op 22 juli 1738 voor 5900 gl. aan Michiel van den Bergh Fransz., wonende te Rotterdam, verkocht een pakhuis met zolders daarboven en een klein huisje daarbij, staande in zekere gang uitkomende aan de zuidzijde van de Houttuin, belend ten oosten Pieter Duchemin en ten westen vóór Reinier van Steenwegen nomine uxoris en achter Gerrit Klenser en de weduwe van Joost van Eijk, strekkende vóór van de straat tot achter aan Leendert van Etteren. Genoemd onroerend goed is Adriana IJsekock aangekomen bij de verdeling van haar vaders nalatenschap. (ONA Rotterdam inv. 2370, akte 60 dd 31 okt. 1738 en inv. 2249, akte 21 dd 22 juli 1738)

- 10 mrt. 1739: comp. voor de Rotterdamse notaris C. A. Cantier Jaques Dutilh, koopman te Rotterdam, die verklaart, dat hij, overeenkomstig hetgeen stond in twee brieven dd 24 febr. 1739, geschreven door resp. Bernard Arquijer l' ainé en Joseph Aguilar, kooplieden te Bordeaux, de ene gericht aan Jan Meerman Jansz., koopman te Rotterdam en de andere aan de comparant zelf, ontvangen heeft uit handen van genoemde Jan Meerman, als gemachtige van Arquijer en Aguilar, zeven wisselbrieven, alle op hem, comparant, "getrokken uijt Bordeaux" door Pierre Dutilh, welke door hem zijn geaccepteerd, maar vervolgens "bij faute van betalinge" met protest geretourneerd. (ONA Rotterdam inv. 2416, f. 119 e.v.)

- 26 febr. 1741: comp. voor de Rotterdamse notaris C. A. Cantier Adriana IJsekock, weduwe van Jan Meerman Jansz., koopvrouw te Rotterdam. Zij verleent procuratie aan een niet met naam en toenaam vermelde persoon om van Adam Wislet, koopman te Luik, te vorderen hetgeen hij haar schuldig is. (ONA Rotterdam inv. 2420, f. 101 e.v.)

- 4 mei 1741: Adriana IJsekok, wonende te Rotterdam, als weduwe van Jan Meerman Jansz. en diens erfgename volgens het mutuele testament, dat zij op 26 nov. 1737 hebben gepasseerd voor notaris W. Boon te Rotterdam, tevens als erfgename van haar overleden vader, Pieter IJsekok, verkoopt voor 9000 gl. aan Arnoldus Eppenstein, inwoner van Rotterdam, een huis "met de halve steege", staande en gelegen aan de zuidzijde van de Hoogstraat in het oostvierendeel van Rotterdam tegenover brouwerij "de Drie Akers", vanouds genaamd "de Drie Granaatappelen", ten oosten belend door de wederhelft van genoemde steeg en ten westen door ... Plemp [sic] en strekkende voor van de straat tot achter in de haven. (ONA Rotterdam inv. 2513, f. 219 e.v., akte dd 4 mei 1741 en inv. 2256, akte 94 dd 10 mei 1741)

- 27 april 1746: Adriana IJsekok weduwe van Jan Meerman, wonende te Rotterdam, verleent procuratie ad lites aan Pieter Adriaan Veth, "solliciteur", om haar te vertegenwoordigen in alle processen, die tegen haar gevoerd worden of nog gevoerd zullen worden. (ONA Rotterdam inv. 2264, akte 61)

- 25 mei 1748: huwelijkse voorwaarden tussen Hermanus Bruining, predikant van de NG gemeente te Rotterdam, weduwnaar van Catharina Selen en Adriana IJsekok, weduwe van Jan Meerman Jansz., commissaris van de zeezaken te Rotterdam. Tot onderstand van hun voorgenomen huwelijk zullen zij inbrengen de opbrengsten van hun beider goederen, inclusief de goederen, die zij later nog zullen verwerven of erven en met inbegrip van de tractementen, die de bruidegom uit zijn predikantsambt zal ontvangen. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn. De voorkinderen van de bruidegom zullen to hun 25e jaar of het moment, waarop zij gaan trouwen of zelf voldoende bezittingen verworven zullen hebben, onderhouden worden uit de opbrengsten van de goederen, die bruidegom en bruid bezitten. De bruid zal zelf haar eigen negotie blijven beheren. Als de bruid vóór de bruidegom komt te overlijden, hetzij kinderen nalatende of kinderloos, zal de bruidegom uit haar goederen een bedrag van 10.000 gl. ontvangen. (ONA Rotterdam inv. 2268, akte 90).

h. Ernestus van der Linden, gedoopt NG Dordrecht 3 sept. 1673, jong overleden, vermoedelijk begraven Dordrecht (Grote Kerk) 3 mrt. 1691 (een baar voor de zoon van Johannes van der Linden ijzerkoper, bij de Roobrug)

i. Coenraet van der Linden, gedoopt NG Dordrecht 27 jan. 1675, jongman van Dordrecht (1703), weduwnaar van Dordrecht wonende in de Warmoesstraat te Haarlem (1707) overleden in 1707, begraven te Dordrecht (Grote Kerk) 22 april 1707 (Koenraet van der Linde, in het Steegoversloot, twee koetsen boven het getal), trouwde 1e Gerecht/NG Dordrecht 9 mrt. 1703 (ondertrouw; volgens attestatie van ondertrouw te Haarlem) Martijntie van Vughten (van der Vugt), gedoopt NG Alblasserdam 28 april 1669, jonge dochter van Dordrecht wonende te Haarlem (1703), overleden in het kraambed) te Haarlem in febr.  1706, begraven ald. 27 febr. 1706, dochter van Jan Hendricksz. Tervucht en Maijken Cornelisdr. van der Weijden, 2e NG Haarlem 6 febr. 1707 Susanna van der Lee, j.d.  van Haarlem wonende aan de Bakenessergracht ald. (1703), weduwe van Haarlem, wonende in de Jansstraat aldaar, trouwde 2e NG Haarlem 25 dec. 1707/8 jan. 1708 (de geboden gaan mede te Amsterdam) Hendrik Reigerbos, weduwnaar van Amsterdam (Vriendelijke mededeling van mevr. B. Luedecke.)

- 9 april 1694: comp. voor notaris E. Venloo te Dordrecht Annigje Everts, 23 jaar oud, vrouw van Jan Willems, wonende te Rotterdam, die verklaart "dat sij noijt nochte nimmermeer de persoon van Coenraet van der Linden, woonende binnen dese Stadt, sal aenspreecken, naduijden ofte aen hem divulgeren over dat sij door den selven soude wesen beswangert, veel min den selven ofte ijmant van desselfs vrunden ofte magen [verwanten] met het ... opsweeren [het bij ede verklaren door een kraamvrouw, meestal tijdens de verlossing en ten overstaan van de vroedvrouw en enkele getuigen, dat de vader van haar kind een bepaalde, met naam en toenaam genoemde, persoon is] van haer te verlossen kint, waervan sij swanger gaet, te sullen incommoderen, mitsgaders oock niet jegens den selve desaengaende int werck te sullen stellen ofte aenvangen eenige proceduijren in rechten off daer buijten directelijck ofte indirectelijck op eenigerhande maniere." Zij verklaart verder nooit "eenige de minste vleesschelijke conversatie" met Coenraet gehad te hebben. Akte door comparante ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 490)

- 2 juni 1704 (testateuren staan niet in de 100e penning): testeren voor notaris Casparus Noppen te Haarlem Coenraad van der Linden en zijn vrouw Martijntje van der Vugt, wonende in de Warmoesstraat te Haarlem. Hij is ziek en zij gezond. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam. De langstlevende zal gehouden zijn hun kinderen op te voeden, te onderhouden, te laten leren etc. en hun bij mondigheid of eerder huwelijk een bepaald bedrag uit te keren, namelijk 2000 gl. als er één kind is, 2000 gl. aan hen samen als er twee of drie kinderen zijn en 3000 gl. aan hen samen als er meer dan drie kinderen zijn. Testateuren benoemen elkaar tot voogd over hun minderjarige erfgenamen met de bevoegdheid om een medevoogd aan te stellen. Als er geen kinderen zijn en zij de langstlevende is, moet zij aan zijn zusters en broeder of bij vooroverlijden hun kinderen een bedrag van 1200 gl. uitkeren. Als hij de langstlevende is en zij geen kinderen heeft nagelaten, moet hij aan haar broer een gelijk bedrag uitreiken. (ONA Haarlem inv. 644, f. 90 e.v.)

- 9 okt. 1704: comp. voor notaris C. Noppen te Haarlem Coenraet van der Linden, zoon en mede-erfgenaam van Johannes van der Linden zaliger, wonende te Haarlem. Hij verleent procuratie aan Francois de Court, zijn zwager en Anthonie van Sittert, inwoner van Dordrecht, "specialijk omme voor hem comparant ende in zijnen name te helpen perfectioneren en opmaken den staat en inventaris van sijn vaders boedel voornoemt, item de intressen te reguleren, ende te treden tot liquidatie, schifting ende schijdinge, de uitstaande schulden te helpen invorderen ende voorts alles te redden ende tot gelijkheid te brengen. (ONA Haarlem)

- 9 jan. 1705: comp. voor notaris A. van Nievelt Coenraet van der Linden, koopman te Haarlem en verklaart om redenen hem daartoe moverende te herroepen "sodanige procuratie ende volmacht, als den selve op den 9en october des verleden jaers 1704, voor den notaris Casparis Noppens en seeckere getuijgen binnen Haerlem residerende, op sijn swaeger d'Hr. Franchoijs de Court tot verrigtinge der sake in deselve procuratie begrepen heeft doen passeren." (ONA Dordrecht inv. 602, akte 3, f. 5 e.v.)

- 19 sept. 1705: Agatha van der Linden, Johanna van der Linden, Adolph van der Linden, Margrita van der Linden en Franchois de Koert, als man van Cornelia van der Linden, kinderen en erfgenamen van Johannes van der Linden, verklaren, dat zij alle uitstaande schulden, die zijn bevonden in hun overleden vaders boedel, hebben verdeeld en dat daarbij door loting aan hun broer Coenraet van der Linden zijn toegevallen de nog uitstaande schulden van de navolgende personen: vermeld worden o.a. Jan Hendricxsz. Meijer, smid in Dirksland: 269 gl. 19 st. 8 penn.; Aelbert Leendertsz., smid in Brielle: 281-15-0; Jacob Prien, schipper te Vlissingen: 173-9-0; Neeltie Poelij, weduwe van Bollaart Seijs, nu getrouwd met Cornelis Specq, timmerman te Scherpenisse: 339-18-0; de weduwe van Pieter Bankhoud, smid te Brouwershaven, nu getrouwd met Cornelis Constant, smid te Brouwershaven: 228-7-0. (ONA Dordrecht inv. 644, akte 48)

- 4 sept. 1706: compareren voor notaris J. van Dijk Albert Lokerman, Coenraet van der Linden en Henricus van der Vucht, allen kooplieden te Dordrecht. Zij verklaren dat zij, ieder voor een derde deel, hebben aangekocht een huis te Dordrecht, waarin zij een suikerraffinaderij zullen laten maken en dat zij ten dien einde een compagnonschap hebben opgericht. Comparanten zijn overeengekomen, dat de inleg of het startkapitaal van deze compagnonschap zal bedragen een somma van 24.000 gl. of voor elk van de partners 8000 gl., welk kapitaal zal gebruikt worden om het aangekochte huis in te richten tot een suikerraffinaderij, het inkopen van grondstoffen, etc. De in- en verkoop van waren en goederen zal gedaan worden door Lokerman en Van der Vucht. Coenraet van der Linden zal de boekhouding verzorgen gedurende vier jaar, ingaande op 1 jan. 1707, waarvoor hij jaarlijks een bedrag van 150 gl. uit de gemeenschappelijke kas zal ontvangen. Henricus van der Vucht zal de kas beheren, de correspondentie verzorgen en alle wisselbrieven in ontvangst nemen, eveneens gedurende vier jaar, waarvoor hij jaarlijks een bedrag van 500 gl. zal uitbetaald krijgen. Albert Lokerman zal "de knechts tot het werck behorende, mitsgaders het geheele werck van het raffineren dirigeren", waarvoor hem jaarlijks 500 gl. betaald zal worden. Lokerman zal ook zorgen voor mondkost, slaapplaatsen en bewassing voor de knechts. Als er ergens een verkoping van ruwe suiker wordt gehouden, zullen de compagnons met elkaar overleggen of Lokerman of Van der Vucht daarheen zal reizen om ruwe suiker in te kopen. Degene, die afreist om de suiker in te kopen, zal daarvoor alleen de reiskosten in rekening mogen brengen. Het compagnieschap zal twaalf jaar duren en geen van de comparanten zal er in die tijd uit mogen treden. Als één van hen voordien komt te overlijden, zullen zijn weduwe, kinderen of voogden van eventuele minderjarige erfgenamen de keuze hebben deel te nemen in de compagnie. Als de weduwe etc. van de overleden compagnon besluiten uit de compagnie te treden, zal het aandeel van de overledene in het startkapitaal, nl. een somma van 8000 gl. en diens aandeel in de suiker, goederen, gereedschappen etc., waarvan de waarde door twee, door beide partijen aan te stellen taxateurs bepaald zal worden, door de overgebleven compagnons in geld aan de weduwe etc. van de overledene uitbetaald worden. Als de overledene geen weduwe of kinderen nalaat, zullen zijn erfgenamen niet langer dan drie maanden in de compagnie mogen deelnemen en "gehouden sijn, het meer voorschreve part en goederen, aen de overblijvende comparanten, bij taxatie ... te laten volgen ende de gelden in manieren als voren te ontfangen." De boekschulden en restanten zullen in ieder geval gemeenschappelijk blijven en door de overblijvende compagnons geïnd worden. Zij zullen daarvan rekening doen en aan de weduwe etc. hun aandeel in de ontvangen penningen overdragen. Behalve de weduwe of de oudste zoon van de overledene zal niemand van zijn erfgenamen enig gezag mogen uitoefenen in de suikerraffinaderij en zal het de voogden van zijn minderjarige erfgenamen alleen  toegestaan zijn ieder jaar bij het sluiten van de boeken aanwezig te zijn en inspectie te houden in de suikerrafinaderij en het kantoor. Als Lokerman komt te overlijden en zijn weduwe etc. besluiten om in het bedrijf te blijven deelnemen, zal  het bedrag van 500 gl., dat hem jaarlijks uitgekeerd werd, niet langer aan zijn erfgenamen uitbetaald worden. De overgebleven compagnons zullen dan overleggen hoe de door Lokerman verrichte werkzaamheden verder geregeld zullen worden. Als de comparanten het twaalf jaar na de oprichting van het compagnonschap niet eens kunnen worden over de condities, waarop het contract zal worden verlengd, zal de raffinaderij met alles wat daartoe behoort onder de drie compagnons verdeeld worden en aan de meestbiedende verkocht. Eventuele geschillen zullen zij voorleggen aan arbiters [er is in de akte ruimte voor de namen van de arbiters opengelaten, maar deze zijn niet ingevuld] en zij beloven zich zonder voorbehoud neer te leggen bij hun beslissingen. (ONA Dordrecht inv. 530, akte 37)

- 28 sept. 1706: "Apostille op den requeste van Albert Lockerman, [Coenraet] van der Linden en Henricus van der Vucht. De burgemeesters van Dordrecht hebben ingevolge een besluit van de Oudraad aan de supplianten toegestaan "den vrijdom van toght en wagt voor hare bediendens die tot [hun] ... rafinaderije sullen werden geëmployeert, maer niet voor de supplianten hare persoonen, en wert aende supplianten verders vergunt den vrijdom van alle stadst imposten en exchijnse ende dat de supplianten haer compagnons en voor de bediendens haer goederen, waeren en coopmanschappen, en noodig hebbende materialen selff sullen vermogen in en uijt te doen en vrij en onbecommert te bearbijde sonder becroon [= inmenging] van eenige gildens, ten waren uijt haer eijge vrije wille genegen waeren kaeijwerckers daer toe aen te gebruijcken, alles voor den tijt van 12 eerstcomende jaren sonder dat hier door verstaen wert andere coopluijden, die het selve voorreght in tijden en wijlen souden goetvinden te versoecken van het opreghte [= oprichten] van een suijckerbackkerije offt raffinaerderije binnen dese stadt gesecludeert te sijn." (Stadsarchief Dordrecht nr. 3, inv. 846, f. 123 e.v.)

- 31 jan. 1707; "Op huijden den 31en Januarij anno 1707 compareerde voor mij Melchior van Cleijnenbergh, openbare notaris bij den Hove van Hollant geadmitteert binnen de Stadt Haarlem residerende ... Sr. Coenraet van der Linde, wonende binnen dese Stadt, mij notaris bekent, weduwenaer van juffrouw Martina van der Vugt, mitsgaders vader ende voogt over sijne minderjarige dogter Catharina van der Linde, aende voornoemde sijne overleden huijsvrouw verwect, ende verclaerde hij comparant benevens hem te stellen ende te assumeeren, mitsgaders te surrogeren tot mede voogt over de voornoemde sijne minderjarige dogter den E. Henricus van der Vugt, sijn comparants swager, woonende te Dordregt, oom van smoeders sijnde vande voornoemde Catharina van der Linde, gevende aenden selven sodanigen generalen end specialen magt, als aen een voogt na regten kan volgen ende specialijk van assumptie, surrogatie ende substitutie successivelijk ende voorts soo ende in dier voegen als bij den mutuele testamente bij hem comparant ende sijn overleden huijsvrouw opgerigt ende gepasseert voor den notaris Casparus Noppen ende seeckere getuijgen binnen dese Stadt opden 2en Junij ao. 1704 aen hem comparant selffs is gedefereert. Wijders bekende hij comparant in gevolge van den voorsz. testamente aen sijne voornoemde minderjarige dogter Catharina van der Linde te hebben bewesen voor haere moederlijcke erffenisse de somme van twee duijsent gulden eens, die den voorn. comparant onder hem sal blijven behouden tot soo lange het gemelte kint gecomen sal sijn tot den ouderdom van vijffentwintigh jaren, huijwelijken ofte anderen geapprobeerden state ende middelerenwijlen het selve vande vrugten vandien alimenteren ende grootmaecken. Compareerde mede voor mij notaris ende getuijgen den voornoemde Hendricus van der Vucht, dewelcke verclaerde niet alleen de voorsz. voogdie te accepteeren, maer in consciëntie bij den voorsz. mutuelen testamente vande voornoemde eersten comparant ende sijne overlede huijsvrouw was gerstipuleert ende bedongen, dat in gevalle den eerst stervende maer een kint quam na te laten (ende welck geval is comen te extieren) de langstlevende gehouden soude sijn, het selve kint tot sijn mondigen dage, huijwelijken ofte anderen geapprobeerde state gecomen wesende alsdan te doteeren ende uijtte setten met een somme van twee duijsent gulden, soo verclaerde hij comparant met het voorsz. bewijs inden name van het voorsz. kint te nemen genoegen ende contentement, reserverende ten dien eijnde opden boedel vanden eersten comparant sodanigen regt van legael hipotheeq als het gemelte kint op de goederen van haren administrerenden voogt na regten is competerende ende consenteerden de voornoemde comparanten hier van acte. Aldus gepasseert binnen Haarlem voornoemt ... ende is dese acte door Hendricus van der Vugt eerst geteeckent den 21en april 1707." Akte door beide comparanten ondertekend. (ONA Haarlem inv. 686)

- 6 febr. 1708: extract van voorgaande akte van voogdijstelling, op 31 jan. 1707 voor notaris M. van Cleijnenbergh te Haarlem gepasseerd door Coenraad van der Linden, ingeschreven in het weesboek van de Weeskamer te Dordrecht.  Henricus van der Vugt verklaart op 6 febr. 1708 te voogdij te aanvaarden. (Weeskamer Dordrecht inv. 30, f. 115v)

- 4 juni 1709: comp. voor notaris C. van Aansurg Adolff van der Linden Jansz. en Henricus van der Vught, kooplieden te Dordrecht, als voogden over Katarina van der Linden, minderjarige dochter van wijlen Koenraad van der Linden, door hem verwekt bij Martijntie van der Vugt, resp. hun broer en zuster. Zij verlenen procuratie aan Jan de Wit, klerk bij de secretarie van de stad Haarlem, om van de debiteuren, die zij later aan hem zullen opgeven, te innen en te vorderen hetgeen die schuldenaren, zowel wegens de leverantie van koopmanschappen als anderszins, aan de boedel van wijlen hun broer resp. zwager schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 714, akte 104)

- 16 juni 1711: comp. voor notaris E. Venloo Hendricus van der Vucht, koopman en burger van Dordrecht, "eenichsints sieckelijck" zijnde. Hij benoemt tot erfgenaam van zijn na te laten goederen zijn moeder, Marijtje van der Weijde, weduwe van Jan van der Vucht. Aan Catharina van der Linde de jonge, dochter van zijn overleden zuster, legateert hij een zilveren trekpot met twee zilveren theebusjes. (ONA Dordrecht inv. 505, f. 139 e.v.)

- 16 juni 1711: Hendricus van der Vucht is door zijn zwager wijlen Coenraet van der Linden, weduwnaar van Martina van der Vucht, tot medevoogd over diens dochter Catharina benoemd in het testament, dat Coenraet en zijn vrouw  op 2 juni 1707 hebben gepasseerd voor notaris Casparus Noppen te Haarlem. Vervolgens heeft Coenraet op 31 jan. 1707 voor notaris Melchior van Clijnenbergh een akte van voogdij gepasseerd, waarin hij de aanstelling van zijn zwager tot medevoogd nog eens heeft bevestigd. Hendricus van der Vucht is op 22 nov. 1707 door schepenen van Haarlem aangesteld tot medevoogd naast Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht. Hij verklaart nu, indien hij voor Catharina's meerderjarigheid komt te overlijden, tot voogd over zijn nicht aan te stellen, zowel voor haar vaderlijk als haar moederlijk erfdeel, Gijsbert de Lengh, koopman te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 505, f. 141 e.v.)

Kind:

i-1. Catrina van der Linden, gedoopt NG Haarlem 11 febr. 1706 (get.: Henricus van der Vugt en Agata van der Linden), jonge dochter van Haarlem (1723), overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht op 10 mrt. 1730 (impost 3 gl.), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 11 mrt. 1730 (Catrina van der Linde, vrouw van Jacob Roket, laat geen kinderen na, woont bij de Vuilpoort, twee koetsen boven het getal) trouwde Gerecht/NG Dordrecht 22 okt./12 dec. 1723 Jacob Roket, jongman van Harlingen pondgaarder (graanhandelaar) te Dordrecht (1723), handelaar in oud ijzer en lompen, weduwnaar van Harlingen wonende buiten de Vuilpoort (1732), assistent in dienst van de VOC (1733), diaken van de Waalse gemeente te Dordrecht (1727), zoon van Jakob Roket en Catharina de Court, hij trouwde 2e Gerecht/Waals Dordrecht 21 juni/20 juli 1732 (ondertrouw, 1e gebod in de Waalse kerk te Dordrecht op 6 juli 1732, getrouwd op 20 juli 1732 in de Waalse kerk door ds. Certon) Margarita Helena Thooft ('t Hooft), geboren ca. 1712, jonge dochter van Batavia [Oost-Indië], 20 jaar oud, wonende buiten de Vuilpoort (1732), dochter van Adriaen 't Hooft en Aletta Franke

- 22 okt. 1723: ondertrouwd Jakob Roket, jongman van Harlingen, woont buiten de Vuilpoort, volgens schriftelijk consent van Samuel Scalé en Catharina de Court (die eerst weduwe is geweest van Jakob Roket), zijn stiefvader en moeder en Catrina van der Linde, jonge dochter van Haarlem, woont bij de Nieuwbrug. In margine: "Het 2e gebot deser persoonen wert opgehouden door ordre van de heer President Borgemeester Barthout van Slingelandt volgens aensegginge door den stadsbode op heden den 28 October 1723. Den 1 December 1723 is dese interdictie door Adolf van der Linden en Hendrik van Vugt weder afgedaan volgens aensegginge van den camerbewaerder Van Wel." 12 december 1723 getrouwd door ds. Vechovius. (Trouwboek Gerecht Dordrecht)

- 8 nov. 1723: compareren voor notaris P. Venlo te Dordrecht Jacob Roket, meerderjarige jongman en pondgaarder te Dordrecht, enerzijds en Catharina van der Linden, jonge dochter, geassisteerd met Henricus van der Vugt, koopman te Dordrecht, voor zichzelf en tevens vervangende Adolff van der Linden Jansz., koopman te Dordrecht, "vermits desselfs jegenwoordige indispositie", beiden voogden over voornoemde Catharina van der Linden, anderzijds, om huwelijkse voorwaarden te maken. De comparanten zullen tot onderstand van hun voorgenomen huwelijk alle goederen inbrengen, die zij op dat moment bezitten of die zij zullen erven. Er zal tussen hen geen gemeenschap van goederen zijn. De bruid zal de vrije keus hebben om te participeren in winsten en verliezen, die staande het huwelijk zullen vallen. Akte door de comparanten en Henricus van Vugt ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 780, akte 43)

- 16 mrt. 1724 (insinuatie): "Den eersten notaris hier toe versogt sal sig, behoorlijk geassisteert sijnde, uijt den naem en van wegen den ondergeschrevene Jacob Roket", pondgaarder te Dordrecht, als echtgenoot van Catharina van der Linden, vervoegen bij de persoon of ten huize van Henricus van Vugt, koopman te Dordrecht, als voogd van moederszijde over voornoemde Catharina van der Linden en bij Adolf van der Linden, eveneens koopman te Dordrecht, die samen met Van Vugt tot voogd van vaderszijde over Catharina van der Linden is aangesteld. De betreffende notaris zal aan de geïnsinueerden,Van Vugt en Van der Linden, te kennen geven, dat de insinuant, Jacob Roket, nu al drie maanden met Catharina getrouwd zijnde, zou hebben verwacht, dat zij hem "soude hebben gegeven de gerequireerde opening van den staet der saecke vande voorsz. sijne huijsvrouw" en dat zij hem inmiddels zouden hebben overgegeven de contante penningen, die "uijt hoofde vande voorsz. sijne huijsvrouw" onder hen berusten. Indien de geïnsinueerden blijven weigeren dat te doen, zal de betreffende notaris zich bij de geïnsinueerden vervoegen en "aen den selven seer gedienstelijck voordragen, dat hij insinuant een jong pontgaerder sijnde, de contante penningen tot conservatie van sijn credit en respect, specialijck in opsigte van sijn voorsz. ambt, ten uijtterste van noode heeft." De notaris zal dan van Van Vugt eisen, dat hij aan Roket binnen veertien dagen zeker kapitaal van 2000 gl. zal overdragen, hetwelk Van Vugt uit hoofde van het moederlijk goed van Catharina van der Linden ontvangen en onder zich genomen heeft. Voorts zal hij van beide geïnsinueerden, in hun hoedanigheid van voogden van vaderszijde over Catharina van der Linden, eisen, dat zij binnen een maand een behoorlijke staat en inventaris van de nalatenschap van Coenraed van der Linden, de vader van Catharina, leveren en aan Roket alle boeken, stukken, charters en papieren overdragen, die tot de boedel behoren. Bovendien zal hij eisen, dat zij rekening doen van het beheer, dat zij over Catharina's goederen gehad hebben en dat zij alle goederen, die haar toekomen, aan Roket en zijn vrouw zullen overgeven. In geval van weigering zal Roket zich genoodzaakt zien "middelen van regten" te gebruiken en door genoemde notaris protest laten doen van alle kosten, schaden etc., die hij reeds gedaan en geleden heeft of die hij nog zal moeten doen en lijden. (ONA Dordrecht inv. 780, akte 9)

- 8 aug. 1724: voor de Rotterdamse notaris J. Obreen testeren Jacob Roket pondgaarder en zijn echtgenote Catharina van der Linden, wonende te Dordrecht, doch op dat moment verblijvende te Rotterdam. Zij verklaren in de 400e penning aangeslagen te zijn voor een vermogen, dat ver beneden de 4000 gl. ligt. Testateuren benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam van al hun na te laten goederen. De langstlevende zal gehouden zijn hun kind of kinderen "ordentelijk, ende naar hun fatsoen op te brengen, alimenteren ende onderhouden" tot het moment waarop zij 25 jaar oud worden of gaan trouwen en hun dan een zodanig bedrag uit te keren, als de langstlevende "in consciëntie naar den staat des boedels zal vinden te behooren". Zij secluderen de Weeskamer van Dordrecht of van elke andere plaats, waar hun sterfhuis zal zijn en benoemen elkaar tot voogd over hun minderjarige erfgenamen. (ONA Rotterdam inv. 2014, f. 591 e.v.)

-28 april 1725: Jacob Roket, pondgaarder te Dordrecht, als echtgenoot van Catharina van der Linden, verleent procuratie ad lites aan Pieter Venlo, notaris en procureur voor het Gerecht te Dordrecht, om voor hem "waer te nemen, ende te defenderen, soodanigen saeke, ofte proces, als den constituant in qualité van gerendeerde en debattant op ende jegens Henricus van Vugt en Adolff van der Linden, coopluijden alhier, als voogden van sijn comparants voornoemde huijsvrouw ..., rendanten van reeckeninge ende gedebatteerdens genootsaeckt is geworden voor [het Gerecht van Dordrecht] te entameren ... " (ONA Dordrecht inv. 853, akte 31)

- 13 okt. 1725: insinuatie door Adolf van der Linden Jansz.: 'Den eersten notaris hier toe versogt sal behoorlijk met getuijgen geadsisteert sijnde, uijt den naeme en van wege mij ondergeschreve Adolff van der Linden Janszoon, hem vervoege aen den persoon ofte ter woonplaetse van Henricus van der Vught, coopman binnen de stadt Dordrecht, ende den selve denuntiëren ende insinueren, dat naer de mael den ... insinuant ende den geïnsinueerde Van der Vugt in den jaere 1707 bij den geregte van Haerlem tot voogden sijn aengestelt over Catharina van der Linden, naergelate dogter van wijle Coenraed van der Linde, van 's vaders sijde, en in welkers qualiteijt een geruijmen tijd geleden wij te saeme sijn gedagvaert voor den geregte deser stede uijt den naeme van Jacob Roket, als getrouwt hebbende de voorsz. Catharina van der Linde, eerst om te doen reekening, bewijs en reliqua van onse administratie, en naderhant om over te nemen copie debath wegens de costen die den voorn. Roket in onse gedaene reekening heeft gehouden in debath, en tot waerneminge van welke saeke bij ons ordre gegeven is aen de procureur Nievelt, dat eijndelijke het voorn. debath bij den voorn. procureur Nievelt overgenomen sijnde, en denselve met mij en de voorn. Van der Vugt dat selve debath verscheijde rijsen te saemen hebbende geëxamineert, en te meermaelen met den anderen gebesoigneert, wat aen onse sijde daer jegens voor defentie soude werde gedaen en ten welken eijnde bij den voorn. procureur Nievelt ook eene memorie van remarques was opgestelt, ... om daeruijt een contradebath te laeten opstellen, sijnde daer benevens aen den geïnsinueerde geëxhibeert  ... de brieven, reekeningen en quitantiën tot verificatiën van dien, en bij mij voorts aengenomen sijnde daer uijt te doen opstellen een contradebath, 't geene met des geïnsinueerdens kennisse en genoege sijnde geschiet, mitsgaders 't selve opgestelt wesende, dat contradebath te meermaelen, en laest op ... [zondag 25 febr. 1725] aen mijn huijs geresumeert en gearresteert, alsoo geoordeelt wiert dat het selve sodanig konde blijven als het doen [= toen] was en bij den procureur Nievelt als doen in onse presentie gesegt sijnde, dat hij daervan op dijnsdag eerstkomende most dienen, den geïnsinueerde hem dat hadde laten gevallen en alsoo van den selve geïnsinueerde met vruntschap van den andren waeren gescheijden, dat vervolgens op dijnsdag den 27e dito van copie contradebath was gedient, dat des niet jegenstaende den voorsz. geïnsinueerde hadde connen goetvinden buijten kennis off weten en sulkx op een clandestine en tegelijk onheuse wijsen op sijn ... naeme den 26e april 1725 ... tegens den voorn. Jacob Roquet ter rolle doen brengen een dictame, waer bij denselven onder andere (alhoewel tegen de waerheijt) hadde doen poseren dat de voorsz. schifture van contradebath aen hem wel een en ander mael voorgelesen sijnde, dog hem niet en was gevraegt sijn consent tot de overleveringe van dien, ook geen de minste last daer toe hadde gegeven en dat hij geïnsinueerde vervolgens [is] disapproberende alle 't geene op sijnen naem in voegen als voorsz. is mogte sijn gedaen en nooijt uijt dien hoofde eenige procescosten te sullen draegen ofte supporteren ..., dat denselven geinsinueerde op den 29e aug. ... gevraegt sijnde, waerom hij dan sodanige dictame en presentatie op sijnen naeme hadde ter rolle doen brengen [, heeft hij geantwoord:] "Ik weet daer niet aff. Ik heb maer bij den procureur Gelsdorp geweest en geseijt dat ik van die saek wilde aff sijn" ... en eijndelijk aen hem geïnsinueerde gevraagt sijnde "Wel waerom hebje mijn niet verboden van contradebath te dienen off daertegens doen protesteren, hadde daer op geantwoort: "Jae dat weet ik niet, dat moeste mijn practisijns mijn geseijt hebben.".' Derhalve verzoekt Adolf van der Linden aan notaris A. van Nievelt tegen Van der Vugt protest te doen van alle kosten en schaden reeds gedaan en geleden of nog te doen en te lijden. (ONA Dordrecht inv. 619, f. 183 e.v.)

- 20 april 1727 (notulen van de Waalse kerkenraad te Dordrecht): "La Compagnie ayant examiné les comptes de la diaconie administrés par N.T.C. Frère Jacob Roquet pendant les trois derniers mois, les a trouvé justes, les approuve et remercie le dit Frère de ses paines et remet la bource entre les mains de N.T.C. Frère Theodore Spruijt, pour l'administrer pendant les trois mois prochains." Er is een overschot van 778 gl. 18 st. 8 penn. (SA Dordrecht, archief 30, inv. 47)

- 30 nov. 1729: compareren voor G. de Haan, notaris te Dordrecht, Jacob Roket, pondgaarder te Dordrecht en zijn vrouw Catharina van der Linden. Zij verklaren "hoe dat compagnieschap van negotie in oud eijser, lompen etc. tusschen ... Jacob Roket ter eenre, ende Sr. Adriaan Mels, coopman mede woonende binnen deze Stadt ter andere zijde, geweest is tot den 31 Julij 1728, wanneer [Roket en Mels] ... malkanderen de bovengemelte compagnieschap van negotie hebben opgezegt, ende vervolgens van die tijd af ... gedissolveert is gewerden". Zij verklaren voorts dat door Roket en Mels ten behoeve van die compagnie verscheidene malen geld is geleend van Johanna en Catharina du Sart, inwoonsters van Dordrecht, dat "effective ook in dezelve compagnie-negotie [is] geëmployeert gewerden, alles blijkende bij de compagnieboeken daar van sijnde", welke boeken aan Catharina van der Linden, zo zij heeft verklaard, ook zijn getoond en die zij heeft ingezien. Zij verklaart zich nu voor haar man borg te stellen voor de voldoening van de helft van de gelden, die Roket en Mels aan de dames Du Sart schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 841, f. 159 e.v.)

- 30 nov. 1729: Catharina van der Linden stelt zich borg voor haar man, Jacob Roket, voor de voldoening aan Adriaan Mels, die tot 31 juli 1728 samen met Roket een handel in oud ijzer, lompen etc. heeft gehad, van hetgeen Mels, "als meerder inde voornoemde compagnie gefourneert hebbende dan haar comparante man, van denzelve haare man te pretendeeren heeft ... gelijk mede nog voor de voldoeninge van de helfte in de verliezen staande de voorsz. compagnie negotie gevallen." (ONA Dordrecht inv. 841, f. 163 e.v.) 

- 21 juni 1732: ondertrouw voor het Gerecht van Dordrecht van Jacob Roket en Margaretha Helena 't Hooft. In het trouwboek van het Gerecht staat onder deze inschrijving: "Nota: deze aantekeningh is door den Camerbewaerder Pieter Papelijon aen Adriaen 't Hooft, vader van de bruijt geïnsinueert, omme desselfs belangen binnen 14 dagen te seggen, volgens het 3e articul vande ordonnantie van policie *. Alzoo den voorsz. Adriaen 't Hooft niets heeft ingebragt soo hebben deze persoonen den 6 Julij 1732 haer eerste gebot gehadt." (Trouwboek Gerecht Dordrecht)

* Het derde artikel van de Politieke Ordonnnantie van 1580 luidt:

3. Ende deghene, die hen nae de publijcatie van desen ten huwelijcke ofte in echten staet sullen willen begeven, 
sullen ghehouden zijn te compareren voor de magistraten ofte kerckendienaeren van de steden ende plaetsen haerder residentie, ende aldaer versoecken, dat hun gegunt sullen worden drie sonnendaechsche oft merctdaechsche geboden, te doen in der kercke, van 't raedthuys ofte andere plaetsen daer 't recht gehouden wort, op drye sonnendaghen oft mercktdagen den anderen volgende; welcke geboden gegunt ende gedaen sullen worden, ten eynde een yegelijcken, die eenige letselen ofte hindernissen, 'tzy van bloede, swagerschap ofte voorgaende beloften, waerdeur 't houwelijc egeenen voortganck en soude behooren te hebben, wil voorwenden, 'tselve mach doen, behoudelijc nochtans, dat deselve geboden niet gegunt noch gedaen en sullen worden, als degene die 'tselve versoecken beneden hare jaren zijn, te weten jonge gesellen beneden hare vijfentwintich, ende de jonge dochteren beneden hare twintich jaren, tenzy deselve den magistraten ofte kerckendienaren vertoonen het consent van hare ouders ofte den lancxtlevende derselver (indien sy eenige hebben); maer indien eenich jonckman ofte jonghedochter boven de voorsz. vijfentwintich ende twintich jaren respective out wesende, ende ouders hebbende, versocht de voorsz. sonnendaechsche geboden sonder te doen blijcken van heure voornoemde ouders consent, soo sullen de voorsz. magistraten ofte dienaren voor 't proclameren van de voorsz. geboden gehouden zijn de ouders van den requirant ofte requirante voor hen t'ontbieden; ende in gevalle d'ouders binnen veerthien dagen naer d'insinuatie aen heurluyden persoon gedaen, weygeren ofte in gebreke blijven te commen, sal deselve weygeringe gehouden worden voor consent, ende sullen de voorsz. magistraet ende dienaeren voorts mogen procederen tot 't doen van de voorsz. proclamantien ende geboden; maer indien de voorsz. ouders compareren, ende eenige redenen allegeren waeromme syluyden in 't voorsz. versochte houwelicke niet en willen consenteren, ende daertoe by de voorsz. magistraet ofte kerckendienaren niet geinduceert en connen worden, so en sullen de voorsz. magistraet ofte dienaren de voorsz. jongeluyden niet mogen trouwen, noch tesamen voegen, voordat by den collegie van de magistraet met kennisse van zaecken 'tzelfde henluyden worde gheordonneert. De voorsz, geboden gedaen zijnde, in gevalle daertegens geen wettelijck wederseggen is gevallen, sullen de persoonen by de magistraten ofte kerckendienaren getrout worden, volgende d'ordonnantien die in de kercken gebruyckt worden ende die den magistraten daertoe by den voorsz. staten overgesonden sullen worden. Alle deghene, die hen nae de publicatie van desen anders in huyshoudinge ende tesamenwooninge by malcanderen sullen voegen ende converseren als echteluyden, sullen voor d'eerste maent dat sy tesamen huyshouden ofte woonen, verbeuren elcx een mulcte [boete] van vijftich ponden van XL grooten 't pont; in de tweede maent daarenboven noch een mulcte van hondert ponden; in de derde maent een mulcte van tweehondert ponden; t'appliceren den hooft-officier, den armen van de plaetse ende den aenbrenger, elcx een derde paert. Ende soo verre sy langer by den anderen blijven, sullen voor den tijdt van thien jaren uyt den lande van Hollandt ende Vrieslandt gebannen, ende bovendien in hare goederen ghemulcteert worden, nae de qualiteyt van den persoonen. 

- 16 juli 1732: notaris P. Venlo heeft zich op verzoek van Jacob Roket en Margareta Helena 't Hooft, inwoners van Dordrecht, aanstaande bruid en bruidegom, vervoegd bij Adriaen 't Hooft, vader van de bruid en verklaard, dat Jacob Roket en Margareta Helena 't Hooft voornemens waren om vóór de voltrekking van hun huwelijk huwelijkse voorwaarden te passeren, waarbij de gemeenschap van goederen tussen hen zou worden uitgesloten. De notaris heeft Adriaen 't Hooft verzocht om zijn dochter bij het passeren van de huwelijkse voorwaarden te asssisteren, waarop deze heeft geantwoord: "Ik hoor, en ik sie, en ik swijg." De bruid en bruidegom hebben notaris Venlo verzocht hiervan akte op te maken "om te kunnen dienen, ten eijnde, en daar sulcx behoort." (ONA Dordrecht inv. 783, akte 22)

- 17 juli 1732: Jacob Roket en Margaretha Helena Thooft, aanstaande bruid en bruidegom, verzoeken aan de regeerders van Dordrecht erin toe te stemmen, dat de bruid, ondanks de weigering van haar vader haar daarbij te assisteren, toch huwelijkse voorwaarden zal passeren, indien nodig daarbij geassisteerd door notaris Pieter Venlo of een andere persoon, zulks om te voorkomen dat de bruid, niettegenstaande het feit dat met de huwelijkse voorwaarden niets anders dan haar voordeel is beoogd, verweten zal worden, dat zij, nog minderjarig zijnde, huwelijkse voorwaarden heeft gepasseerd zonder assistentie van één van haar naaste bloedverwanten. Het Gerecht van Dordrecht staat dit toe. (ORA Dordrecht inv. 110, f. 166 e.v.)

- 19 juli 1732: huwelijkse voorwaarden tussen Jacob Roket, enerzijds en Margarita Helena Thooft, tot het passeren van deze akte op 17 juli 1732 gekwalificeerd zijnde door het Gerecht van Dordrecht en "des noots" door notaris P. Venlo geassisteerd, anderzijds. Zij zullen in het huwelijk inbrengen alle goederen, die zij op dat moment bezitten of door erfenis zullen verwerven. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn. De bruid zal de keuze hebben om in de winsten en verliezen, die staande het huwelijk verworven of geleden worden, te participeren. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 783, akte 23)

- 2 dec. 1732: Jacob Roket, gehuwd met Margarita Helena 't Hooft, geeft te kennen, dat hij genoodzaakt zal zijn een proces te entameren tegen Adriaan 't Hooft, zijn schoonvader, "ter sake en over de moederlijke goederen van sijn .... huijsvrouw, dewelke onder haar voorn. vader berusten". Aangezien Adriaan 't Hooft "van tijt tot tijt dilaijeert" die goederen aan hem, Roket, over te geven, verzoekt hij de Kamer Judicieel van Dordrecht hem "veniam agendi" tegen 't Hooft te verlenen. De Kamer staat dit op 11 dec. 1732 toe. (ORA Dordrecht inv. 110) [Venia agendi: verlof om iemand in rechten aan te spreken. Kinderen mochten hun ouders niet in rechten betrekken, alvorens veniam agendi te verkrijgen.]

- 19 mrt. 1733: Jacob Roket en zijn echtgenote Margrita Helena 'T Hoofd, thans nog wonende te Dordrecht, maar voornemens binnenkort samen met het schip "Delfslandt" voor de Kamer Amsterdam van de Verenigde Oostindische Compagnie naar Oost-Indië te varen, verklaren van Adriaan 'T Hoofd, wonende te Dordrecht, ontvangen te hebben een somma van 1500 Rijksdaalders van 48 zware stuivers het stuk, welke de comparante toekomt als dochter en erfgename van wijlen Aletta Franke, volgens het testament, dat Aletta Franke heeft gepasseerd voor notaris Justus Rijklof Costerus te Batavia op 19 jan. 1719. (ONA Dordrecht inv. 859, akte 23, f. 109 e.v.)

- 23 mrt. 1733: Jacob Roket, voornemens om als assistent in dienst van de Kamer Amsterdam van de V.O.C., samen met zijn vrouw, naar Oost-Indië te vertrekken en Margrita Helena 'T Hoofd, zijn vrouw, verlenen procuratie aan Jan van Breda, pondgaarder te Dordrecht en Adriaan Mels, koopman te Dordrecht, om tijdens hun verblijf in het buitenland hun zaken waar te nemen. (ONA Dordrecht inv. 859, akte 27, f. 117 e.v.)

- 1 april 1733: Matthijs Toussain, koopman te Dordrecht en Jacob Roket, wonende te Dordrecht, die voornemens is om als assistent op het schip "Delffland" van de V.O.C. (kamer Amsterdam) naar Oost-Indië te varen, zijn overeengekomen dat Toussain aan Roket op zijn reis naar Indië zal meegeven 50 el super fijn "swartmans" laken, 13 el super fijn tabbert laken en 51 el super fijn carmosijn laken, samen ter waarde van 576 gl. en 5 st., om door Roket in Batavia met toestemming van de heer Jan Pels verkocht te worden. De winst zal door de comparanten elk voor de helft genoten worden en eventuele schade zullen zij elk voor de helft dragen. (ONA Dordrecht inv. 1006, akte 58)

Kinderen (ex 1):

i-1-1. Catharina Roket, gedoopt NG Dordrecht 29 sept. 1724, begraven Dordrecht (Grote Kerk) 16 jan. 1725 (een kind van Jacob Roket, pondgaarder buiten de Vuilpoort, genaamd Katrijna, stil begraven, beide ouders leven)

i-1-2. Coenraat Roket, gedoopt NG Dordrecht 15 juni 1726

Kinderen van Jacob Roket en Margrita Helena 't Hooft;

a. Adriaan, gedoopt NG Dordrecht 17 nov. 1731 [buitenechtelijk kind]

b. Catharina, gedoopt NG Dordrecht 14 okt. 1732

j. Cornelia van der Linden Johansdr., gedoopt NG Dordrecht 21 jan. 1678, jonge dochter van Dordrecht, wonende in het Steegoversloot (1700), begraven Dordrecht (Grote Kerk)  2 mrt. 1711 (Cornelia van der Linde, vrouw van Franchois de Koerdt, in de brouwerij "het Kruis", begraven met vijf koetsen, twee boven het getal, de eerste boete verbeurd), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 13 mei/29 juni 1700 (de bruidegom geassisteerd met zijn broer Louis de Court, de bruid met haar broer en voogd Adolff van der Linden) Francois de Court (de Coert), geboren Marennes (Frankrijk) 30 okt. 1668, jongman van "Marinnes" [Marennes] in Frankrijk, wonende in de Wijnstraat te Dordrecht (1700), brouwer in brouwerij "het Kruis" in de Voorstraat/Heer Heymansuysstraat te Dordrecht, overleden te Dordrecht 8 juli 1751, zoon van Francois de Court, koopman te Marennes, en Magdalena (Magdelaine) Chaboisseau. (SA Dordrecht archief 146, inv. 83; Nederland's Adelsboek, jg. 81 [1990-1991], p. 306)

De familiewapens van Francois Decourt (links) en Cornelia van der Linden.

-  12 nov. 1685: Pieter de Wacker, koopman en burger van Dordrecht, verklaart, dat hij aangenomen heeft van Franchois Dolé, veertigraad te Dordrecht, die schriftelijke procuratie heeft van Franchois de Court, koopman te Marines in Frankrijk, om diens zoon, Franchois de Court de jonge, 16 jaar oud, gedurende drie jaar te zijnen huize te onderhouden en te alimenteren en hem het koopmansvak te leren. De Wacker zal daarvoor een bedrag van 200 gl. ontvangen. (ONA Dordrecht inv. 190, f. 343)

- 12 febr. 1701: testeren voor notaris A. van Nievelt Francois de Court koopman en zijn vrouw Cornelia van der Linden. Zij benoemen tot erfgenaam de langstlevende van hen beiden, die gehouden zal zijn hun kinderen bij mondigheid of huwelijk "onder hen allen" een bedrag van 4000 gl. uit te keren. (ONA Dordrecht inv. 600 f. 29 e.v.)

- 26 juli 1702: mr. Pieter Brandwijk van Blokland, veertigraad van Dordrecht, voor zichzelf en als voogd over de minderjarige kinderen en erfgenamen van Johan d' Haas, in zijn leven brouwer in brouwerij "het Kruijs" te Dordrecht, tevens vervangende mr. Gerrard Francken Gerrardsz., mede voogd over die kinderen, verkoopt aan Franchois de Coert, koopman te Dordrecht, een brouwerij, huis en mouterij, genaamd "het Kruijs", staande in de Voorstraat in de Kannekopersbuurt tussen het huis van Lourens van der Wiel, raad en vroedschap van Schiedam en het huis van juffrouw Petronella Westcappel, met nog een pakhuis in de Heer Heymansuysstraat, staande naast de voornoemde brouwerij tussen het huis van wijlen mr. Johan de Witt, secretaris van Dordrecht en dat van Lijsbet Lammerts. De totale koopsom bedraagt 16.000 gl., waarbij inbegrepen is een bedrag van 3362 gl., waarop de losse en roerende goederen, die zich in het huis en de brouwerij bevinden, door schepenen getaxeerd zijn. Koper is schuldig aan verkopers een bedrag van 8000 gl. De schuld is op 15 jan. 1711 afgelost en de schuldbrief is derhalve op die datum geroyeerd. (ORA Dordrecht inv. 803, f. 138v e.v.) De koop van de brouwerij met huis, mouterij en pakhuis wordt op 29 mrt. 1702 aanvaard door Decourts zwager Adolf van der Linden Johansz. voor een bedrag van 16.000 gl., op voorwaarde, dat daarbij inbegrepen is het goudleer in de tweede kamer, genaamd de goudleerkamer. (ONA Dordrecht inv. 572, akte 9)

Goudleerkamer in het Museum Van Gijn te Dordrecht.

- 13 mrt. 1705: ten overstaan van notaris A. van Nievelt testeren Franchoijs de Court, brouwer te Dordrecht en zijn vrouw Cornelia van der Linden. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam en voogd over hun minderjarige erfgenamen. Als hij als eerste komt te overlijden zonder kinderen na te laten, moet zij aan zijn erfgenamen ab intestato al zijn kleren overhandigen en moeten haar erfgenamen na haar overlijden aan zijn erfgenamen ab intestato een somma van 1000 gl. uitkeren. Als zij als eerste en kinderloos overlijdt, moet hij aan haar vier zusters of degenen, die dan nog in leven zijn,  al haar kleren overhandigen en aan haar zusters en haar broer Coenraet van der Linden een somma van 3000 gl. uitkeren. Na zijn overlijden moeten zijn erfgenamen dan nogmaals een bedrag van 3000 gl. aan haar erfgenamen ab intestato uitreiken. Testateuren secluderen de Weeskamer van Dordrecht en verklaren niet genegen te zijn iets aan de Armen van Dordrecht na te laten. (ORA Dordrecht inv. 602, akte 18, f. 43 e.v.)

- 4 sept. 1753: comp. Johan de Court, koopman en brouwer te Dordrecht, zoon en mede-erfgenaam van Francois de Court, in zijn leven brouwer te Dordrecht en aldaar overleden in het jaar 1751, enerzijds en Anna Catharina de Court, meerderjarige ongehuwde juffrouw, wonende te Rotterdam, als procuratie hebbende van haar schoonzuster Madelon de Court, weduwe van Jacob de Court, koopvrouw wonende te Bordeaux, dochter en mede-erfgename van voornoemde Francois de Court, volgens procuratie op 9 aug. 1753 gepasseerd voor de heren Pallotte en Guij, koninklijke notarissen te Bordeaux. Comparanten verklaren genegen te zijn om de nalatenschap van hun vader onderling te verdelen. Aan Johan de Court wordt toebedeeld de brouwerij "het Kruijs", met het woonhuis, pakhuis en andere toebehoren, staande zowel in de Voorstraat als in de Heer Heymansuysstraat, welke volgens de taxatie gedaan door Hermanus Boet meester-metselaar en Cornelis van Asperen en Jan van der Linden Govertsz. meester-timmerlieden, 4300 gl. waard zijn. Tevens krijgt Johan een huis op de Riedijkse Vest, staande tussen het huis van Jasper van der Sluijs en dat van de weduwe van Maarten Veen, getaxeerd op 100 gl. en een schepenenschuldbrief van 1000 gl. ten laste van Johannes van Lochem, verzekerd op een huis, dat staat naast de brouwerij "het Kruijs". Aan Madelon de Court zijn toebedeeld goederen en uitstaande boekschulden ter waarde van in totaal 22.077 gl. 10 st. 3 penn.  (ONA Dordrecht inv. 876, akte 78)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

i-1. Francois, 16 febr. 1701, jong overleden

i-2. Johannes (Jan, Jean) de Court, 7 aug. 1702, koopman en brouwer te Dordrecht, overman van het Brouwersgilde te Dordrecht (1754), trouwde 10 april 1740 Pieternella Catharina van Steenbergen, geboren Dordrecht 26 mei 1705, dichteres, overleden ald. 29 juli 1782, dochter van dr. Hendrik van Steenbergen en Anna Suzanna Dablijn (Nederland's Adelsboek, jg. 81 [1990-1991], p. 306)

- 6 april 1742: testament van Jean de Court, koopman en brouwer te Dordrecht en zijn vrouw Petronella Catharina van Steenbergen. Zij bevestigen de huwelijkse voorwaarden, die zij hebben gepasseerd voor de Dordtse notaris P. Venlo op 22 mrt. 1740, voor zover niet strijdig met het onderhavige testament. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam. De langstlevende zal gehouden zijn hun kinderen bij mondigheid of eerder huwelijk de legitieme portie uit te keren. Als de testateur kinderloos komt te overlijden, moeten zijn erfgenamen aan zijn zuster Madelon de Court van der Linden of bij vooroverlijden aan haar kinderen een bedrag van 500 gl. uitkeren. Als de testatrice komt te overlijden zonder kinderen na te laten, moeten al haar kleren aan Elisabeth Taaij, de vrouw van haar broer en haar bijbeltje met sloten aan de oudste dochter van haar broer, mr. Jan Willem van Steenbergen, overgedragen worden. Als de langstlevende van hen, testateuren, kinderloos komt te overlijden, zullen al diens na te laten goederen, met uitzondering van de hiervoren genoemde legaten, voor de ene helft toekomen aan de erfgenamen ab intestato van de testateur en voor de andere helft aan de erfgenamen ab intestato van de testatrice. (ONA Dordrecht inv. 865, akte 27)

- 1 aug. 1754: Jan de Court, als overman, Adriaan Mels, als boekhouder en Philips van Haarlem junior, als dekenen van de Confrerie der Bierbrouwers te Dordrecht, verklaren, dat aan hen gevraagd is, of de brouwers te Dordrecht in staat zouden zijn in de maanden april en mei  "drie guldens off soo genaemt daelders bier" te brouwen, "hetwelk dat lopende jaer soude kunnen duren". De companten hebben daarop een vergadering van alle Dordtse bierbrouwers doen beleggen, waarin genoemde vraag is voorgelegd. De brouwers hebben unaniem verklaard in staat te zijn om het hele jaar door, maar met uitzondering van de maanden juni, juli, augustus en september, "drie guldens bier" te brouwen, dat een heel jaar goed zal blijven. (ONA Dordrecht inv. 1031, akte 95)

- 18 mrt. 1760: Johannes van Lochem verkoopt voor 1000 gl. aan Petronella Catharina van Steenbergen, weduwe van Johan de Coert, een huis in de Voorstraat, staande tussen het huis van Johannes Boshek en het huis en de brouwerij ["het Kruijs" bij de Heer Heymansuysstraat] van de koopster. (ORA Dordrecht inv. 827, akte 1)

Kinderen:

i-2-1. jonkheer Henri Francois de Court, geboren Dordrecht 5 sept. 1746, koopman te Dordrecht, brouwer in brouwerij "het Kruis",  lid van de Ridderschap van Holland, overleden te Dordrecht in het huis Voorstraat C:129 op 17 febr. 1823, trouwde Waals Rotterdam 9 dec. 1781 Jeanne Marguerite Coignon, geboren Rotterdam 16 mrt. 1748, gedoopt Waals Rotterdam 31 mrt. 1748, dochter van Etienne Coignon en Marguerite Durand

Trouwboek Waalse kerk Rotterdam 7 mei 1747: Etienne Coignon, van Clerac, en Marguarite Durand, van Breda

Trouwboek Waalse kerk Rotterdam 28 jan. 1753: Etienne Coignon, van Clairac, en Marie Bottelier, van Middelburg, wonende te Dordrecht

- 27 aug. 1776: Hendrik Francois de Court, koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan zijn moeder Petronella Catharina van Steenbergen, weduwe van Johannes de Court en zijn zuster Cornelia Johanna de Court, weduwe van Louis Lancelot Maizonnet, beiden wonende te Dordrecht, om tijdens zijn verblijf in het buitenland van zijn debiteuren te ontvangen hetgeen zij hem schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 1184, akte 38)

- 23 mrt. 1782: mr. Daniël de Jongh, oud-schepen van Hoorn en controlleur namens die stad van de konvooien en licenten, wonende te Dordrecht, verkoopt aan de gezamenlijke brouwers te Dordrecht, t.w. mr. Willem Bartholomeus van den Santheuvel, brouwer in "de Bel", Barthout van Ourijk, brouwer "voor de helft van en in de Leliën", Hendrik Koijmans, brouwer in "het Vlies", Hendrik Francois de Court, brouwer in "het Kruis", Adriaan La Coste, brouwer in "het Lam", Adriaan 't Hooft Willemsz., brouwer in "de Oranjeboom" en mr. Cornelis Vrolikhert, als echtgenoot van Petronella van Haarlem, brouwer in "de Sleutel",

ten eerste: de brouwerij "de Zwaan", met mouterij, rosmolen, korenzolders, woningen, woonhuis en knechtenhuis en alle vaste gereedschappen, die zich daarin bevinden, staande in de Wijnstraat tegenover de Wijnsteiger bij het Groothoofd en uitkomende aan de Oude Haven, van voren belend door het huis van Jacobus La Riviere aan de ene zijde en het hierna te noemen huis aan de andere zijde en

te tweede: het huis, genaamd "Londen", staande tussen brouwerij "de Zwaan" en het huis van Augustinus Josephus Fagot, welk huis ("Londen") is verhuurd aan de gezusters Van Limburg.

De koopsom bedraagt 15.000 gl. De verkoper zal tot juni 1782 in het woonhuis van de brouwerij mogen blijven wonen.

(ONA Dordrecht inv. 1218, akte 11)

"Het was vanzelfsprekend de bedoeling van de gezamenlijke brouwers dat De Zwaan nooit meer als brouwerij actief zou worden. Toen zij dan ook een maand later de voormalige brouwerij aan Dirck Vos Czn voor f 14.000 verkochten, bepaalden zij 23 april 1782 in de verkoopvoorwaarden, dat er in het perceel nooit meer een brouwerij gevestigd mocht worden." (H. A. van Duijnen, C. Esseboom, I. Dewald (red.), Water wordt een feest zodra het bij de brouwer is geweest. Dordtse brouwerijen door de eeuwen heen, [Dordrecht 2007], p. 81)

- 7 mei 1782: testament van Hendrik Francois Decourt en zijn vrouw Johanna Margaretha Coignon. Zij benoemen elkaar tot erfgenaam en voogd. (ONA Dordrecht inv. 1189, akte 84)

- 12 dec. 1785: de erfgenamen van wijlen Francois Hakker, verversbaas te Dordrecht, verkopen voor 870 gl. aan Hendrik Francois de Court, achtraad van Dordrecht, een huis in de Heer Heymansuysstraat, staande tussen het huis van Bastiaan Bleijenburg en dat van Jacob Schaarmans, welk huis is verhuurd aan de weduwe Mannai tot eind april 1786 voor 60 gl. per jaar. (ONA Dordrecht inv. 1221, akte 75)

- 5 mrt. 1800: Jeanne Marguerita Coignon, echtgenote van Hendrik Francois Decourt, wonende te Dordrecht, enige erfgename van wijlen Maria Bottelier, in haar leven echtgenote van Etienne Coignon, op 26 mei 1799 te Dordrecht overleden *, verleent procuratie aan Pieter Papillon, gezworen klerk ter secretarie van Dordrecht, om te compareren voor schepenen van Dordrecht en de Merwede en namens haar te zweren "de deugdelijkheid van zodanige staat subject de collateralen impost", door Maria Bottelier nagelaten en door de comparante bij de secretarie overlegd op 20 aug. 1799, met belofte, dat, als zij nog meer goederen van Maria Bottelier zal erven, zij daarvan naar waarheid opgave zal doen ten behoeve van de collaterale impost. (ONA Dordrecht inv. 1208, akte 50)

* Begraafboek Grote Kerk Dordrecht 31 mei 1799: Maria Bottelier, weduwe van Etienne Coignon, laat geen kinderen na, ten huize van de heer H.F. Decourt bij de Nieuwkerkstraat, met gewone koetsen, 84 jaar, verval van krachten

- 19 nov. 1813: nadat de Fransen de stad hebben verlaten, wordt een Tussenbestuur gekozen, samengesteld uit een aantal aanzienlijke burgers. Hendrik Franc. Decourt is één van hen. ( Leendert van Es, Bombardement van Dordrecht in het Jaar 1813 (ingeleid en van commentaar voorzien door P. Breman), Dordrecht 1985, p. 15)

i-2-2. Cornelia Johanna de Court, jonge dochter geboren te Dordrecht, wonende in de Voorstraat bij de Mariënbornstraat (1772), overleden 30 mei 1834 op Cronestein bij Soeterwoude, trouwde Gerecht/NG Dordrecht 9/26 okt. 1772 (de bruidegom geassisteerd met zijn vader Jean Louis Maizonnet, predikant van de Waals Gereformeerde gemeente te Delft en de bruid met haar moeder Petronella Catharina van Steenbergen) Louis Lancelot Maizonnet, geboren Delft 6 okt. 1745, jongman geboren te Delft en wonende in de Wijnstraat tegenover de Schrijverstraat (1772), predikant van de Waals Gereformeerde gemeente te Dordrecht (vanaf 15 okt. 1769), lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, overleden Dordrecht 27 okt. 1773 (NNBW [internet])

dochter:

i-2-2-1. Jeanne Petronella Maizonnet, geboren Dordrecht 12 okt. 1773, overleden 16 aug. 1876 (103 jaar oud), trouwde 6 juli 1799 Abraham Blussé de Jonge (NNBW [internet])

i-3. Francois, 3 april 1705, jong overleden

i-4. Catharina, 26 juli 1706, jong overleden

i-5. Magdalena (Magdelon) de Court (van der Linden), 20 aug. 1707, jonge dochter van Dordrecht wonende in de Kannekopersbuurt [deel van de Voorstraat] (1740) trouwde Gerecht/Waals Dordrecht 14/29 mei 1740 (de bruidegom geassisteerd met zijn oom Jacob van Hoogstraeten, de bruid met haar vader Francois de Court) Jacob de Court, gedoopt Waals Rotterdam 30 okt. 1707, jongman van Rotterdam wonende te Bordeaux (1740), koopman te Bordeaux, zoon van Louis de Court en Catharina van Hooghstraten

- 18 juli 1726: Magdalena de Court, dochter van Francois de Court. brouwer en koopman te Dordrecht, benoemt haar broer Jean de Court tot haar enige en universele erfgenaam. Haar vader zal tot zijn overlijden het vruchtgebruik van haar na te laten goederen genieten. Als Jean eerder dan zijn vader komt te overlijden, zal hun vader enige erfgenaam van alle door Magdalena na te laten goederen zijn. Zij secludeert de Weeskamer. (ONA Dordrecht inv. 619, f. 138 e.v.)

- 12 mei 1740: huwelijkse voorwaarden tussen Jacob de Court, koopman wonende te Bordeaux, meerderjarig jongman en Madelon de Court, meerderjarige jonge dochter, geassisteerd met haar vader Francois de Court, brouwer in "het Kruis" te Dordrecht. Bruid en bruidegom zullen al de goederen, die zij bezitten, inbrengen. Er zal geen gemeenschap van die goederen zijn, maar de opbrengsten ervan en van eventueel te erven goederen zullen gemeenschappelijk bezit zijn, evenals "de winst met de negotie te doen". Als er geen kinderen, uit dit huwelijk geboren, zullen zijn en de bruidegom de eerststervende van beiden is, zal de bruid uit zijn goederen een bedrag van 8000 gl. ontvangen. Als zij eerstoverlijdende is en kinderloos komt te overlijden, zal hij uit haar goederen een bedrag van 4000 gl. ontvangen. (ONA Dordrecht inv. 963, akte 30)

- 7 juni 1740: Jacob de Court, koopman te Bordeaux en zijn vrouw, Madelon de Court van der Linden, transporteren aan haar broer, Jean de Court, een obligatie van 1100 gl. ten laste van de provincie Holland, die staat op naam van Johanna Jansdr. de Groot en is gedateerd 23 okt. 1708. (ONA Dordrecht inv. 863, akte 50)

- 29 mei 1753: Johannes de Court, als procuratie hebbende van zijn zuster Madelon de Court, weduwe van Jacob de Court, koopvrouw wonende te Bordeaux, volgens procuratie gepasseerd voor de heren Charron en Guij, koninklijke notarissen te Bordeaux, op 10 mei 1753, verkoopt aan Lucas Thornton, drie obligaties ten laste van de provincie Holland, een van 1000 gl., gedateerd 3 okt. 1704 en staande op naam van Agatha van der Linden, een van 1000 gl., gedateerd 17 sept. 1709 en staande op naam van Aegje Jans en de laatste eveneens van 1000 gl., gedateerd 23 okt. 1708 en staande op naam van Johannes Jans. Deze drie obligaties zijn op 30 aug. 1746 door Agatha van der Linden getransporteerd aan Madelon de Court. (ONA Dordrecht inv. 876, akte 49)

Kind:

i-5-1. Cornélie-Magdelon Decourt, geboren naar schatting ca. 1750, trouwde Bordeaux 29 mei 1777 Franz Rudolf Stehelin, geboren Basel 1749, wijnkoopman te Bordeaux, zoon van Martin Stehelin en Margaretha Streckeisen

Kind:

i-5-1-1. Jean-Baptiste Stehelin, geboren Bordeaux 25 juni 1784, overleden ald. 12 april 1854

(Vriendelijke mededeling van mevr. B. Luedecke te Ratingen.)

i-6. Catharina, 14 okt. 1709, jong overleden

IIIb. Adolf van der Linden Adolfsz., geboren naar schatting ca. 1635, jongman uit "Bergslandt" [hertogdom Berg in Duitsland], "meestersknecht" van Maria Beunen, weduwe Sluijters, te Dordrecht (1666), wijnkoper wonende in de Gravenstraat te Dordrecht (1666), wijnkoper en kuiper te Dordrecht (1667), koopman van wijn en brandewijn te Dordrecht (1676), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 1682, trouwde NG Dordrecht 26 okt. 1666 Maria Beune (Beumer), gedoopt NG Dordrecht sept. 1630, jonge dochter van Dordrecht wonende bij de Visbrug (1652), weduwe van Willem Sluijter wonende in de Gravenstraat (1666), begraven Dordrecht 19 okt. 1699, dochter van Hendrick Sijmonsz. [Beunen, Beuner, Scouten] en Jenneken Gerritsdr. Walburgh trouwde 1e NG Dordrecht 28 april/14 mei 1652 Willem Sluijter, wijnkoper, jongman van Duisburg wonende aan de Nieuwe Haven te Dordrecht (1652), overleden ca. 1665

(De ouders van Maria Beune gaan op 4 nov. 1629 te Dordrecht (NG) in ondertrouw: Hendrick Sijmonsz. Scouten j.m. van Loon woont naast de Waag bij de brouwer en Jannighe Gerritsdr. Walburch j.d. van Dordrecht "zijnde de dochter in deselve brouwerije", trouwen 2 dec. 1630 [sic].

Uit Maria's eerste huwelijk o.a. een dochter Sophia Sluijter(s), gedoopt NG Dordrecht 5 juli 1656. Zij trouwde met Gosuinis van Beest, koopman te Dordrecht.)

Uit dit huwelijk o.a. Belia van Beest gedoopt NG Dordrecht 21 aug. 1695, trouwde Leendert de Voogd

- 3 nov. 1657: comp. voor notaris A. van Benschop Willem Sluijter, wijnkoper en burger van Dordrecht, enerzijds en Willem Cornelisz. Huijsman, wonende te Besoijen, anderzijds. Zij verklaren, dat er tussen hen bestaat "seecker proces ende geschil ongedecideert hangende voor den Hove ende Hooge Vierschaer van Zuijthollandt", waarbij Sluijter, als echtgenoot van Maria Hendricxdr. Beunen, enige dochter van Hendrick Beuner en Janneken Geeritsdr. Walburch, een bedrag van 122 gl. met de verlopen interest daarvan geëist heeft en dat wegens de koop van de helft van 1/5 part in zeker stuk "moerdellen" [laaggelegen veengrond], genaamd "den Egmont", gelegen onder Venlo, waartegen Huijsman beweerd heeft niet tot betaling van interest verplicht te zijn, omdat de "moerdellen" niet op de wijze, zoals dat behoort, aan hem waren overgedragen. (ONA Dordrecht inv. 199, f. 102 e.v.)

- 22 juni 1666: Maria Sluijters, weduwe van Willem Sluijter, koopvrouw te Dordrecht, en Adolff van der Linden, haar "meestersknecht", verklaren op verzoek van Johannes Bisschop, jongman van 's-Gravenmoer, dat hij meer dan 5 jaar lang ten huize van haar, Maria Sluijters, heeft gewoond, "ende hem inde coopmanschappe van wijnen ende het ambacht van cuijpen geoeffent" heeft. (ONA Dordrecht inv 249, f. 133)

- 18 nov. 1666: Adolff van der Linden, wijnkoper, geboren in het Berghsland, getrouwd met een burgeres, wordt burger van Dordrecht. Hij betaalt 20 gl. (Stadsarchief Dordrecht inv. 1974, f. 76)

- 22 nov. 1667: Adolph van der Linden, wijnkoper en kuiper te Dordrecht, en Gillis Gillisz. Ros, Hendrick Reijndorp, en Jan Thonisz., kraankinderen, verklaren op verzoek van Arent Jansz. Hoffman, beitelschipper, dat hij, Hoffman, te Dordrecht "onder de Groote Wijncraen" liggende met zijn schip, zijn goederen daaruit gelost heeft, waaronder een vat wijn, voorzien van een bepaald merk, welke hij op zaterdag laatstleden van Keulen naar Dordrecht heeft gebracht en dat toebehoort aan Francois Veeckens, koopman te Leiden. Bij inspectie van het vat hebben zij, deposanten, bevonden dat het voor een groot deel leeggelopen was. (ONA Dordrecht inv. 249, f. 375 e.v.)

-31 okt. 1668: verklaring door Adolphus van der Linde en Bartholomeus Schijvelberch, kooplieden te Dordrecht, op verzoek van Johannes Linsen, koopman van Rijnse wijn, wonende te Brussel. De attestanten verklaren, dat de rekwirant in april 1668 een partij Rijnse wijn van Duitsland naar Dordrecht gebracht heeft, waarvan hij een deel naar Brussel wilde vervoeren, maar dat niet durfde doen "vermits de groote perijckelen door de troubelen ende oorlogen in Brabant". De knechts van Van der Linde hebben de vaten wijn ondergebracht in de kelder van Schijvelberch. (ONA Dordrecht inv. 413)

- 31 juli 1670: compareert voor notaris A. Meijnaert Adolphus van der Linden, koopman te Dordrecht, die verklaart te transporteren aan Jan Adriaensz. Sneep, wonende te 's-Gravendeel, een somma van 178 gl. 10 st., die hem comparant, als echtgenoot van de weduwe van Willem Sluijter, toekomt van wege Gerrit Schut, burger van Dordrecht, wegens de levering van wijn, die op 24 sept. 1661 door Schut van Willem Sluijter is gekocht. (ONA Dordrecht inv. 252, f. 196 e.v.)

- 8 sept. 1670: compareert voor notaris A. Meijnaert Adolphus van der Linden, koopman te Dordrecht, als getrouwd hebbende de weduwe van Willem Sluijter, in zijn leven koopman van wijnen te Dordrecht. Hij verleent machtiging aan Johannes Corezius, notaris te Maastricht, om voor hem te vorderen van de weduwe en erfgenamen van Lens Meijers, wonende te Elsloo bij Maastricht en van de erfgenamen van Johannes Meijers zodanige somma van penningen als hem comparant toekomt wegens de leverantie van wijn. (ONA Dordrecht inv. 252, f. 224 e.v.)

- 9 juni 1672: Adam Cuenen, koopman uit het vorstendom Gulick, verleent procuratie aan Adolph van der Linden, koopman en burger van Dordrecht, om voor hem waar te nemen en te "defenderen" het proces, dat Arent Willems, koopman en Rijnschipper, voor zichzelf of namens Jan Franssen voor het Watergerecht te Dordrecht, tegen hem, comparant, heeft aangespannen. (ONA Dordrecht inv. 233, f. 190 e.v.)

- 26 okt. 1674: comp. voor notaris J. Melanen te Dordrecht Aernout Ubbingh, koopman en burger te Staden op de Elbe, als eigenaar van het fluitschip "St. Nicolaas", waarop schipper is Cornelis Lambertsz., en Pieter de Wacker, koopman te Dordrecht, enerzijds, en Rosetta Bellaert, weduwe van Willem Oudeman, Beata de Haen, weduwe van Matthijs van Aelssem, beiden koopvrouwen, Pauwels Eelbo, Pieter van Gelsdorp, Adolff van der Linden, Pieter Hellu, en Wierick Boeff, kooplieden en burgers van Dordrecht, als bevrachters van genoemd schip, anderzijds. De comparanten zijn met elkaar overeengekomen, dat het schip met de eerste goede wind zal uitvaren naar Bordeaux en daar voor genoemde bevrachters zal inladen 150 vaten wijn van 4 okshoofden het vat. (ONA Dordrecht inv. 185,f. 134 e.v.)

- 1675: Adolf van der Linden Adolfsz. is diaken van de NG gemeente te Dordrecht. (M. Balen, Beschryvinge, deel I, p. 192)

- 28 aug. 1676: Adolphus van der Linde, koopman van wijn en brandewijn, burger van Dordrecht, verleent procuratie aan Anthonij Timmer, secretaris te Sprang, om te vorderen van Andries Goossensz. van Druenen, wonende te Sprang, een bedrag van 121 gl. en 2 1/2 st. wegens leverantie van brandewijn. (ONA Dordrecht inv. 237, f. 310)

- 15 sept. 1676: Maria Beune, vrouw van Adolphus van der Linde, burgeres van Dordrecht, verklaart op verzoek van Neeltjen van Gijbelandt, jonge dochter, burgeres van Dordrecht, dat zij, comparante, ongeveer 8 of 9 jaar geleden in de Augustijnenkerk heeft vergeten haar "Testamentje" en psalmboek met zilveren sloten, "zijnde aen een stoel blijven hangen". Dat boek is gevonden en in bewaring genomen door de rekwirante, die van de kosterin heeft vernomen wie de eigenares van het boek was. Vervolgens heeft Neeltjen het aan Maria Beune teruggegeven, die haar uit dankbaarheid daarvoor een halve ducaton heeft gegeven. Akte door Maria Beune ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 237, f. 353 e.v.)

- 12 aug. 1677: Maria Pesen, weduwe van Dirck Schijvelbergh, verkoopt voor 3500 gl. contant aan Adolph van der Linden, koopman en burger van Dordrecht een huis in de Gravenstraat met een klein huisje daarnaast, staande tussen het huis van Pieter Gelsdorp en dat van de weduwe van Lodewijck Lambertsz. van der Heijden. (ORA Dordrecht inv. 790, f. 46v)

- 14 juni 1678: Adolphus van der Linden, koopman te Dordrecht, als mede-eigenaar nomine uxoris van achtenhalve "geerden" * land, liggende onder de jurisdictie van Capelle in de Langstraat, buitendijks, verleent procuratie aan Lambertus van Gellicum, secretaris te Waalwijk, om "sorg te dragen tottet vercrijgen van voordeel en verhoedinge van schade, immers soo veel doenlijck sal zijn, in en wegens een nieuw te steecken verlaet ofte schotdeure bij eenige eijgenaers en geërffden ... ontrent d'voors. acht ende halve geerden lants, voorgenomen te doen." (ONA Dordrecht inv. 239, f. 94 e.v.)

* geerde: bepaalde oppervlaktemaat, in elk afzonderlijk deel van Nederland anders

- 21 dec. 1678: Isaack de Coninck, bankhouder van de Bank van Lening te Dordrecht, als gemachtigde van Maria Paets, weduwe van Thomas van der Marck, in zijn leven heer van Leur en oud-burgemeester van Schoonhoven, verkoopt voor 640 gl. en 12 st. contant geld aan Adolph van der Linden zeker erf [bij de Gravenstraat], volgens de meting van landmeter Van Nispen groot zijnde 1286 en een halve voet, strekkende van achteren van het huis van Van der Linden tot aan de heining van het huis, dat toekomt aan de weduwe van burgemeester Van Mewen en burgemeester Pieter van Blocklant, genaamd "Groot Almaenjen", en beginnende van de scheiding van het erf, dat op diezelfde dag is gekocht door Jan Schul, tot aan het erf van de weduwe van Pieter van Gelsdorp. (ORA Dordrecht inv. 790, f. 121 e.v.)

- 8 mei 1679: comp. voor notaris A. van Neten Rudolff Bremkens, Jacob van de Graeff, Willem van Blijenberch, Wessel de Ruijter, Jacob Sam Jacobsz., Herman Vingerhoet, Andries Sam, Wouter Blonck, Thomas Rijckers, Adolphus van der Linden, Aernout Walraven, Dirck van Noij, Johannes Op de Beeck, Hendrick Francken, Gerrart Schul, Abraham Sam, en Margrieta van der Hulck, weduwe van Franchoijs van de Graeff, allen wonende te Dordrecht en "handelende int gros in Rhijnse wijnen". Zij verklaren op verzoek "van de gene die 't behooren zal", dat vijftig jaar lang in Keulen "betaalt is gewerden voor craengelt aldaer van een deel ofte Moesel stuck wijn voor op en af te setten sestien Albes ende voor een Rinckhouwer [= Rheingauer] vadt tweeëndertich Albes" en dat dit twee of drie jaar geleden verhoogd is tot resp. 24 en 48 Albes. (ONA Dordrecht 166, f. 262 e.v.)

Oestricher Kran (1745): met een dergelijke kraan werd in de Rheingau wijn in schepen geladen. (Bron: Wikipedia)

- 31 juli 1679: Paul Eelbo, Abraham Sam, Jacob van Neurenbergh, Adolphus van der Linde, Gerhart Schul, Barent van der Nett, Phillips Cramer, Franchois Francken, Cornelis 't Hooft, Paul Beuren, Pieter de Wacker, A. Walraven, Dirck van Noij en Jacob Sonnemans, allen wijnkopers en burgers van Dordrecht, "uijtdoende en vercoopende met groot en cleijne fustagie tot vijff stoopen incluijs, doch minder niet", verklaren op verzoek van de wijnkopers in de stad Hoorn, dat zij gedurende al de jaren, waarin zij te Dordrecht in de wijnhandel actief zijn, nooit iets "ter saecke van vermiste [= waarschijnlijk gemengde (cf. het Duitse woord "vermischt")] wijnen, ten behouve vande [belasting]pachters", betaald hebben. (ONA Dordrecht inv. 240, f. 219 e.v.)

- 4 sept. 1679: Adolphus van der Linde, koopman en burger van Dordrecht, verleent procuratie aan Adriaen Haghoort, notaris en procureur te Dordrecht, om voor hem waar te nemen zodanig proces als hij genoodzaakt is te entameren tegen Pieter de Carpentier, oudraad te Dordrecht, John Irish, Paulus Beuren, Johan Op de Beeck, Matthijs Hacke, Johannes Becius en Phillips Cramer, kooplieden en burgers van Dordrecht, "over ende ter saecke als bij eijsch ... wert, en noch sal werden geposeert". (ONA Dordrecht inv. 240, f. 263 e.v.)

- 7 sept. 1679: Adolphus van der Linde, wijnkoper en burger van Dordrecht, verleent procuratie aan Adriaen Voorhoff, procureur te Zevenbergen, om te vorderen het restant van een bedrag van 300 gl., met de daarop verlopen interesten, welke Adriaen Dielis Alplas op 25 febr. 1668 geleend heeft van Cathalijntjen en Maijcken Adriaens Aerts, volgens de obligatie daarvan zijnde, die op 27 juli 1677 door Adriaen van Gils, procureur te Zevenbergen, als erfgenaam van voornoemde crediteuren, aan hem, comparant, is getransporteerd. (ONA Dordrecht inv. 240, f. 267 e.v.)

- 15 juli 1680: "Den testateur heeft verclaert beneden de 4000 gl. in de 200e penning gequotiseert te sijn. ... Op huijden den XVen Julij 1680 compareerde voor mij Govert de With, openbaer notaris in Dordrecht, Seigneur Adolphus van der Linde, coopman en borger binnen deser stede, mij notario bekent, tamelijck gesont van lichame, sijn verstant, redenen en memorie wel machtich en volcomentlijck gebruijckende ... [en] verclaerde tot sijn eenich wettich ende universeel erffgenaem geïnstitueert te hebben en t' institueren bij desen sijnne lieve huijsvrouwe Jouffr. Maria Beune ende dat inden eijgendom van alle ende iegelijcke sijns testaeurs naer te latene goederen ... onder dese expresse conditie, met dien last ende verstande nochtans, dat d'selve sijns testateurs huijsvrouwe sal gehouden sijn, gelijck de selve, alhier mede comparerende, aenneemt ende belooft bij desen haer beijder kinderen, die zij bij den anderen hebben verweckt, ende hij testateur in leven naer laten sal, groot te maecken en t' alimenteren, in eten, drincken, cleedinge ende reedinge, de selve ter scholen houden gaen, eenige coopmanschap, een ambacht, hantwerck ofte andere eerlijcke oeffeninge te doen ende laten leeren, daertoe deselve ende ieder van hen best nutt ende bequaem wesen sal ofte sullen, ende voorts in alle stichtinge ende vreese Godts op te brengen tot haer mondige dage ofte houwelijcke state toe ofte dat zij haren cost met eeren sullen connen gewinnen ende ten voorsz. mondigen dage ofte houwelijcken state gecomen sijnde, d'selve alsdan uijt te setten, gecleet ende gereet, naer staet, believen [en] discretie vande voorn. sijns testateurs huijsvrouwe, ende bovendien aende selve sijns testateurs kinderen uijt te reijcken ende te laten volgen, t' samen ende onder hen allen, eens de somme van twaelff hondert Car. gul., te weten elcx hunne portie ende hooftgedeelte vandien, naer advenant 't getal der selver kinderen alsdan in't leven sijnde ..." Adolphus van der Linde en Maria Beune benoemen de langstlevende van hen beiden tot voogd over hun minderjarige erfgenamen. Gedaan ten huize van comparanten in aanwezigheid van Rochus van der Krap en Johan de With als getuigen. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 241, f. 160 e.v)

- 12 juni 1681: notaris A. van Neten heeft zich op verzoek van Pieter van Regenmorter, veertigraad en koopman te Dordrecht, vervoegd bij Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht en hem getoond en voorgelezen zekere wisselbrief, die aan Van der Linden was geadresseerd en hem verzocht die te accepteren. Van der Linden heeft echter geantwoord dat hij deze wissel niet kon accepteren, "alsoo tegenwoordich niets aen den trecker schuldich was." Vervolgens heeft notaris Van Neten geprotesteerd "van alsulcke foute van acceptatie". De inhoud van de brief is als volgt: "A Nantes ce 20. May 1681. Deux usances il vous plaira payer cette mon premiere de change en banque d'Amsterdam à l'ordre de Monsr. Guillaume Cauelier la somme de cincq cents trente livres valleur de monsr. Pierre Bruniau et le passer à conte suivant l'advijs de - lager stont: Votre Très Humble Serviteur - en was onderteijkent Pieter Denicq - ter zijde [stond]: Monsieur Adolphus van der Linden, marchant à Dordrecht - op de dorso stont: pour moy payer à l'ordre de Monsr. Charle de la Bistrate par valeur receu comptant de Monsr. Chanum Fieren. En Paris ce 30 May 1681 - en was geteijckent G. Cauelier." (ONA Dordrecht inv. 168, f. 271)

- 13 juni 1681: Adolphus van der Linden, koopman van wijnen en burger van Dordrecht, verleent procuratie aan Adriaen Voorhoff, notaris en procureur te Zevenbergen, om te vorderen van Cornelis van der Weijden, of diens weduwe en erfgenamen, een somma van 87 gl. en 15 st. wegens geleverde wijnen, zo nodig door beslag te laten leggen op de goederen van Cornelis van der Weijden, in het bijzonder diens goederen, gelegen onder Etten, Leur en Hoeven in de Baronie van Breda. (ONA Dordrecht inv. 242, f. 125 e.v.)

- 11 mei 1682: Adolff van der Linden koopman en zijn vrouw Maria Beune, inwoners van Dordrecht, zijn schuldig aan Swaena Maria Schijvelberch, weduwe van mr. Gerrart Brantwijck, oudraad van Dordrecht, een somma van 1500 gl. wegens geleende penningen. (ONA Dordrecht inv. 169, f. 163)

- 23 juni 1682: in het weesboek ingeschreven een extract van het testament van Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht en zijn vrouw Maria van Beune, gepasseerd ten overstaan van notaris G. de With op 15 juli 1680 (Weeskamer Dordrecht inv. 27, f. 415v) 

- 4 juli 1682: Maria Beune, weduwe van Adolff van de Linden, koopvrouw te Dordrecht, is schuldig aan Maria Peser, weduwe van Dirck Schijvelberch, wonende te Dordrecht, een somma van 9000 gl., daarvoor verbindende drie obligaties ten laste van de provincie Holland van resp. 3800, 460 en 640 gl. (ONA Dordrecht inv. 169, f. 217 e.v.)

- 24 april 1684: Maria Beunen, weduwe van Adolphus van der Linden, is schuldig aan Dirck Oostwalt, kapitein-luitenant van een regiment voetknechten "ten dienste van desen stadt [Dordrecht]", een bedrag van 1000 gl. wegens geleende penningen. (ONA Dordrecht inv. 375)

- 8 juli 1684: Maria Beunen, weduwe van Adolphus van der Linden, verleent procuratie aan haar schoonzoon Gosuinus van Beest, om van haar debiteuren te Besoijen, Waalwijk en andere plaatsen in de Langstraat [streek in Noord-Brabant] te vorderen, hetgeen zij haar schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 375)

- 4 aug. 1684: Maria Beunen, weduwe van Adolphus van der Linden, verhuurt aan Cesar Verhagen, burger van Dordrecht, een huis in de Gravenstraat, staande tussen het huis van verhuurster en dat van de weduwe van Johannes van Stabroeck, voor 72 gl. per jaar. (ONA Dordrecht inv. 375)

- 8 nov. 1685: Maria Bunnen, weduwe van Adolphus van der Linde, als erfgename van Gijsberto Hoogerwerff, verkoopt voor 5000 gl. aan Anthonij Repelaer, lid van de Oudraad en thesaurier van Dordrecht, een huis op de Groenmarkt, staande tussen het huis en de brouwerij van de koper en het huis van de weduwe Van der Spoor, van achteren uitkomende op de Varkenmarkt. Tot de koop behoort ook een wijnkelder, die ligt op de Varkenmarkt. De koper is schuldig aan verkoopster een somma van 4000 gl. (ORA Dordrecht inv. 1630, f. 51)

- 7 juli 1688: Maria Beune, weduwe van Adolphus van der Linden, in zijn leven koopman te Dordrecht, testeert voor de Dordtse notaris J. van der Hoop. Zij prelegateert aan haar zoon Adolphus van der Linden een stuk goud, dat ongeveer 50 gl. waard is, een grote Bijbel, twee grote leggervaten, die zich in de achterste kelder van haar huis bevinden, "'t geweer bert [bord] int voorhuijs met alle 't geweer in haer huijsinge berustende", een oranje sluier met gouden en zilveren franjes, alle manshemden, die in haar bezit zijn, genaaid en ongenaaid, alle neusdoeken, waar de letters "A u" en "A u L" op staan, twee rouwmantels, een koffer en een kist, die op zolder staan en al het gereedschap van haar man zaliger "nopende het hantwerck van cuijpen". Testatrice wenst ook, dat haar zoon na haar overlijden in bezit zal krijgen het huis in de Gravenstraat, waarin zij woont, de tuin achter dat huis, het huis dat naast het grote huis staat en dat wordt bewoond door Cesar Verhaegen, een grote eiken tafel en de "grote schilderije vande jacht" [vermoedelijk een jachttafereel], dat in het voorhuis hangt. Dat alles op voorwaarde, dat haar zoon in de gemeenschappelijke boedel een bedrag van 6000 gl. zal inbrengen. Aan haar dochter Maria van der Linden prelegateert zij twee dozijn hemden, al haar kleren, al "'t cleijngoet", met uitzondering van de schortekleden, een bed met peluwen, twee oorkussens en twee dekens, het blokkastje, dat op de voorkamer staat, een ander kastje, dat zij tegenwoordig gebruikt en één van haar Bijbels. Aan haar voordochter Sophia Sluijters, echtgenote van Gosuinus van Beest, legateert zij een kastje en een rouwmantel. Aan haar dochter Anna van der Linden, getrouwd met de secretaris Willem de Vooght, legateert zij één van haar beste boeken, met uitzondering van de Bijbels, een kastje en een rouwmantel. "Ende gemerckt de testatrice ingevolge vande testamente, bij haer metten voorn. haeren man zaliger Sr. Johannis van der Linde opgericht, maer verplicht is aen haere kinderen, bij hem aen haer verweckt, voor haer vaderlijck goet uijtte reijcken de somme van twee hondert gul. ende dat sij echter aende voorn. haere dochter [Sophia Sluijters] heeft uijt gereijckt de somme van een duijsent gul., nevens eene uijtsettinge, soo is haer comparante wille ende begeerte, dat haere noch twee onmondige, ende ongetrouwde kinderen ten mondigen daege off huwelijcken staete gecomen wesende ijder voor haer vaderlijck goet sullen genieten gelijcke een duijsent gul., mitsgaders noch ijder een duijsent gul. in plaetse van haere uijtsettinge". In verband met dat laatste maakt zij nog aan haar dochter Sophia Sluijters een bedrag van 600 gl. In al haar overige na te laten goederen benoemt zij tot erfgenamen haar kinderen Sophia Sluijters, Adolphus van der Linden, Anna van der Linden en Maria van der Linden, ieder voor een vierde part. Echter onder voorwaarde, dat haar nalatenschap onverdeeld zal blijven tot het moment, waarop haar twee minderjarige kinderen mondig zijn geworden of gaan trouwen. "Geduerende welcken tijt d'selve oock uitten gemeenen boedel van de comparante sullen werden gealimenteert, ende in alles soo van aet, dranck, cleedinge ende reedinge naer een fraeije burgers stijl onderhouden, sonder dat sij verplicht sullen wesen deswegen inden voorn. boedel ietwes in collatie te brengen." Testatrice wil, dat bij het bereiken van de mondigheid of het huwelijk van haar minderjarige kinderen haar "meubele" goederen, "potstucken" [spaargeld, meestal een fraai exemplaar van een gouden munt, die door ouderen aan kinderen cadeau werd gegeven], zilver en ander ongemunt geld niet zullen worden verkocht, maar onderling verdeeld onder haar vier kinderen. Aan de dienstmaagd, die bij haar overlijden bij haar in zal wonen, maakt zij een "behoorlijcke" rouwmantel. Tot voogden over haar minderjarige erfgenamen stelt zij aan genoemde Gosuinus van Beest en Willem de Vooght. Zij secludeert de Weeskamer en tekent de akte met haar naam. (ONA Dordrecht inv. 379)

- 2 juli 1689: besluit van het Gerecht van Dordrecht betreffende een waterloop, komende van de huizen "Roodenburch" en "het Schaeck", thans eigendom van Isaacq de Coninck, en lopende door de gang van het huis "den Blauwen Leeuw", thans eigendom van Jan Pietersz. Gront. De Coninck heeft het erf, liggende achter zijn huis en tussen de gang van Jan Pietersz. Gront, in diverse gedeelten verkocht, nl. aan Jan Schul, Adolff van der Linden en Leonora Bartholomeus, weduwe van Pieter van Gelsdorp, welke kopers "sustineerden", dat zij het water, uit hun huizen en erven komende, zouden mogen laten uitlopen in diezelfde waterloop. Het Gerecht, gehoord hebbende het rapport van de schepenen Roeloff Eelbo en Hugo Repelaer, besluit na examinatie van de betreffende koopbrieven, en mede in overweging nemende het feit, dat Isaac de Coningh een overeenkomst heeft gesloten aangaande het vewijderen van genoemde waterloop, dat de kopers van genoemde erven hun eigen water en vuil op hun eigen grond moeten houden en een "perticuliere losinge daer voor versorgen". (ORA Dordrecht inv. 14, f. 92 e.v.)

- 26 mrt. 1692: Maria Beunen, weduwe van Adolphus van der Linden, koopman te Dordrecht, bevestigt haar testament en codicil van resp. 7 juli 1688 en 15 dec. 1689, beide gepasseerd voor notaris J. van der Hoop te Dordrecht. Zij ontslaat Govert Molerius, koopman te Haarlem, "vermits sijne afwesentheijt", van het executeurschap en de voogdij en stelt tot haar executeur-testamentair en voogd over haar minderjarige erfgenamen aan haar zoon Adolphus van der Linden, koopman te Dordrecht. Zij tekent met "Marija van der Lijnden". (ONA Dordrecht inv. 382, geen folionrs.)

- 16 okt. 1693: Maria Beune, laatst weduwe van Adolphus van der Linden, koopman in wijnen te Dordrecht, herroept haar eerdere testamenten en codicillen, gepasseerd voor notaris J. van der Hoop te Dordrecht op 7 juli 1688, 15 dec. 1689 en 26 mrt. 1692. Zij wil, dat de goederen, die zij aan haar dochter Sophia Sluijters, getrouwd met Gosiwinus van Beest, koopman te Dordrecht, heeft gemaakt, uitgezonderd de roerende goederen, t.w. linnen en wollen kleren, potpenningen, etc. alsmede de 600 gl., die Van Beest zal krijgen, zullen komen onder de bepaling van fidei-commis en wel zodanig, dat Sophia en haar man van die goederen alleen het vruchtgebruik zullen hebben en dat zij na hun overlijden zullen vererven op hun kinderen of bij ontbreken daarvan aan testatrices overige kinderen en erfgenamen ab intestato zullen toekomen. Zij wil ook, dat van de goederen, die zij aan haar dochter Anna van der Linden, getrouwd met Willem de Voogt, secretaris van 's-Gravendeel, heeft gemaakt, haar man na het overlijden van zijn vrouw het vruchtgebruik zal hebben tot het moment, waarop hij gaat hertrouwen of totdat zijn kinderen mondig zijn geworden of gaan trouwen. Testatrice ontslaat Gosiwinus van Beest van het executeurschap en de voogdij, waartoe zij hem in het vorige testament heeft aangesteld en benoemt in zijn plaats, naast Adolphus van der Linden, Pieter Abberdaan, die is getrouwd met haar jongste dochter Maria van der Linden. (ONA Dordrecht inv. 595)

- 22 mei 1692: Maria Beune, weduwe van Adolph van der Linde, wijnkoper en burger van Dordrecht, verkoopt voor 600 gl. aan Geerit de Heer, meester timmerman en burger van Dordrecht, een huis tussen de Pelserstraat en de Botgensstraat aan de stadsvest, vanouds genaamd "het Houten Been", staande naast het pakhuis van Van der Lis. (ORA Dordrecht inv. 797, f. 111)

- 15 nov. 1694: Maria Beunen verhuurt aan Gosuinus van Beest een huis buiten de Vuilpoort, genaamd "den Engel", staande tussen de herberg " den Hulck" en het huis van verhuurster, voor een periode van zes jaar, ingegaan op 1 mei 1693, voor 300 gl. per jaar. Voorwaarde is, dat de huurder niets aan het huis zal laten veranderen zonder voorafgaande toestemming van verhuurster. (ONA Dordrecht inv. 595)

- 15 nov. 1694: Maria Beunen geeft opdracht aan notaris Van Nievelt om zich te vervoegen bij Gosuinus van Beest "ende deselve insinueren ende gerechtelijck afvragen" of hij genegen is de hierboven vermelde huurovereenkomst te passeren en te ondertekenen en te protesteren van de door haar geleden schaden en kosten, alsmede wegens het feit, dat Van Beest, buiten haar weten en zonder haar vooraf te informeren, in het huis "den Engel" heeft laten "timmeren, metselen en naer eijge fantasie" reparaties heeft laten verrichten. Indien hij weigert de huurcedul te ondertekenen, dan moet de notaris hem sommeren vóór 1 mei 1695 uit het huis te vertrekken. (ONA Dordrecht inv. 595)

- 24 nov. 1694: Maria Beunen, laatst weduwe van Adolphus van der Linden, wonende te Dordrecht en Gosuinus van Beest, koopman te Dordrecht, die in compagnie gehandeld hebben in wijnen, verlenen procuratie aan Adolphus van der Linden de Jonge om te vorderen van verscheidene kooplieden binnen en buiten Dordrecht al hetgeen zij nog aan comparanten schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 595)

- 21 mrt. 1696: comp. voor notaris J. van der Hoop Maria Beune, weduwe van Adolphus van der Linden, koopman te Dordrecht. Zij verklaart, dat zij aan Gosuinus van Beest, echtgenoot van haar dochter Sophia Sluijters, heeft gelegateerd twee naast elkaar staande huizen bij de Vuilpoort, (waarvan het grootste bewoond wordt wordt door genoemde Van Beest), op voorwaarde, dat hij daarvoor in haar boedel zal inbrengen een somma van 8000 gl. Van Beest wil de huizen "tot commoditeijt van sijne negotie ... doen appropriëren" en derhalve zijn comparante en Van Beest overeengekomen, dat hij gedurende haar leven de huizen zal mogen gebruiken, met de verplichting om die panden in behoorlijke reparatie te houden en alle belastingen daarvan, zoals verpondingen, lantaarngeld, klapgeld, 100e en 200e penning, te betalen. Bovendien zal hij haar voor het gebruik ervan jaarlijks een bedrag van 320 gl. geven. (ONA Dordrecht inv. 383, f. 37 e.v.)

- 28 nov. 1698: Maria Beunen, weduwe van Adolphus van der Linden, wonende te Dordrecht, verleent procuratie aan haar zoon Adolphus van der Linden, koopman te Dordrecht, om voor haar te verkopen de huizen, rentebrieven, obligaties etc., die zij als enige erfgename van haar nicht Ghijsberta Hogerwerff, die in Dordrecht is overleden, heeft geërfd, alsmede enige andere huizen etc., die haar eigendom zijn en i.h.b. om aan Sijmon Muijs van Holij, veertigraad te Dordrecht, te transporteren een rentebrief vaan 115 ponden, gedateerd 19 mei 1644 en staande op naam van Jan Ghijsbertsz. (ONA Dordrecht inv. 598, f. 23 e.v.)

- 23 jan. 1699: Maria Beunen, weduwe van Adolphus van der Linden testeert voor notaris A. van Nievelt. Zij herroept al haar eerdere testamenten e.d. Aan haar zoon Adolphus van der Linden, koopman te Dordecht, legateert zij een grote Bijbel, een geweerbord met "alle t geweer", dat zich in haar huis bevindt, alle manshemden, die haar toebehoren, zowel de genaaide als ongenaaide, een koffer en een kist, die op zolder staan, twee grote leggervaten, die in de achterkelder staan, al het gereedschap van haar man zaliger, "dat nopende het hantwerck van cuijpen 't haren overlijden bevonden sal werden in wesen te sijn" en twee rouwmantels, één van de beste en één van de slechtste. Zij wenst, dat haar genoemde zoon op zijn erfportie zal aanvaarden het huis in de Gravenstraat, waarin zij woont, met de tuin daarachter en het huis daarnaast, dat bewoond wordt door de meester-kleermaker Johannes Telders en bovendien een grote eiken tafel, die in de grote kamer staat en "de grote schilderije van de jacht", die in het voorhuis hangt, mits hij daarvoor in haar boedel een bedrag van 6000 gl. zal inbrengen. Aan haar dochter Maria van der Linden, echtgenote van Pieter Abberdaan, prelegateert zij twee dozijn van haar beste hemden, al haar kleren en al het "kleingoed", met uitzondering van de schortekleden, één van haar Bijbels en het blokkastje, dat op de voorkamer staat. Aan haar dochter Sophia Sluijters, vrouw van Gosuinis van Beest, prelegateert zij het "luerkastje", dat op de kamer boven haar slaapkamer staat en aan haar dochter Anna van der Linden, vrouw van Willem de Voogt, één van haar beste boeken, met uitzondering van de Bijbels, het "luerkastje", dat in de grote kamer staat en een rouwmantel. Aan Anna's dochter, Maria de Voogt, legateert zij haar kleinste "schencktaljoor", op voorwaarde, dat de executeurs van haar testament die pas aan haar kleindochter zullen uitreiken als zij mondig wordt of gaat trouwen. Aan de dienstmaagd, die bij haar overlijden bij haar of haar zoon inwoont, legateert testatrice een "behoorlijck" rouwkleed. Tot erfgenamen van al haar overige na te laten goederen benoemt zij haar kinderen Sophia Sluijters, Adolphus van der Linden en Maria van der Linden, elk voor een vierde part en de kinderen van haar dochter Anna van der Linden, samen voor een vierde part. Haar dochter Anna benoemt zij tot erfgename in slechts de legitieme portie, tenzij haar man, Willem de Voogt, voor zijn vrouw overlijdt, in welk geval Anna erfgename zal zijn voor een volledig vierde part. Tot executeurs-testamentair en voogden benoemt zij Adolphus van der Linden, Pieter Abberdaan en Gosuinis van Beest. Zij secludeert de Weeskamer en wenst niets aan de huisarmen van Dordrecht na te laten. (ONA Dordrecht inv. 600, f. 107 e.v.)

- 19 okt. 1699: begraven de weduwe van Aedolff van der Linden in de Gravenstraat. Seclusie van de Weeskamer gepasseerd voor notaris A. van Nievelt te Dordrecht op 23 jan. 1699. (Weeskamer Dordrecht inv. 109)

- 9 jan. 1700: Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht, voor zichzelf en procuratie hebbende van Willem de Voogd, secretaris van 's-Gravendeel, als echtgenoot van Anna van der Linden, Gosewinus van Beest, als echtgenoot van Sophia Sluijters en Pieter Abberdaan, als man van Maria van de Linden, allen kinderen en erfgenamen van Maria Beune, laatst weduwe van Adolph van der Linden, koopman te Dordrecht, verkopen

1e: voor 367 gl. contant aan Hendrick Meusel, lakenbereider te Dordrecht, twee huisjes, staande naast elkaar in de gang naast de stadspaardenstal op de Varkenmarkt, tussen genoemde gang en het huis van koper, zijnde het eerste en tweede huisje in die gang

2e: voor 210 gl. contant aan Pieter Regell, meester draaier te Dordrecht, een huisje in diezelfde gang, zijnde het derde huisje

3e: voor 390 gl. contant aan Leendert Schift, burger van Dordrecht, twee huisjes in diezelfde gang, zijnde het vierde huisje [sic]

4e: voor 220 gl. contant aan Jan Tromp, meester smid te Dordrecht, een huisje in diezelfde gang, zijnde het vijfde huisje

5e: voor 230 gl. contant aan Genees Reesenbergh, jonge dochter wonende te Dordrecht, een huisje in diezelfde gang, zijnde het zesde huisje. (ORA Dordrecht inv. 802, f. 3 e.v.)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

a. Anna (Johanna) van der Linden, 14 sept. 1667, jonge dochter van Dordrecht, wonende ald. (1686), overlijden aangegeven bij de gaarder te 's-Gravendeel door haar zoon Leendert de Voogd op 28 aug. 1720 (klasse van 3 gl.), trouwde NG 's-Gravendeel 3 febr. 1686 (ondertrouw, attestatie om te Dordrecht te trouwen [Collectie Van Meurs]) Willem de Voogd, secretaris van 's-Gravendeel en Leerambacht, notaris te 's-Gravendeel (ONA 's-Gravendeel, passim), gerechtsbode van Wieldrecht (ORA 's-Gravendeel inv. 81), vermoedelijk overleden ca. 1715

- 12 nov. 1685: Willem de Voogd, secretaris van 's-Gravendeel, wordt door Swana Maria Schijvelbergh c.s. gemachtigd om ten overstaan van schepenen van Wieldrecht land te verkopen aan Jacob van Mewen te Dordrecht. (ORA 's-Gravendeel inv. 48)

- 27 aug. 1687: Willem de Voogt koopt van Johannes Schepens een huis op de dijk te 's-Gravendeel. (ORA 's-Gravendeel inv. 5)

- 28 febr. 1699: Willem de Voogt koopt van Maerten Ariensz. Maesdam een huis in de Zuidvoorstraat te 's-Gravendeel, genaamd "de Prins van Orangie". (ORA 's-Gravendeel inv. 5)

- 20 mei 1699; hij verkoopt het voornoemde huis aan Arie Cornelisz. van der Giessen. (ORA 's-Gravendeel inv. 5)

- 25 okt. 1703: Willem de Voogt verkoopt aan Pieter Davidsz. Bijl een huis in Renoijshoek. (ORA 's-Gravendeel inv. 5)

- jan. 1706: Willem de Voogt, secretaris van 's-Gravendeel, en zijn vrouw Anna van der Linden, wonende in de Noordvoorstraat, zijn lidmaten van de NG gemeente te 's-Gravendeel. (Archief NG gemeente 's-Gravendeel)

- 16 jan. 1716: Anna van der Linden, weduwe van Willem de Voogt, secretaris van 's-Gravendeel, benoemt tot voogden over haar minderjarige kinderen: haar broer Adolf van der Linden en haar zwagers Pieter Abberdaan en Gosewinus van Beest. Getuigen: Mels Pietersz. Aertoom en Jan Fredericks Rodolph. (ONA 's-Gravendeel inv. 4589)

- 9 mrt. 1723: de kinderen en erfgenamen van Anna van der Linden, weduwe van Willem de Voogt, kopen van Paulus Ariensz. Ruijter, meerderjarige jongman, een huis in Renoijshoek. (ORA 's-Gravendeel inv. 6)

Kinderen (zie ook: www.zoeteman.net):

a-1. Leendert de Voogd, geboren 's-Gravendeel ca. 1697, jongman wonende te 's-Gravendeel (1726), weduwnaar van 's-Gravendeel, wonende bij het Stadhuis te Dordrecht (1735), makelaar (vermeld 1759), overleden Dordrecht 13 nov. 1779, trouwde 1e Gerecht/NG Dordrecht 21 sept./8 okt. 1726 (de bruid geassisteerd met Willemijna van Daelen, weduwe van Govert van Kooij, haar moeder, de geboden gaan te 's-Gravendeel, aangegeven bij de gaarder te 's-Gravendeel op 20 sept. 1726, impost 3 gl.) Elisabeth van Kooij, jonge dochter van Dordrecht, wonende aldaar (1726), 2e Gerecht/NG Dordrecht 26 nov./11 dec. 1735 Belia van Beest, gedoopt NG Dordrecht 21 aug. 1695, jonge dochter van Dordrecht, wonende op de Wolwevershaven (1735), dochter van Gosuinus van Beest en Sophia Sluijters.

- 2 nov. 1734: Petrus Herings, apotheker te Dordrecht, als procuratie hebbende van Maria van Beest, weduwe van Adolph Standert, koopman te Dordrecht, en Belia van Beest, meerderjarige ongehuwde persoon, kinderen en erfgenamen van Gosuinus van Beest, koopman te Dordrecht, verkoopt voor 3410 gl. aan Huijbert Kuijpers, koopman te Dordrecht, een huis in de Prinsenstraat omtrent de Vuilpoort, strekkende tot achter aan de "Wall", staande tussen het huis van Jan de Visser en het volgende huis, alsmede een pakhuis in de Prinsenstraat bij de Vuilpoort, strekkende van voren van de straat tot achter aan de "Wall", staande tussen het voorgaande huis en dat van Abraham de Regt. (ORA Dordrecht inv. 1653, f. 212)

- 28 dec. 1735: Leendert de Voogt, geboren te 's-Gravendeel, getrouwd met een burgersdochter, wordt burger van Dordrecht. Hij betaalt 2 ponden 10 sch., blijft uitgesloten van de gildebesturen en moet zijn "fixum domicilium" te Dordrecht houden. (Stadsarchief Dordrecht nr. 3, inv. 1977, f. 35v)

- 9 febr. 1743: Leendert de Voogt, wonende te Dordrecht, koopt van Willem Geerse van Willigen een huis bij Maasdam. (ORA 's-Gravendeel inv. 7)

- 31 aug. 1754: Leendert de Voogt, wonende te Dordrecht, koopt van Pieter van Well, eveneens wonende te Dordrecht, land in Nieuw-Bonaventura. (ORA 's-Gravendeel inv. 7)

- 1759: Leendert de Voogd, makelaar, en Jacob Bengers, leveren aan de HG Armen 14 zakken rogge voor 48 gl. 3 st. (GA Strijen inv. 63)

- 17 febr. 1761: notaris Jan van der Star, als procuratie hebbende van Balthazar van den Broek, koopman en suikerraffinadeur en van Clara van den Broek, meerderjarige ongehuwde persoon, wonende te Dordrecht, elk voor 1/3 part en genoemde Balthazar van den Broek mede als curator over de persoon en goederen van Catharina van den Broek, voor het resterende 1/3 part, verkopen voor 2800 gl. contant aan Leendert de Voogt, inwoner van Dordrecht, een huis op de Nieuwe Haven, staande tegenover de Lange Houten Brug tussen het huis van Johanna Elisabeth Dusart en Margarita Dusart aan de ene zijde en de straat aan de andere zijde. (ORA Dordrecht inv. 827, f. 87 e.v.)

- 8 dec. 1768: Leendert de Voogdt en Isaac Morjé de oude, als executeurs-testamentair van Maria van Beest, weduwe van Adolf Standert, verkopen voor 3150 gl. aan Jacob van Vliet Jacobsz., koopman wonende te Dordrecht, een huis op de Wolwevershaven, strekkende voor van de straat tot achter op de rivier de Maas, staande tussen het huis van Arnoldus Lubbertus Rossijn en dat van Jan Kouwens. (ORA Dordrecht inv. 1665, f. 206v e.v.)

- 28 okt. 1769: voor notaris J. van der Star te Dordrecht testeren Leendert de Voogd en zijn vrouw Belia van Beest, inwoners van Dordrecht. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam, op voorwaarde, dat na het overlijden van de langstlevende de nalatenschap voor de ene helft zal toekomen aan Adolph de Voogd, de broer van de testateur, of bij vooroverlijden diens nakomelingen en voor de andere helft aan de twee kinderen van wijlen Margrita de Voogd, de zuster van de testateur, in haar leven echtgenote van Cornelis Bosveld, t.w. Paulus Bosveld Cornelisz. en Anna Maria Bosveld, weduwe van Gualterus Boon, of bij vooroverlijden hun nakomelingen. De testateuren legateren aan de diaconie-armen te Dordrecht 600 gl., aan hun neef Adolph Wiedeman, verwekt bij de overleden dochter [Willemina van Cooij] van wijlen Lucia de Voogd, de zuster van de testateur, 1000 gl., aan hun nicht Wilhelmina van Thuijl, echtgenote van Gerard van Wanen, of bij vooroverlijden haar kinderen, 1000 gl., aan Willemijntje van Schell, vrouw van Pieter Salaté, 125 gl., aan Geertje de Pijlders 75 gl. en aan hun dienstbode Cornelia de Pender een bedrag van 200 gl. en nog 150 gl. in plaats van rouwkleren. Tot executeurs-testamentair en voogden stellen zij aan Willem de Voogd, wonende te Zevenbergen en Paulus Bosveld Cornelisz., wonende te 's-Gravendeel. (ONA Dordrecht inv. 1102, akte 142)

- 4 jan. 1780: voorwaarden, waarop Willem de Voogd, wonende te Zevenbergen en Paulus Bosveld Cornelisz., wonende te 's-Gravendeel, als executeurs-testamentair van Leendert de Voogd en diens vooroverleden vrouw Belia van Beest, door notaris J. van der Star willen laten verkopen een huis op de Nieuwe Haven, staande tegenover de Lange Houten Brug tussen het huis van de juffrouwen Dusart en de straat. Op 7 jan. 1780 gemijnd voor 5500 gl. door Jacob Slegt meester-timmerman. Op 10 jan. 1780 door Jacob Slegt tot koper van dit huis benoemd Anna Maria den Bandt, meerderjarig en ongehuwd. Akte ondertekend door haar gemachtigde Huijbert den Bandt. (ONA Dordrecht inv. 1115, akte 4)

ORA Dordrecht inv. 1671, f. 12v: op 22 febr. 1780 verkopen Willem de Voogd, wonende te Zevenbergen, en Paulus Bosveld Cornelisz., wonende te 's-Gravendeel, als executeurs-testamentair van Leendert de Voogt en diens vooroverleden vrouw Belia van Beest, voor 5500 gl. aan Anna Maria den Bandt, meerderjarige ongehuwde persoon, een huis op de Nieuwe Haven tegenover de Lange Houten Brug, staande tussen het huis van juffrouw Du Sart en de straat.

- 28 dec. 1780: inventaris van de goederen, die zijn nagelaten door Leendert de Voogd, overleden te Dordrecht op 13 nov. 1779. Krachtens het testament, dat hij heeft gepasseerd met zijn vooroverleden echtgenote Belia van Beest voor notaris J. van der Star te Dordrecht op 28 okt. 1769, zijn zijn erfgenamen: Willem de Voogd en Anna de Voogd, vrouw van Willem Grootvelt, enige nagelaten kinderen van Adolff de Voogd, voor de ene helft en de twee nagelaten kinderen van Margrita de Voogd, vrouw van Cornelis Bosvelt, genaamd Paulus Bosvelt Cornelisz. en Anna Maria Bosvelt, eerst weduwe van Gualterus Boon en thans echtgenote van voornoemde Willem de Voogd.

Leendert de Voogd heeft nagelaten:

1. een huis op de Nieuwe Haven tegenover de Lange Houten Brug, staande tussen het huis van de juffrouwen Dusart en de straat, welk huis door de overledene zelf werd bewoond en op 7 jan.  1780 door notaris J. van der Star is verkocht voor 5500 gl. en een rantsoen 137 gl. 10 st.

2. 12 morgen 300 roeden land in Nieuw-Bonavontura, liggende onder 's-Gravendeel aan de middelste kruisweg tussen de Langendam en de Boendersweg, belend zuid het land van de burgemeesters Onderwater en Eelbo, west de weg, noord het land van de erven van mevrouw Oem, oost idem en het land van de Heer van West-Barendrecht, voor 300 gl. per jaar gepacht door de weduwe van Pieter van der Linden ofwel Teunis Boer, met wie zij thans is getrouwd. Dit land is door de schout en schepenen van 's-Gravendeel verkocht en de kooppenningen zijn door de erfgenamen van Leendert de Voogd onderling verdeeld.

3. 14 morgen 508 roeden land in de Zuidpolder van Dubbeldam, belend oost het land van de erven van heer Van den Santheuvel, west het land van de heer Kooijmans, zuid de Zuidpolderse dijk, noord de Oudelandse dijk. Dit land is op 1 sept. 1780 door notaris J. van der Star verkocht voor 530 gl. de morgen ofwel 7868 gl. 14 st. 8 penn. in totaal.

4. 11 morgen 300 roeden land, liggende naast het voorgaande in de bedijking van Wieldrecht onder de jurisdictie van Dubbeldam, belend oost de Zuidpolderse dijk, west de Dubbeldamse weg, zuid het land van Arij Schippers, noord het land van burgemeester Brandeler. Dit land is op 1 sept. 1780 verkocht door notaris J. van der Star voor 520 gl. de morgen ofwel 5980 gl. in totaal.

De onder 3. en 4. genoemde percelen waren verhuurd aan Leendert van Gilst voor 600 gl. per jaar. De erfgenamen zullen de kooppenningen ervan vooralsnog in gemeenschappelijk bezit houden.

5. een aantal losrentebrieven en obligaties.

6. contant geld: 5304 gl. 14 st.

Hij heeft aan de diaconie-armen een bedrag van 600 gl. gelegateerd.

Het totaal der baten bedraagt 65.886 gl. 15 st. 8 penn. Na aftrek van de lasten (8709 gl. 3 st. 8 penn.), waaronder de begrafeniskosten (ten bedrage van 576 gl. 16 st. 8 penn.), resteert 57.177 gl. 12 st. Dit bedrag moet onder vier erfgenamen verdeeld worden, zodat ieder recht heeft op 14.294 gl. 8 st.

(ONA Dordrecht inv. 1115, akte 229, f. 1115 e.v.)

Kind (ex 1):

a-1-1. Anna, gedoopt NG Dordrecht 24 aug. 1731, OSP

a-2. Lucia de Voogd, gedoopt NG 's-Gravendeel 5 april 1699, jonge dochter geboren en wonende te 's-Gravendeel (1726), trouwde NG/Gerecht Dordrecht 31 mei 1726 (ondertrouw, volgens attestatie van ondertrouw van 's-Gravendeel dd 30 mei 1726; attestatie gegeven 16 juni 1726) Wouter van Cooij, jongman geboren en wonende te Dordrecht (1726)

Kind:

a-2-1. Willemina van Cooij, gedoopt NG Dordrecht 28 okt. 1729, jonge dochter van Dordrecht wonende in de Grotekerksbuurt (1753), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 7/22 juli 1753 (de bruidegom heeft schriftelijk consent van zijn moeder Geertruij Verreijn, vrouw van Peeters [sic], eertijds weduwe van Johan Adolph Wiedeman; de vader van de bruid, Wouter van Cooij, heeft apart mondeling consent gegeven aan de heren Commissarissen) Johannes Wiedeman, jongman geboren te Hanau (1753)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

a-2-1-1. Johan Adolph Wiedeman, 19 jan. 1754

a-2-1-2. Lucia, 18 okt. 1755

a-2-1-3. Abraham, 25 aug. 1758

a-3. Adolf de Voogd, gedoopt NG 's-Gravendeel 10 okt. 1700 (getuigen: Adolph van der Linden, Pieter Abberdaan, Maria van der Linden, Sophia van Beest [Collectie Van Meurs]), jongman van 's-Gravendeel wonende bij de Nieuwbrug te Dordrecht (1724), garentwijnder te Dordrecht (vermeld 1729), vestigde zich in 1760 te 's-Gravendeel, schepen ald. vanaf 1761, trouwde Gerecht/NG Dordrecht 19 febr./5 mrt. 1724 (de bruidegom geassisteerd met zijn oom Adolph van der Linden en de bruid met haar vader Abraham Mol) Jacoba Mol, gedoopt NG Dordrecht 5 okt. 1701, jonge dochter van Dordrecht wonende bij de Botgensstraat (1724), dochter van Abram Mol en Anna van der Velden

- 23 mrt. 1729: Maria Oudland, laatst weduwe van Jan Sam, wonende te Dordrecht, verkoopt voor 4200 gl. aan Adolph de Voogd, garentwijnder en burger van Dordrecht, een huis, erf en tuin, staande en gelegen voor het Bagijnhof tussen het huis van Henricus van Steenbergen medicinae doctor en het huis, dat wordt bewoond door ds. Hermanus van Bijsterveld, predikant te Dordrecht. De koper neemt tevens voor 300 gl. van de koopster over de kamerbehangsels, twee geschilderde kasten in de achterkamer, de voetenbank in het salet, een vaste kast op de kleine bovenkamer, een ledikant zonder behangsel, dat in de voorkamer staat en alle [haard-?] platen en "kleerstokken". (ONA Dordrecht inv. 1002, akte 20)

- 7 juli 1729: Jacobus Mol, burger van Dordrecht, Hendrik Taarlink, koopman te Dordrecht, als man van Helena Lydia Mol, en Adolph de Voogt, als man van Jacoba Mol en tevens vervangende Cornelis Soeten, als man van Johanna Mol, allen kinderen en erfgenamen van Abraham Mol, die is overleden in Dordrecht, verkopen voor 1380 gl. aan Jacomina van Koijck, weduwe van Arnold Beijs, een huis voor het Bagijnhof, staande tussen het huis, dat bewoond wordt door Hermanus van Bijstervelt, predikant te Dordrecht, en dat van Cornelis van Nispen. Dezelfde comparanten in hun genoemde hoedanigheid verkopen aan Aart van der Hengst, vleeshouwer en burger van Dordrecht, voor 1100 gl. een huis in de Voorstraat op de hoek van de Vriesestraat, staande tussen die straat en het huis van Jan van Vegt, een voor 725 gl. een huis vooraan in de Vriesestraat, staande achter het voornoemde huis tussen dat huis en dat van Govert Berckman. (ORA Dordrecht inv. 815, f. 236 e.v.)

- 24 april 1760: Adolph de Voogt, koopman te Dordrecht, verkoopt voor 2240 gl. aan mr. Johan van der Burch, heer van Niemantsvrient, oud-burgemeester van Dordrecht, ene huis met een tuin erachter, staande op het Bagijnhof tussen het huis van dr. Johan Willem van Steenbergen en dat van Elisabeth van der Hoop. (ORA Dordrecht inv. 1663, f. 24v)

- 3 nov. 1760: Adolph de Voogd, echtgenoot van Jacoba Mol, van Dordrecht, aangenomen als lidmaat van de NG gemeente te 's-Gravendeel (Archief NH gemeente 's-Gravendeel)

Kinderen (o.a.):

a-3-1. Anna de Vooght, gedoopt NG Dordrecht 10 sept. 1726, jonge dochter van Dordrecht, wonende voor het Bagijnhof (1753), trouwde Gerecht Dordrecht 25 okt. 1753 (ondertrouw, aan huis *, de bruidegom geassisteerd met zijn goede vriend Johan Beu, de bruid heeft schriftelijk consent van haar vader Adolph de Vooght) Willem Grootfelt (Grootveld), jongman van Den Haag, wonende bij de Blauwpoort te Dordrecht (1753)

* Onder deze trouwinschrijving staat: "Op huijden 25 Octob. 1753 hebben mijn Ed. Heeren van den Gereghten (collegialiter vergadert zijnde) goedgevonden en geresolveert dat voorsz. persoonen, om reedenen de Bruijt int kraambedde was, door Heeren Commissarissen voort bedde zullen werden in ondertrouw aengeteekent. En alzoo de voorn. Heeren door Haer Aghb. [het Gerecht te Dordrecht] verders waeren gequalificeert cum plena, soo hebbe Heeren commissarissen voorn. (die alvoorens het advies van de Heeren Doctores Schellebeek hadde ingenoomen aengaende de siekte van de Bruijt, en omdat er doort' minste toevall periculum in mora was waervan deselve Doctoren des noots en gerequireert [zijnde] aengenoomen hebben declaratoir te zulle geeven) goedgevonden dat de voorsz. Perzoonen op Zondagh den 28 dito haere drie gebooden hebben zullen ... En daerna mede voor het bedde mooge worden getrouwt."

- 19 okt. 1778: Willem Grootveld en zijn vrouw Anna de Voogd, wonende te Dordrecht, zijn schuldig wegens geleende penningen aan Otto de Kat, beurtschipper van Dordrecht op Den Haag en vice versa, een bedrag van 1000 gl. Borgen: Jacoba Mol, weduwe van Adolph de Voogd, wonende te Dordrecht en Willem de Voogd, schepen van Zevenbergen. (ONA Dordrecht inv. 1147, akte 282)

- 23 nov. 1780: testament van Willem Grootvelt en Anna de Voogt, echtelieden wonende te Dordrecht. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam en voogd. (ONA Dordrecht inv. 1150, akte 253)

- 28 april 1795: mr. Cornelis de Wit, burger en inwoner van Dordrecht, verkoopt voor 5500 gl. aan Willem Grootveld en diens echtgenote, Anna de Voogd, burgers en inwoners van Dordrecht, een dubbel huis in het Steegoversloot tegenover de St. Jorisdoelen, staande naast het huis van burgeres Meuls [andere belender niet vermeld]. (ORA Dordrecht inv. 1677, f. 225v)

- 6 dec. 1799: Anna de Voogt, weduwe van Willem Grootveld en haar dochter Maria Johanna Grootveld, meerderjarig en ongehuwd, verklaren, dat Maria Johanna aan haar ouders "uit haar overgelegde en zuinig bewaarde gelden" een bedrag van 300 gl. heeft geleend en dat zij "uit haar privé beurs" na het overlijden van haar vader diens gouden zakhorloge uit de Stadsbank van Lening heeft gelost. Aangezien haar moeder niet in staat is om hetgeen zij geleend heeft met contant geld terug te betalen, is Maria Johanna met haar moeder overeengekomen, dat zij van haar in plaats van contant geld een aantal goederen zal ontvangen, o.a. het genoemde zakhorloge, een matras met beddegoed, een forte piano met bladmuziek, een spiegel, een aantal meubels, wat huisraad en een zekere hoeveelheid Engels aardewerk. (ONA Dordrecht inv. 1168, akte 129)

Een fortepiano uit 1805.

- 6 dec. 1799: testament van Anna de Voogt, weduwe en enige erfgename van Willem Grootveld, krachtens het testament, dat zij beiden op 23 nov. 1780 hebben gepasseerd voor notaris L. van der Horst te Dordrecht. Zij prelegateert aan haar dochter Maria Johanna Grootveld al haar kleren, alsmede een "lit d'Ange" met groen behangsel, enig linnengoed en huisraad en de portretten van haar ouders en familie, zulks ter "egalisatie" van hetgeen testatrice's overleden dochter, Jacoba Grootveld, reeds van haar ouders heeft gekregen bij het aangaan van haar huwelijk met Willem Bosch. Zij prelegateert aan de kinderen van Willem Bosch en Jacoba Grootveld al hetgeen hun ouders bij het aangaan van hun huwelijk van de testatrice en haar man hebben ontvangen. Tot erfgenamen van al haar overige na te laten goederen benoemt zij haar dochter Maria Johanna voor de ene helft en de kinderen van haar dochter Jacoba voor de andere helft. Tot executeurs-testamentair en voogden stelt zij aan Corstiaan Groenenbergh en Pieter van Beest, inwoners van Dordrecht. (ONA Dordrecht 1168, akte 130)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

a-3-1-1. Anna Grootveld, 28 okt. 1753, jong overleden

a-3-1-2. Jacoba Grootveld, 9 febr. 1757, jonge dochter geboren te Dordrecht, wonende in het Hof (1782), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 17 aug./1 sept. 1782 (de bruid geassisteerd met haar vader Willem Grootveld, alles volgens procuratie gepasseerd voor burgemeesters en regeerders van Dordrecht op 16 aug. 1782) Willem Bosch, jongman geboren te Leerdam en wonende te Dordrecht in de Voorstraat bij de Wijnbrug (1782)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

a-3-1-2-1. Willem Hendrik Bosch, 18 dec. 1782, "commis du bureau de l'Etat Civil" (1812), kantoorcommies (1813) te Dordrecht, trouwde Dordrecht 30 juni 1812 (BS Dordrecht akte 43) Pieternella Angenieta Hartman, gedoopt NG Rotterdam 12 dec. 1790, wonende te Rotterdam (1812), dochter van Leendert Hartman en Johanna Maria Hendrietta Berrenhart (Bernhard)

- 6 april 1813: Willem Hendrik Bosch kantoorcommies verkoopt een huis in het Steegoversloot (C:1172) aan Cornelis de Witt, particulier. (SA Dordrecht, archief 34, inv. 2, f.11, akte 6)

a-3-1-2-2. Willem Adolph Bosch, 1 mrt. 1784, kantoorbediende te Dordrecht (1815), trouwde 1e Hendrika Elisabeth Davidson, overleden 10 mei 1812, 2e Dordrecht 17 mei 1815 (BS Dordrecht akte 57) Diderica de Koning, gedoopt NG Dordrecht 22 jan. 1785, dochter van Pieter de Koning, kabinetmaker (1815) en Maria Vos

- 29 mei 1809: compareren voor notaris G. Telders te Dordrecht Willem Hendrik Bosch en Willem Adolph Bosch, beiden wonende te Dordrecht, "in gemeenschap hebbende ene affaire, zijnde ene Societeit, welke Societeit gehouden word" in een huis aan het Steegoversloot, nr. C:1295, staande tussen het huis van de heer Mostman en het huis van Van Efferen. De comparanten zijn overeengekomen, dat genoemde sociëteit zal worden voortgezet door de tweede comparant alleen. De eerste comparant zal aan hem overdragen het voornoemde huis met de sociëteit en alle daartoe behorende roerende goederen, inclusief een biljarttafel en de helft in een obligatie van 210 gl. De tweede comparant zal voor zijn rekening nemen een hypotheekbrief van 4000 gl. dd 28 april 1795 ten behoeve van mr. Cornelis de Witt van Jaarsveld en een hypotheekbrief van 1500 g. dd 6 dec. 1798 ten behoeve van Cornelis van der Werff, beide verzekerd op het genoemde huis in het Steegoversloot. De tweede comparant zal, ingevolge het contract dat de eerste comparant is aangegaan met Maria Johanna Grootveld, aan haar jaarlijks een bedrag van 230 gl. blijven betalen. Alle schulden, o.a. die wegens leverantie van kaarsen, kolen, pijpen, punch, limonade, olie e.d., zullen door de tweede comparant worden voldaan. (ONA Dordrecht inv. 1378, akte 85)

- 25 mrt. 1813: Willem Adolph Bosch kantoorbediende koopt van Nicolaas Hendrik Vrijthoff een huis aan de Wolwevershaven (B:320) (SA Dordrecht, archief 34, inv. 2, f. 59, akte 5)

a-3-1-2-3. Willem Jacobus Bosch, 31 juli 1785

a-3-1-2-4. Willem Swinnas Bosch, 20 dec. 1786, kantoorbediende te Dordrecht (1814), trouwde Dordrecht 29 juli 1814 (BS Dordrecht akte 82) Geertruij Keller, gedoopt NG Dordrecht 3 april 1785, dochter van Johan Jacob Keller, winkelier (1814) en Alida van Scheers

a-3-1-2-5. Anna Jacoba Bosch 13 mrt. 1789

a-3-1-3. Willem Grootveld, 11 mei 1759, jong overleden

a-3-1-4. Maria Johanna Grootveld, 8 juli 1764

a-3-2. Willem de Voogd, gedoopt NG Dordrecht 13 april 1728, jongman geboren en wonende te Dordrecht (1748), wonende te Zevenbergen (1772), schepen van Zevenbergen (vermeld 1778), overleden 's-Gravendeel 28 mrt. 1789, trouwde 1e Zevenbergen 25 juli/aug. 1748 Goverdina Helena Polders, jonge dochter geboren en wonende te Zevenbergen (1748), 2e 29 okt. 1772 (gaarder 's-Gravendeel) Anna Maria Bosvelt, jonge dochter (1758), weduwe van Gualterus Boon (1772), trouwde 1e 19 april 1758 (gaarder 's-Gravendeel, impost 30 gl., de bruidegom zal het recht te Dordrecht betalen) Gualterus Boon, jongman wonende te Dordrecht (1758)

- 11 nov. 1788: (de testateuren zijn beneden de 50.000 gl. gegoed): testeren voor notaris B. van der Star Willem de Voogd en Anna Maria Bosveld, echtelieden wonende te 's-Gravendeel. Zij herroepen het testament, dat zij op 26 okt. 1787 hebben verleden voor dezelfde notaris. De testateur benoemt zijn dochter Goverdina Helena de Voogd, getrouwd met Cornelis Huijzer, als erfgename in de legitieme portie, welke door hem is begroot op een somma van 4906 gl. Tot erfgenamen van al zijn overige na te laten goederen, behalve zijn kleren en "lijftoebehoortens", benoemt hij zijn vrouw voor de ene helft en zijn dochter voor de andere helft. Het zal aan zijn vrouw en haar wettige nakomelingen vrijstaan om na zijn overlijden het nieuw gebouwde huis, koetshuis, stal, washuis en tuin in 's-Gravendeel, met alle meubels, paarden, rijtuigen etc., maar niet zijn landerijen, andere huizen of effecten, in volle en vrije eigendom te aanvaarden, mits zij aan zijn dochter of haar wettige nakomelingen een bedrag van 2250 gl. zal c.q. zullen uitkeren. Zijn dochter mag alle landerijen, gelegen onder Zevenbergen in de polder het Oudland, groot 26 bunders, genaamd "de Pannehoef", aannemen voor 650 gl. de bunder. Als hij zonder kinderen en kleinkinderen na te laten komt te overlijden, benoemt hij tot erfgenaam zijn vrouw of haar wettige nakomelingen voor de ene helft en zijn zuster Anna de Voogd of haar wettige nakomelingen voor de andere helft, op voorwaarde, dat zijn zuster, in ruil voor het genoemde bedrag van 2250 gl., zijn vrouw in bezit zal laten van zijn roerende goederen en het nieuw gebouwde huis cum annexiste 's-Gravendeel. Aan de kinderen van Jacobus Johannes Hetterschij en Gualteria Anna Boon te Zevenbergen legateert hij al zijn kleren en lijfsieraden. Anna Maria Bosveld legateert aan haar man, Willem de Voogd, zijn leven lang een jaarlijkse uitkering van 500 gl. Tot erfgename benoemt zij haar dochter Gualteria Anna Boon, vrouw van Jacobus Johannes Hetterschij, secretaris en stokhouder [veilingmeester] te Zevenbergen. De testateur stelt aan tot voogd notaris Jan van der Star, schepen van Dordrecht en ontheft zijn neef Willem Bos van de aanstelling tot voogd, zoals gedaan in zijn vorige testament van 26 okt. 1787. De testatrice benoemt tot voogden mr. Paulus Bosveld, advocaat wonende te Haarlem en Paulus Bosveld, predikant te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 1312, akte 156)

- begin april 1789: boedelinventaris van wijlen Willem de Voogd, overleden te 's-Gravendeel op 28 mrt. 1789. Erfgenamen zijn zijn enige dochter, Goverdina Helena de Voogd, echtgenote van Cornelis Huijser, wonende te Zevenbergen en zijn weduwe, Anna Maria Bosveld. De baten van de nalatenschap bedragen 35840-14-10. Na aftrek van de lasten en diverse betalingen resteert een bedragvan 735-1-0, waarvan beide erfgenamen elk de helft zullen ontvangen. (ONA Dordrecht inv. 1313, akte 82)

Kind (ex 1):

a-3-2-1. Goverdina Helena de Voogd, overleden Zevenbergen 18 sept. 1820, trouwde Cornelis Huijzer

a-4. Cornelia de Voogd, 29 aug. 1706, OSP, overlijden aangegeven bij te gaarder te 's-Gravendeel door Berbera de Voogt op 4 juni 1732 (3 gl. impost en 3 gl. wegens het collateraal)

a-5. Margrita de Voogd, jonge dochter (1731), overlijden aangegeven bij de gaarder te 's-Gravendeel door haar man Cornelis Bosveld op 19 okt. 1767 (impost 30 gl.), trouwde 17 mrt. 1731 (huwelijk aangegeven bij de gaarder te 's-Gravendeel, bruidegom en bruid betalen elk 15 gl.) Cornelis Bosveld, gedoopt NG Strijen 1 mrt. 1705, schout van 's-Gravendeel 1728-1755, overlijden aangegeven bij de gaarder te 's-Gravendeel op 28 sept. 1791 (impost 30 gl.), zoon van Paulus Bosvelt, stadhouder te Strijen (1705) en Maria Springers

Kinderen:

a-5-1. Paulus Bosveld Cornelisz., geboren 's-Gravendeel 31 juli 1731, schout van 's-Gravendeel 1756-1787, secretaris van 's-Gravendeel, OSP, overlijden aangegeven bij de gaarder te 's-Gravendeel op 17 april 1787 (Paulus Bosveld, alhier, ongehuwd overleden, 1e klasse, vermits zijn ongehuwd overlijden en omdat zijn goederen collateraal verschuldigd zijn, moet het dubbele recht betaald worden, dus 60 gl.)

- 31 okt. 1779: voor notaris L. van der Horst in Dordrecht testeert Paulus Bosveld, schout en secretaris van 's-Gravendeel. Hij "remitteert" aan Jan Ariensz. de Vlaming en Cornelis Uijterlinden al hetgeen zij aan hem schuldig zijn, op voorwaarde, dat zij niets ten laste van zijn nalatenschap zullen eisen. Hij legateert aan Trijntje Pleune Dorst, de vrouw van Andries Vervoorn, of bij vooroverlijden haar oudste dochter Woutrina Vervoorn, een diamanten ring met vijf stenen. Aan Maria Noorlander (Noordlander), die bij hem in huis woont, legateert hij al zijn kleren en lijfsieraden en een gouden horloge, voorts al zijn meubels, huissieraden en inboedel, een doos met gouden penningen en een doos met zilveren penningen, 1 morgen 234 roeden weiland in Nieuw-Bonavontura, gelegen aan de Maasdamse weg, belend ten oosten Willem van Gemert, ten westen Japhet in't Velt, ten zuiden de Maasdamse weg en ten noorden de Boezemkade, een huis, koetshuis, stallen, schuur en erf in het dorp 's-Gravendeel, staande en gelegen op de hoek van de Langestraat tussen het Weegje en de Middelkreek, een hypotheekbrief van 450 gl. en "haar leven lang gedurende" de jaarlijkse erfpacht van een stuk land aan de Schenkeldijk onder 's-Gravendeel, welke ieder jaar 105 gl. 10 st. 12 penn. opbrengt. Maria Noorlander zal tot een half jaar na zijn overlijden in zijn huis mogen blijven wonen. Tot erfgenamen van al zijn overige na te laten goederen benoemt hij de kinderen van zijn nicht Gualtherina Anna Boon, echtgenote van Johannes Jacobus Hetterscheij, secretaris van Zevenbergen, van welke goederen hun moeder, Gualtherina Anna Boon, tot haar overlijden het vruchtgebruik zal hebben. Als zij zonder kinderen na te laten komt te overlijden, zullen deze goederen toekomen aan haar man voor een derde deel, Maria Noorlander voor een derde deel en de kinderen van voornoemde Trijntje Pleune Dorst voor het resterende derde deel. Tot executeurs-testamentair en voogden benoemt hij  Martinus Boon, schout en secretaris van Dubbeldam, wonende te Dordrecht en Johannes Geervliet, meester-chirurgijn te 's-Gravendeel. (ONA Dordrecht inv. 1149, akte 280xx)

a-5-2. Anna Maria Bosveld, geboren naar schatting ca. 1732, jonge dochter geboren en wonende te 's-Gravendeel (1758), trouwde 1e Gerecht/NG Dordrecht 20 april 1758 (ondertrouw, volgens attestatie van ondertrouw te 's-Gravendeel dd 20 april 1758, attestatie gegeven op 7 mei 1758) Gualter(us) Boon, jongman geboren en wonende te Dordrecht (1758), 2e 29 okt. 1772 (gaarder te 's-Gravendeel) Willem de Voogd, gedoopt NG Dordrecht 13 april 1728, zoon van Adolph de Voogd en Jacoba Mol

- 19 april 1758: Anna Maria Bosveld, jonge dochter, zullende trouwen met Gualterus Boon, jongman wonende te Dordrecht, betaalt 30 gl. impost. De bruidegom zal het recht te Dordrecht betalen. (Gaarder 's-Gravendeel)

- 29 okt. 1772: Anna Maria Bosveld, weduwe Boon, wonende te 's-Gravendeel, zullende trouwen met Willem de Voogd, wonende te Zevenbergen, betaalt 30 gl. (Gaarder 's-Gravendeel)

Kind (ex 1):

a-5-2-1. Gualtheri(n)a Anna Boon, gedoopt NG Dordrecht 25 febr. 1759, overleden Zevenbergen 2 dec. 1821, trouwde Zevenbergen 18 juli/6 aug. 1776 Jacobus Johannes Hetterscheij, gedoopt 's-Gravenhage 8 febr. 1747, o.a. secretaris, stokhouder [veilingmeester] en burgemeester van Zevenbergen, overleden ald. 11 dec. 1811, zoon van Jacobus Johannes Hetterschij en Anna Geertrui Holm

a-6. Berbera de Voogd, ongehuwd, OSP

a-7. Maria de Voogd, OSP, overlijden aangegeven bij de gaarder te 's-Gravendeel op 8 okt. 1775 (impost door haar erfgenamen betaald: 15 gl.), trouwde Willem Kreulser (Kreuljer)

- 3 juni 1779: compareren voor notaris L. van der Horst te Dordrecht Paulus Bosveld, schout en secretaris van 's-Gravendeel, Willem de Voogd, schepen van Zevenbergen, voor zichzelf en tevens als echtgenoot van Anna Maria Bosveld en Willem Grootveld, wonende te Dordrecht, als echtgenoot van Anna de Voogd. Genoemde Willem en Anna de Voogd zijn kinderen en enige erfgenamen van Adolph de Voogd, die is overleden te Dordrecht. De comparanten verklaren, dat hun tante Maria de Voogd, weduwe van Willem Kreulser, in haar leven wonende te 's-Gravendeel, in het testament, dat zij op 7 febr. 1762 heeft gepasseerd voor de Dordtse notaris A. Bax, aan Paulus Bosveld heeft gelegateerd een huis op de hoek van de Zuidvoorstraat te 's-Gravendeel, met alles wat daarin aard- en nagelvast is, alsmede een ijzeren schoorsteen in de binnenkamer en voorts, na het maken van enkele legaten, tot haar universele erfgenamen heeft benoemd haar broers en zusters, t.w. Berbera de Voogd, Leendert de Voogd, Margaretha de Voogd, echtgenote van Cornelis Bosveld en Adolph de Voogd of bij vooroverlijden hun nakomelingen, op voorwaarde evenwel, dat die erfgenamen aan de kinderen van Willemina van Cooij, bij haar verwekt door Johannes Widemans, zouden uitreiken "onder hen allen" een bedrag van 1200 gl. Hun tante heeft tot executeurs van haar testament benoemd Paulus Bosveld en Willem de Voogd. Haar zuster Berbera de Voogd was ongehuwd en is inmiddels overleden, evenals haar zuster Margareta de Voogd, die twee kinderen heeft nagelaten, namelijk voornoemde Paulus Bosveld en Anna Maria Bosveld. Haar broer Leendert de Voogd heeft geen kinderen en heeft verklaard wegens zijn hoge ouderdom en zwakke gezondheid ten behoeve van de comparanten afstand te doen van zijn aandeel in de nalatenschap van zijn zuster. De comparanten zijn derhalve overeengekomen, dat de nalatenschap van de weduwe Kreulser verdeeld zal worden, waarbij de ene helft gaat naar Paulus Bosveld en Anna Maria Bosveld en de andere helft toekomt aan Willem de Voogd en Anna de Voogd. Aan Paulus Bosveld is bij de boedelscheiding, behalve het aan hem gelegateerde huis in 's-Gravendeel, nog toebedeeld een huis, schuur en erf, staande en gelegen in de Langestraat aldaar, welk huis wordt bewoond door de weduwe van Gerrit Bax en drie schuldbrieven van resp. 450 gl., 300 gl. en 150 gl. Anna Maria Bosveld, vrouw van Willem de Voogd, krijgt een hypotheekbrief van 500 gl. en een onderhandse obligatie van 200 gl. Willem de Voogd en Anna de Voogd, vrouw van Willem Grootveld krijgen een hypotheekbrief van 700 gl., twee onderhandse obligaties van resp. 250 en 300 gl. en twee dito obligaties van elk 175 gl., verleden op resp. 15 april 1745 en 7 juni 1741, beide ten laste van Jacob Theunisz. Snijder, als echtgenoot van Maria Mol, die eerder weduwe was van Willem Andriesz. de Geus. Enige andere, tot de boedel behorende schuldbrieven, blijven voorlopig onverdeeld. Akte door comparanten ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 1148, akte 159)

b. Adolphus (Adolph) van der Linden Adolfsz., 20 mei 1669, jongman van Dordrecht, koopman, wijnkoper, wonende in de Gravenstraat (1700), kapitein van een burgervendel, boekhouder van het Kuipersgilde te Dordrecht (1724), overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht op 19 sept. 1729 (impost 3 gl.), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 19 sept. 1729 (kapitein Adolph van der Linde in de Gravenstraat, laat kinderen na, één koets boven het getal), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 5/19 dec. 1700 (de bruid geassisteerd met haar stiefmoeder, de vrouw van Mattheus Bordels) Adriana Bordels, gedoopt NG Dordrecht 2 nov. 1676, jonge dochter van Dordrecht, wonende op de Varkenmarkt (1700), overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht op 25 sept. 1703 (impost 6 gl.), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 24 sept. 1703 (Adriaenna Borst [sic] vrouw van Adolf van der Linde in de Gravenstraat), dochter van Mattheus Bordels wijnroeier en Anna Oudland.

- 14 mrt. 1700: comp. voor notaris B. van Gelsdorp te Dordrecht, Adolph van der Linden, koopman te Dordrecht, enig nagelaten zoon en mede-erfgenaam van Maria Beunen, laatst weduwe van Adolph van der Linden. Hij verleent procuratie aan Abraham Oulrij, procureur voor het Hof en de Hoge Raad van Holland om te compareren voor stadhouder en leenmannen ter plaatse, waar dat behoren zal en te verzoeken, dat hij, Van der Linden, beleend mag worden met de helft van zeker hooiland, zijnde een leen van het Huis van Polanen en de Lek, gelegen in de Langstraat [Noord-Brabant] onder Zuid-Holland omtrent het dorp Capelle in het molenweer in het ambacht Nederveen, strekkende van de Oude Straat en "tot halver Mase toe", zijnde de helft van een stuk land van vijf en een halve gaarde, tegenwoordig gebruikt door Adriaen Sprangers, bijgenaamd de Bergenaars, welk land comparant heeft geërfd van zijn moeder Maria Beunen. (ONA Dordrecht inv. 663, akte 29) De andere helft van het land wordt geërfd door Maria van der Linden, echtgenote van Pieter Abberdaan. Abberdaan verleent op 25 febr. 1700 procuratie aan Abraham Oulrij om beleend te worden met zijn helft van het leen. (ONA Dordrecht inv. 663, f. 75 e.v.)

- 3 jan. 1701: Adolff van der Linden Adolffsz., oud-burgerkapitein [kapitein van de burgerwacht] en koopman te Dordrecht en zijn vrouw Adriana Bordels verlenen procuratie aan Steven Pasman, gezworen makelaar te Dordrecht, om voor hen op interest te nemen (tegen 4 procent jaarlijks) een somma van 2000 gl., waarvoor zij verbinden hun huis in de Gravenstraat, staande tussen het huis van de weduwe van Pieter van Gelsdorp en het huis van comparanten, waarin zij op dat moment wonen. (ONA Dordrecht inv. 720, f. 1) [Ter verdediging van de stad had Dordrecht, naast de drie oude schutterijen, sedert 1585 een burgerwacht, die bestond uit 12 vendels of compagniëen. Aan het hoofd van iedere compagnie stond een kapitein.]

- 6 jan. 1701: Steven Pasman, makelaar ter beurze te Dordrecht, als procuratie hebbende van Adolff van der Linden Adolfsz., oud-burgerkapitein en koopman te Dordrecht, en diens vrouw Adriana Bordels, verklaart, dat zijn constituanten schuldig zijn aan Anna de Witt, weduwe van mr. Willem Brantwijck van Blocklandt, vrijheer van Blokland, een somma van 2000 gl., verbindende hun huis in de Gravenstraat, staande tussen het huis van de weduwe van Pieter van Gelsdorp en dat van zijn constituanten. (ORA Dordrecht inv. 803, f. 2v e.v.) 

- 25 jan. 1701: Adolff van der Linden Adolfsz., oud burgerkapitein en koopman te Dordrecht en zijn vrouw Adriana Bordels zijn schuldig aan Johannis Adriaense een somma van 1000 gl. wegens geleende penningen, daarvoor verbindende een huis met kelder in de Gravenstraat, staande tussen het huis van de weduwe Gelsdorp en het huis van comparant en het huis daarnaast, dat aan de andere zijde wordt belend door het huis van Jacobus Hoevenaar. (ONA Dordrecht inv. 640, akte 15) - 7 mrt. 1701: Adolph van der Linden, Gosuinus van Beest, als echtgenoot van Sophia Sluijters. Pieter Abberdaan, als man van Maria van der Linden, kooplieden te Dordrecht en Willem de Vooght, secretaris van 's-Gravendeel, als man van Anna van der Linden, allen kinderen en erfgenamen van Maria Beunen, laatst weduwe van Adolph van der Linden, verlenen procuratie aan "toonder dezes" om te verkopen de helft van een perceel hooiland, gelegen in Nederveen-Capelle, in het geheel groot achtenhalve geerde, waarvan vijfenhalve geerde leenroerig is aan de koning van Groot-Britannië [stadhouder-koning Willem III] als leenheer van Polanen, of voor de helft groot omtrent 12 hont, liggende gemeen met de weduwe van Jan Jansz. Sprangers, belend oost door de kinderen van ds. Schalcken en west de weduwe van Pieter Ockers, strekkende van de Oude Straat noordwaarts tot Scheepsdiep toe. (ONA Dordrecht inv. 664, f. 48 e.v.)

- 14 mei 1701: voor notaris A. Hagoort de Oude testeren Adolff van der Linden Adolffsz., wijnkoper te Dordrecht en zijn vrouw Adriana Bordels. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam. De langstlevende zal gehouden zijn hun kinderen bij mondigheid of huwelijk een bedrag van 200 gl. uit te keren. Zij secluderen de weeskamer. (ONA Dordrecht inv. 437, akte 14)

- 24 aug. 1701: Adolph van der Linden verleent procuratie aan "toonder dezes" om te compareren voor stadhouder en leenmannen van Polanen en het land te Nederveen-Capelle, waarmee hij op 19 mrt. 1700 [zie de akte van 14 mrt. 1700] is beleend na overlijden van zijn moeder, over te dragen aan Adriaen Sprangers, woonachtig te Vrijhoeve-Capelle. (ONA Dordrecht inv. 664, f. 166).

- 5 nov. 1704: Mattheus Bordels, gewezen wijnroeier [= iemand, die met een peilstok de inhoud van een vat wijn meet, ten behoeve van de accijns] te Dordrecht, benoemt krachtens het mutuele testament, dat hij heeft gepasseerd met zijn inmiddels overleden eerste vrouw, Anna Outlant, op 11 sept. 1671 ten overstaan van notaris G. de With te Dordrecht, tot medevoogd over zijn na te laten kinderen en erfgenamen Adolff van der Linden, wijnkoper te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 722, f. 237) Adolf van der Linden accepteert de voogdij op 25 mei 1705. (Weeskamer Dordrecht inv. 29, f. 249)

- 25 april 1706:  compareren Margrita Bordels, echtgenote van Jacob Verhoeven, die op dat moment uitlandig is, Cornelia Bordels, meerderjarig en ongehuwd en kapitein Adolff van der Linde Adolffsz., weduwnaar van Adriana Bordels, als testamentaire voogd over de kinderen, die hij bij Adriana Bordels heeft verwekt en tevens als voogd over Steven Bordels, minderjarige jongman, allen kinderen resp. kleinkinderen van wijlen Mattheus Bordels, wijnroeier te Dordrecht, dei onlangs overleden is. Comparanten verklaren, dat zij het, "naer overweginge van den staet en gelegentheijt van den naergelaeten boedel" van Mattheus Bordels, niet raadzaam geacht hebben zich daarin als erfgenamen te gedragen en derhalve van de nalatenschap afstand gedaan hebben, zowel wat de baten als wat de lasten betreft, ten behoeve van voornoemde Steven Bordels. Kapitein Adolff van der Linden heeft in zijn hoedanigheid als voogd van Steven Bordels, die inmiddels 24 jaar oud is geworden, de nalatenschap van diens vader, Mattheus Bordels, aanvaard en belooft hierbij alle lasten en schulden dienaangaande te zullen voldoen. Hij verbindt voor de nakoming daarvan de persoon en goederen van Steven Bordels. Akte door de drie comparanten, alsmede door Steven Bordels, ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 723, f. 45 e.v.)

- 1 juli 1707: Adolph van der Linden Adolphsz., koopman te Dordrecht, benoemt, overeenkomstig hetgeen bepaald is in het testament, dat hij en zijn inmiddels overleden vrouw Adriana Bordels op 14 mei 1701 hebben gepasseerd voor de Dordtse notaris A. Hagoort de oude, tot medevoogden over zijn minderjarige kinderen, verwekt bij Adriana Bordels, Pieter Aberdaan en Pieter Bruijn, kooplieden te Dordrecht, resp. zijn zwager en goede vriend. (ONA Dordrecht inv. 670, f. 99 e.v.)

- 23 april 1715: A. Cant, notaris te Dordrecht, heeft zich vervoegd namens Adolph van der Linden Adolphsz. en Mattheijs Du Zaar, als mede-reders en directeuren van het schip, genaamd "het Dortse Lam" en Johan Oudtlandt, mede-reder en boekhouder van genoemd schip, voor zichzelf en voor de overige reders van het schip, bij Aert Jacobsz., die woont omtrent Meerdervoort en met zijn vader een handel in hoepels drijft. Aangezien Aert zelf afwezig was heeft de notaris zich gewend tot diens vader en hem geïnsinueerd, dat Aert Jacobsz. aangenomen had aan de insinuanten 14.000 "quardeelhoepen" [hoepels] te leveren, dat zij die ook ontvangen hebben, maar dat ze van een slechte kwaliteit bleken te zijn en niet goed bruikbaar. Vervolgens beloofde Aert Jacobsz. weliswaar nieuwe hoepels te leveren, maar bij ontvangst van die hoepels bleek, dat die nog veel slechter waren dan de vorige en nu zo goed als onbruikbaar. (ONA Dordrecht inv. 791, akte 18)

- 29 dec. 1724: Adolph van der Linden, Steven van Gelder, Adriaen van den Santheuvel en Jan Prince, boekhouder en dekens van het Kuipersgilde te Dordrecht, verhuren aan Melis Velthoen, bouwman wonende in de Zwijndrechtse Waard, een stuk land van 4 morgen in Heeroudelandsambacht, voor 14 gl. de morgen jaarlijks. (ONA Dordrecht inv. 686, f. 544 e.v.)

- 10 juni 1727: Adolph van der Linden Adolphsz., koopman te Dordrecht, verklaart uit handen van mr. Allart van der Duijn, als executeur van het testament van Coenraat Castelijn, ontvangen te hebben een somma van 1000 gl., die aan hem, comparant,  is gelegateerd in het testament van Coenraat Castelijn, welk testament is gepasseerd voor notaris N. Montanus te Rotterdam op 26 aug. 1726. Aan het legaat van 1000 gl. heeft Van der Duijn t.b.v. de 20e penning met de tiende verhoging een bedrag van 55 gl. gekort. (ONA Dordrecht inv. 689, f. 453 e.v.)

- 6 mei 1729: Johan van der Hoeven, wonende te Dordrecht, verkoopt aan Lammert Kuijter en Adolph van der Linden, als voogden van het weeskind van Pieter Bruijn, die is overleden in Dordrecht, een obligatie ten laste van de provincie Holland en West-Friesland, staande op naam van de weeskinderen van Arijen Cornelisz. Roerom, inhoudende een bedrag van 625 gl. en gedateerd 15 mrt. 1637. (ONA Dordrecht inv. 804, akte 26)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

b-1. Maria van der Linden, 19 okt. 1701, jonge dochter van Dordrecht wonende in de Gravenstraat (1727), overleden Dordrecht 23 juni 1778, begraven Dordrecht (Grote Kerk) 29 juni 1778 (Maria van der Linde, weduwe van Petrus Heering, in de Gravenstraat, laat kinderen na, met drie koetsen extra, de eerste boete, 's morgens een half uur luiden, 's middags één en een kwart uur luiden), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 27 sept./14 okt. 1727 (de bruidegom met schriftelijk consent van zijn vader Herman Hering, de bruid geassisteerd met haar tante Maria van der Linden, weduwe van Pieter Abberdaan en met schriftelijk consent van haar vader Adolph van der Linden Adolphsz.) Peter Hering (Harings) Hermansz., gedoopt NG Dordrecht 16 juni 1701, jongman van Dordrecht wonende tegenover de Gravenstraat (1727), apotheker, overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht 17 juli 1755 (impost 6 gl.),begraven Dordrecht (Grote Kerk) 17 juli 1755 (Petrus Hering in de Gravenstraat, laat kinderen na, met twee koetsen extra), zoon van Hermen Hering (Haring) en Catharina de Vries

- 25 sept. 1727: huwelijkse voorwaarden tussen Pieter Hering, jongman en apotheker te Dordrecht en Maria van der Linden, jonge dochter wonende mede aldaar, geassisteerd met haar vader Adolph van der Linden Adolphsz., koopman te Dordrecht. De aanstaande echtgenoten zullen ten huwelijk inbrengen alle goederen, die zij bij het sluiten van het huwelijk bezitten overeenkomstig een van die goederen te maken inventaris. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn. (ONA Dordrecht inv. 689. f. 667 e.v.)

- 14 juli 1728: Pieter Harings Hermansz. apotheker en zijn vrouw Maria van der Linden, inwoners van Dordrecht,  testeren voor notaris A. Cant. Zij herroepen hun huwelijkse voorwaarden, gepasseerd voor notaris B. van Gelsdorp te Dordrecht op 25 sept. 1727. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam en voogd, die gehouden zal zijn hun kinderen te alimenteren en onderhouden en hun bij mondigheid of huwelijk een bedrag van 100 gl. uit te keren. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 804)

- 27 sept. 1755 (testament van een persoon, die beneden de 20.000 gl. gegoed is): voor notaris P. van Gelsdorp testeert Marija van der Linden, weduwe van Petrus Heringh, in zijn leven apotheker te Dordrecht. Zij prelegateert aan haar zoon Hermanus Heering al de kleren van zijn overleden vader, alsmede een zilveren "spadel" en een zilveren kurkentrekker. Aan haar dochter Adriana Catharijna Heering prelegateert zij al haar kleren, alsmede een paar "oorlietten" met fijne stenen en een somma van 1000 gl. Aan haar jongste zoon Adolph Hering, die in Oost-Indië verblijft, prelegateert zij een zilveren snuifdoos, een zilveren messenheft, zes messen met zilveren heften, zes zilveren lepels en zes zilveren vorken, alsmede een aantal lakens, manshemden (gemerkt met de letters AL), servetten en tafellakens. Aan Hermanus en Adriana Catharijna prelegateert zij tevens al haar meubels, huissieraden en inboedel "ende dat uijt conzideratie omdat aen haar testatrices soon Adolph Heering veele onkosten aen desselfs uijtrusting gespendeert sijn geworden". Zij laat aan haar zoon Hermanus de keuze om op zijn erfportie het huis, waarin zij woont, te aanvaarden voor een bedrag van 2500 gl. Tot erfgenamen van al haar overige goederen benoemt zij haar drie voornoemde kinderen, doch met betrekking tot Hermanus onder voorwaarde, dat hij op zijn erfportie zal aannemen de winkel met "alle desselfs gereetschappen, machines en ornamenten, soo dat tot de pharmacij, apothecarij, chijmij als anders is behorende" voor een somma van 700 gl., evenwel zonder de "ingrediënten", omdat Hermanus gehouden zal zijn "de simplicia over te nemen prijs courant, ende chijmicalia et composita" ter taxatie van de hoofdman en praeses van de Confrerie der Apothecarissen. Tot executeur van haar testament benoemt de testatrice haar zoon Hermanus Hering, die zij ook tot voogd over haar minderjarige erfgenamen benoemt, samen met haar zwager Jan Hendrik Heering, koopman te Rotterdam. Laatstgenoemde stelt zij tevens aan tot administrateur over het erfdeel van haar zoon Adolph, voor zo lang die uitlandig is. (ONA Dordrecht inv. 1034, akte 115)

- 10 okt. 1760: comp. Maria van der Linden, weduwe van Petrus Heering, wonende te Dordrecht, als enige erfgenaam van haar zoon, Adolph Heering van der Linde, minderjarig jongman, die in 1757 in dienst van de Westindische Compagnie (Kamer Zeeland) als assistent is uitgevaren met het schip "Ouderkerk" en op 7 mrt. 1758 op het fort St. George op Delmina [Elmina in Ghana] is overleden, volgens het testament, dat Adolph heeft gepasseerd ten overstaan van notaris P. van Gelsdorp te Dordrecht op 24 aug. 1754. Zij verleent procuratie aan Johannes Ponsen, beurtschipper van Dordrecht op Middelburg, om van de Bewindhebbers van de Kamer Middelburg te vorderen al hetgeen haar zoon heeft nagelaten, zowel maandgelden als anderszins. (ONA Dordrecht inv. 1081, akte 96)

Het voormalige Nederlandse fort St. George d'Elmina in Ghana.

- 2 mrt. 1761: Maria van der Linden, weduwe van Petrus Hering, in zijn leven apotheker te Dordrecht, maakt een codicil bij het testament, dat zij op 27 sept. 1755 heeft gepasseerd voor notaris P. van Gelsdorp te Dordrecht. Aangezien haar zoon Adolph Hering inmiddels is overleden, wil zij haar zoon Hermanus Hering en haar dochter Adriana Catharina Hering "doen genieten ider een egale portie in haar comparantes nalatenschap". Zij herroept hetgeen zij in eerder genoemd testament heeft bepaald ten aanzien van haar huis en de apothekerswinkel, alsmede de aanstelling van haar zoon Hermanus tot executeur-testamentair. Zij wenst, dat haar beide kinderen na haar overlijden het beheer over haar boedel zullen hebben. Als haar zoon en dochter niet genegen zijn met elkaar één huishouding te voeren, zal Hermanus zijn zuster na het overlijden van hun moeder jaarlijks uit zijn goederen een bedrag van 100 gl. moeten uitkeren, tot het overlijden van Adriana Catharina of tot het moment, waarop zij gaat trouwen. Deze verplichting vervalt, indien Adriana Catharina is getrouwd vóór het overlijden van haar moeder. De kinderen, die mede compareren, verlenen hun toestemming aan hetgeen in dit codicil is bepaald. Akte door de drie comparanten ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 1040, akte 25)

- 13 okt. 1768: Maria van der Linden, weduwe van Petrus Hering, rentenierster, wonende te Dordrecht, verleent procuratie aan George Tobie Thelusson en Jacques Necker, bankiers te Parijs, om voor haar te innen de achterstallige betalingen, die verlopen zijn en nog verlopen zullen, van de haar toebehorende eeuwig durende renten ("rentes perpetuelles"), lijfrenten ("rentes viageres) en tontines. (ONA Dordrecht inv. 1060, akte 109) 

- 4 febr. 1779: Samuel van Hoven, advocaat en Pieter Papillon, gezworen klerk ter secretarie, beiden wonende te Dordrecht, verklaren, dat zij zeer goed gekend hebben Maria van der Linden, weduwe van Petrus Hering, overleden te Dordrecht op 23 juni 1778, dat er na haar overlijden geen inventaris van de door haar nagelaten goederen is gemaakt en dat haar enige erfgenamen zijn haar twee kinderen, Hermanus Hering en Adriana Catharina Hering. (ONA Dordrecht inv. 1066, akte 8)

Kinderen (o.a., allen NG gedoopt te Dordrecht):

b-1-1. Hermannus Hering, 4 sept. 1728, jongman geboren te Dordrecht, wonende in de Gravenstraat (1767), lid van de Achtraad te Dordrecht (1794), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 29 okt./15 nov. 1767 (de bruidegom geassisteerd met zijn moeder Maria van der Linden, weduwe van Petrus Hering, de bruid met haar moeder Clara Maria Bruijn, weduwe van ds. Cornelis van Braam, de geboden gaan in de Engelse kerk) Rebecca van Braam, jonge dochter van Vianen, wonende in de Gravenstraat te Dordrecht (1767)

(Zie http://www.uwstamboomonline.nl/passie/sites/template.php?pid=848254 )

Kinderen (allen gedoopt Engelse kerk Dordrecht):

b-1-1-1. Maria Hering, 10 febr. 1771, overleden Dordrecht 8 febr. 1832, trouwde Dordrecht 29 aug. 1790 Adriaan Kluit, apotheker te Dordrecht en lid van de Geneeskundige Commissie

(Zie http://sites.google.com/site/dekievita/Home/kluit )

b-1-1-2. Claria Maria Hering, 21 febr. 1773, jonge dochter geboren te Dordrecht, wonende in de Gravenstraat (1794), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 12 april 1799 (Clara Maria Hering, de vrouw van Hendrik van der Sande, op het Maartensgat, laat kinderen na, met "ordinaire koetsen", 's morgens om 10 uur, 26 jaar oud, "tering"), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 9/25 mei 1794 (de vader van de bruidegom, Jilles van der Sande, heeft consent gegeven aan de kamerbewaarder, de bruid wordt geassisteerd door haar vader Hermanus Hering, lid van de Achtraad te Dordrecht) Hendrik van der Sande Jillesz., jongman geboren te Dordrecht, wonende op de Wolwevershaven (1794)

b-1-2. Adriana Catharina Hering, 14 dec. 1729, OSP, begraven Dordrecht (Grote Kerk) 10 mei 1805 (Adriana Catharina Hering, ongehuwd, begraven uit het huis van juffrouw Van Vliet aan de Wijnbrug, met de lijkkoets, 75 jaar oud, "verzwakking", om 10 uur)

b-1-3. Adolph Hering, 3 aug. 1736, cadet in dienst van de VOC (1754-1756), verblijft in 1755 in Oost-Indië, assistent in dienst van de W.I.C. 1757-1758, OSP, overleden St. George d'Elmina [Ghana] 7 mrt. 1758 (ONA Dordrecht inv. 1081, akte 96)

- 24 aug. 1754 (testateur is beneden 2000 gl. gegoed): Adolph Haring van der Linden, over de 18 jaar oud, wonende te Dordrecht en voornemens om een reis naar Oost-Indië te ondernemen, testeert voor notaris P. van Gelsdorp. Hij benoemt tot erfgenamen zijn vader en moeder, Petrus Harings, apotheker te Dordrecht en Marija van der Linden. Hij tekent met "Adolph Hering van der Linden". (ONA Dordrecht inv. 1032, akte 131)

16 sept. 1754: Adolph Hering van der Linden van Dordrecht, "cadet, niet vermaeckt", vertrekt met het schip "Thuijs Ten Donk" naar Batavia, keert in 1756 terug met het Schip "Nieuw-Nieuwerkerk" bij het Fort Rammekens in Zeeland. (Gageboek VOC)

b-2. Adolph van der Linden, 14 sept. 1703, overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht op 30 dec. 1722 (impost 3 gl.)

c. Maria van der Linden, 25 jan. 1672, jonge dochter van Dordrecht (1693), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 16 april 1748 (Maria van der Linden, weduwe van Pieter Abberdaan, in het Steegoversloot, laat geen kinderen na, met één koets extra), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 12 april 1693 (ondertrouw, de bruidegom geassisteerd met Pieter van Amsteijn, de bruid met haar moeder) Pieter Abberdaan, jongman van Sprang [N-B] (1693)]

- 4 febr. 1695: ten overstaan van notaris J. van Dijck testeren Pieter Aberdaen koopman en zijn vrouw Maria van der Linden,, burgers van Dordrecht. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam en voogd. De langstlevende zal gehouden zijn hun kinderen te onderhouden etc. tot hun mondigheid of eerder huwelijk en hun dan "onder hen allen" een somma van 300 gl. uit te keren. Als hij de eerststervende is, moet zij aan zijn moeder een bedrag van 60 gl. en aan zijn broer een bedrag van 40 gl. uitkeren. Als hij de langstlevende is, moet hij aan haar broer Adolph van der Linden en haar zuster Anna van der Linden, de vrouw van Willem de Voogt, elk een bedrag van 50 gl. uitreiken. (ONA Dordrecht inv. 520, akte 13)

- 31 juli 1724: voorwaarden, waarop Pieter Abberdaan, koopman te Dordrecht, wil verkopen een koopmanshuis met de kelder daaronder en een "zeer groote plaats en vermaakelijken thuijn" daarachter, staande en gelegen in de Voorstraat bij de Mariënbornstraat tussen het huis van de erfgenamen van juffrouw Van der Steen en het huis van Paulus van Geele, meester-pruikmaker, hebbende een vrije uitgang in de Mariënbornstraat. Ingezet door Mels van der Schep op 1200 gl. Opgehangen op 4500 gl. Afgeslagen en opgehouden op 4000 gl.  (ONA Dordrecht inv. 800, akte 62)

- 2 okt. 1724: ten overstaan van notaris J. van Dijck testeren Pieter Abberdaan koopman en zijn vrouw Maria van der Linde, burgers van Dordrecht, hij ziek, zij gezond. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot universeel erfgenaam en secluderen de Weeskamer. Akte door beiden ondertekend. (ONA Dordrecht inv. 543, akte 57)

IV. Adolff van der Linden Johansz., gedoopt NG Dordrecht 19 febr. 1670, jongman te Dordrecht (1700), ouderling van de NG gemeente te Dordrecht, (ijzer)koopman aldaar, provoost van de Munt van Holland 1719-1728, overleden te Dordrecht op 10 juli 1728, overlijden aangegeven bij de gaarder in Dordrecht op 14 juli 1728 (impost 15 gl.), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 21 mrt./6 april 1700 Margareta van Slingelandt, gedoopt NG Dordrecht 15 nov. 1669, begraven Dordrecht 23 febr. 1726 (Margerita van Slingelant, vrouw van Adolf van der Linde, op de Nieuwe Haven, laat kinderen na, met 7 koetsen extra), weduwe van Cornelis Bon, wonende te Dordrecht (1700), dochter van Pieter van Slingelandt en Maria Hordijk Jacobsdr. Margareta van Slingelant trouwde 1e Delft 14 febr. 1688 (otr.) Cornelis Bon, gedoopt NG Delft 9 mrt. 1662, begraven Delft (Oude Kerk) 4 febr. 1696, zoon van Arnoldus Bon en Helena 's Gravezande (SA Dordrecht archief 146, inv. 83)

- 7 mrt. 1688: attestatie voor Margrieta van Slingelandt, vrouw van Cornelis Bon, wonende in het Steegoversloot, vertrekt naar Delft. (NG trouwboek Dordrecht)

- 23 febr. 1692 (rekest aan het stadsbestuur van Dordrecht): "Geeft met behoorlijcke reverentie ende onderdaniglijcken te kennen Adolff van der Linden, jonckman soone van Johannes van der Linden koopman binnen deser stede out twee en twintigh jaren dat hij suppliant vermits den ouderdom ende de swackheijt van sijn voorn vader desselfs koopmanschap ende negotie meest waarneempt, ende bedient, met de koopluijden negotieert ende contracteert, wisselbrieven tijckent ende accepteert, incoopschulden betaalt, ende de uijtstaande ontfanckt, mitsgaders met alle ende eenen iegelijcken reeckeninge sluijt, ende tijckent, ende voorts alle t'gunt wegens sijn voorn. vaders koopmanschap eenigsints dependeert, ende alsoo den suppliant beducht is, dat somwijlen d'een off d'ander in toecomende saken ofte affaires, ende wel specialijk ontrent voogdijen ofte adminstratien van minderjarigen die den gemelte sijnen vader hem mede geerne, wegens sijne onpasselijckheit soude offereren ende aenbevelen, eenige opstakelen soude connen voorvallen ofte eenige gravaminaes gemaekt ontrent sijne minderjarigheit, soo ist dat den suppliant van voornemens is te versoeken van ... de heeren Staten van Hollant ende Westvrieslant veniam aetatis, ende vermits den suppliant dienaangaande alvorens moet hebben brieve van voorschrijvens van uEd. groot achtb., soo keert den suppliant sich selven tot uEd. groot achtb. gantsch ootmoediglijk biddende ende versoekende ... hem suppliant te verlenen brieve van voorschrijvens in debita forma, in welck voorn. versoeck oock consenteert den voorn. sijne vader Johannes van der Linden ... In margine stont voor apostill, fiat ut petitur [verzoek toegewezen] den 23 febrij. 1692." (ORA Dordrecht inv. 79, geen folionrs.)

- 19 april 1692: Jacob Casteleijn, koopman wonende te Rotterdam, als executeur van het testament van wijlen Maeijcken Blom, die is overleden te Dordrecht, verleent procuratie aan Adolff van der Linden, inwoner van Dordrecht, om te vorderen, zowel te Dordrecht als elders, al hetgeen men hem in voornoemde hoedanigheid schuldig is en om "soodanige verhuijringe te doen als hij heer comparant hem geconstitueerde per missive sal comen te ordonneren." (ONA Dordrecht inv. 565)

- 6 sept. 1692: Adolff van der Linden verhuurt krachtens bovengenoemde procuratie aan Jacob Gront, koopman te Dordrecht, ten behoeve van diens broer Pieter Gront, eveneens koopman aldaar, een huis op de Nieuwe Haven, staande tussen het huis van kapitein Gerrit Schul en het pakhuis van verhuurder, voor een periode van twee jaar, ingaande op 1 nov. 1692 en voor een bedrag van 136 gl. per jaar. (ONA Dordrecht inv. 565)

De Kuipershaven bij de Schrijversstraat (dec. 2012)

- 26 febr. 1699: Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht, als procuratie hebbende van Jacob Kasteleijn, koopman te Rotterdam, welke procuratie op 19 april 1692  is gepasseerd voor de Dordtse notaris J. de Bedts, verhuurt aan Joris van den Bergh, meester kuiper te Dordrecht, een huis op de [Kuipers]haven bij de Schrijversstraat, staande tussen het huis van kapitein Gerrard Schul en dat van Jacob Kasteleijn zelf. De huurprijs bedraagt 136 gl. per jaar. (ONA Dordrecht inv. 662, akte 17)

- 21 okt. 1696: comp. voor notaris J. van Dijck Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht, als executeur-testamentair van zijn vader Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht. Hij verleent procuratie aan N. Stalvort, procureur te Keulen, om van de weduwe en erfgenamen van Jacob Bex, koopman te Keulen, een bedrag van 1407 gl. en 8 st. te vorderen. (ONA Dordrecht inv. 520, akte 209)

- 6 mrt. 1697: Adolff van der Linden, als executeur-testamentair van wijlen Johannes van der Linden, verkoopt voor 800 gl. aan Carel van der Eijck, bakker en burger van Dordrecht, twee naast elkaar gelegen tuinen met "de timmeragie ende plantagie" daarop staande, gelegen in de laan van de heer Halling op grond van Dubbeldam, tussen de tuin van Jan van Leeuwen en die van Hendrick van der Merck. Verkoper behoudt recht van overpad naar zijn eigen tuin, welke is gelegen achter de tuin van Hendrick van der Merck. (ONA Dordrecht inv. 521, akte 33)

- 11 dec. 1697: Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan Pieter Tack, wonende te Watervliet, om te vorderen van Livinia Latte, echtgenote van Jan Jansz. de Wit te Watervliet, een somma van 197 gl. 6 st. 8 penn. wegens leverantie van ijzer op 8 okt. 1696 en 13 mrt. 1697. (ONA Dordrecht inv. 592, akte 183)

- 22 sept. 1698: compareren voor notaris J. van Dijck Anthonij Bruijn, boekhouder, Corstiaen Baccus, Jacob Roscam, Adollf van der Linden, directeuren en Fredrick Roscam, schipper van het schip "de Munt van Hollant" en verklaren procuratie te verlenen aan Hubert Borret, eveneens directeur van dat schip, om in ontvangst te nemen van Sijmon Nobel, koopman te Lissabon, een somma van 5528 379/400 crusado's, die Nobel voor rekening van comparanten ontvangen heeft van Louijs Martijn, volgens uitspraak van zekere arbiters, op 5 mei 1698 te Lissabon gedaan. Het schip is door een Franse kaper genomen, waarna de comparanten het met succes hebben gereclameerd. (ONA Dordrecht inv. 522, akte 124)

- 19 dec. 1698: Adolff van der Linden verleent procuratie aan een niet met naam en toenaam genoemde persoon om voor zijn rekening, als crediteur van de weduwe van Dirck van der Kolk, haar beitel-aak te naasten voor een somma 1375 rijksdaalders, zijnde de waarde waarvoor die aak te Keulen is getaxeerd. (ONA Dordrecht inv. 172)

- 30 dec. 1698: comp. voor notaris J. van Bijwaert Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht, "laquel de sa bonne volonté a fait et constitue comme fait par cette presente Monsieur Jean den Baes marchand a Nantes, pour et au nom du dit constituant reclamer et obtenir deux demis barillies [vaatjes] indigo marqué AL no. 1 et 2 par Monsr. Justus Beijerman aussi marchand a Nantes susdit charge pour compte du dit Monsr. Adolf van der Linden dans la navaire marchande nommez le Chevallier auquel est capitaine Piere de Ruijter pour quel valeur plusdit Beijerman le XXV. Novembre passé de cette anne par un lettre de change par plusdit Monsr. van der Linde l'argent a receu ou tire ... " (ONA Dordrecht inv. 401, f. 610 e.v.)

- 23 april 1699: J. van Dijck, notaris te Dordrecht verzoekt ten behoeve van Johan Wilhelm van Hees, koopman en Rijnschipper, aan Adolff van der Linden en wegens diens afwezigheid aan zijn broer Coenraet van der Linden acceptatie van een wisselbrief, luidende "Collen den 14 Apriell 1699, 300,-. Acht a tien daege sicht betale UE dese mijn sola wissebrieff aen de heer Joh. Helman off order de som van drie hondert gulde en stel het op rekenen als per advies ... was onderteijckent Jan Bottenbroeck." Coenraet heeft geantwoord, dat zijn broer niet thuis was. Adolff heeft korte tijd later zelf aan de notaris ten antwoord gegeven, dat hij de wissel niet zou accepteren en wel om redenen, die hij de trekker al per brief had medegedeeld. (ONA Dordrecht inv. 523, akte 48)

- 14 juni 1699: Adolff van der Linden verleent procuratie aan een niet met naam en toenaam vermelde persoon om van Jan Hanod, meester-smid te Middelburg, te vorderen een somma van 352 gl. 3 st. 8 penn. wegens geleverd ijzer. (ONA Dordrecht inv. 523, akte 70)

- 2 aug. 1700: Adolf van de Linden Johannesz. doet de meesterproef en wordt munter. Hij is van 1719 tot 1728 provoost van de Munt. (Dolk, o.c., p. 157)

-21 febr. 1702: Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan Simon Francois Janssen Booij, notaris te Antwerpen, om van Jacobus van der Hagen, koopman aldaar, te vorderen een somma van 630 gl. 7 st., "per reste van gelevert iser in den jare 1700 ... affslaende t geen hij daerop mocht hebben betaelt aen monsieur Lambert Quast tot Antwerpen." (ONA Dordrecht inv. 526, akte 16)

- 16 mei 1702: Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan een niet met naam en toenaam genoemde procureur te Waalwijk om van Arnoldus van Hal, meester-smid aldaar, betaling te eisen van een bedrag van 425 gl. 7 st. "resulterende per reste van gelevert iser in den jare 1696, 97, 98, 99 en 1700". (ONA Dordrecht inv. 526, akte 53)

- 31 okt. 1703: Albertus van Nievelt en Samuel de Moraas, notarissen en procureurs in Dordrecht en Adolf van der Linden Johansz., koopman in Dordrecht, als aangestelde curators over de insolvente boedel van Jan Appels, gewezen koopman te Dordrecht, verlenen procuratie ad lites aan Abraham Oulrij, procureur voor het Hof van Holland, om voor hen waar te nemen "soodanigen saecke en proces, als sij ... in qualité voorsz. genootsaeckt sijn geworden te defenderen als gedaegdens in cas d'appel op ende jegens den voorsz. Jan Appels, impetrant en gedaegde." (ONA Dordrecht inv. 722, f. 91 e.v.)

- 2 nov. 1703: Adolff van der Linden Johansz. en zijn vrouw Margrita van Slingeland zijn wegens geleende penningen schuldig aan burgemeester Pieter de Meij een bedrag van 4000 gl. De aflossing zal geschieden in jaarlijkse termijnen en met een interest van 4 %. Afgesproken is dat de betaling zal plaatsvinden ten huize van Simon van den Bel, koopman te Rotterdam. Als onderpand stellen de comparanten vijf obligaties, die tezamen 4500 gl. bedragen. (ONA Dordrecht inv. 722, f. 93 e.v.)

- 14 nov. 1703: Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht en zijn vrouw Margareta van Slingelant verklaren aan Johan van Haege, wonende te Den Haag, een bedrag van 5000 gl. wegens geleende penningen schuldig te zijn. (ONA Dordrecht inv. 601, f. 253 e.v.)

- 22 mrt. 1704: comp. voor notaris G. Beudt Adolph van der Linden, koopman te Dordrecht met Albertus van Nievelt en Zamuel de Moraaz, notarissen aldaar, als curators over de insolvente boedel van Jan Appels, enerzijds en Henric Daalhuijsen, "resident" van de keurvorst van Brandenburg te Frankfurt, Willem Daalhuijsen, inwoner van Düsseldorf, Dirk Rijke, als echtgenoot van Belia Appels en Thomas Appels, wonende te Dordrecht, allen mede-erfgenamen van hun moeder resp. schoonmoeder, wijlen Beleken Rijkers, laatst weduwe van Herman Appels, zowel voor zichzelf als vervangende Thomas Appels, inwoner van Utrecht, in zijn hoedanigheid van voogd over de minderjarige kinderen van Herman Appels de jonge, mede een zoon van Beleken Rijkers, anderzijds. Er zijn geschillen gerezen tussen de eerste en tweede comparanten over de verdeling van Beleken Rijkers' nalatenschap. Om een proces daarover te voorkomen zijn zij overeengekomen hun geschil te onderwerpen aan de arbitrage van Matthijs Snoek, Bartholomeus van Zegwaart en Anthoni de Sond, regerende schepenen van Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 733, akte 18, f. 57 e.v.)

- 19 febr. 1705: Corstiaen Baccus en Adolph van der Linde, voor zichzelf en vervangende Govert Hartman, Matthijs Toussain, Johannes Gront en Nicolaes Cool, allen reders van het schip "de Catharina", verlenen volmacht aan Coenraed van der Linden, koopman wonende te Haarlem, om "te aenhooren ende sluijten soodanigen rekening" als Hendrick Pijckerman, boekhouder van het voornoemde schip, wegens twee Groenlandse reizen zal doen, ieders aandeel in ontvangst te nemen, kwitantie daarvan te passeren etc. (ONA Dordrecht inv. 529, akte 18)

- 14 april 1705: Adolff van der Linden, koopman te Dordrecht, voor zichzelf en als executeur-testamentair van zijn overleden vader Johannes van der Linden, koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan Cornelis Machielsz. meester-smid, wonende "op Drostee" in het Land van Cadzand [Zeeuws-Vlaanderen], om van Cornelis van de Cappelle, wonende te "Susande" [Zuidzande] in het Land van Cadzand, te vorderen een somma van 535 gl. 12 st. 12 penn., die Van de Cappelle aan de boedel van comparants vader en aan de comparant zelf schuldig is. (ONA Dordrecht inv. 602, akte 11, f. 21 e.v.)

- 8 sept. 1705: "Heeft de Heer Boekhouder Adriaen van den Sandheuvel Rekening gedaen van sijne ontfang ende uijtgaven, ten behoeve van de Armen deser Stad en Nederduijtse gemeente [over de maanden januari tot en met april 1705]. Heeft vervolgens Broeder Adolf van der Linden in qualiteijt als Balansmaker de gemene Rekening der EE Broederen opgegeven voor de Maenden Januarius ende Februarius, Maert ende April, so ten opsigte van de ontfange gelde, als uijtgegeven in den Jare 1705, verantwoord en is de gemelte Rekening geapprobeerd". (Acta van de NG gemeente te Dordrecht [Erfgoedcentrum DiEP, archief 27], inv. 10)

- 4 sept. 1706: Evert Hartman, Corstiaen Baccus, Adolff van der Linden en Coenraed van der Linden, allen, samen met Salomon van der Pijpen en Hendrick Gras Walraven, reders van het schip "de Jonge Jacob", waarvan schipper is Jan Boor, verklaren op diens verzoek, dat zij in 1702 samen met Van der Pijpen "ijder hare portie in een somme van sestien hondert gul. hebben betaelt" aan Gras Walraven om aan kapitein Boor te overhandigen ten einde daarmee in Amsterdam zout te kopen en zodanige goederen als hij zou oordelen geschikt te zijn "om tot Sur[i]name de meeste winst te connen doen." Hetgeen vervolgens ook door kapitein Boor is gedaan. (ONA Dordrecht inv. 530, akte 38)

- 22 dec. 1707: notaris J. van Bijwaert vervoegt zich bij Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht en vordert acceptatie van zekere wisselbief, luidende - vertaald uit het Duits in het Nederlands - :

Remscheid, 28 nov. 1707: "Vier weken naar dato betaalt voor desen mijne wisselbrieff aan Sr. Arnolt Brettroms Clemens off sijn ordre de somme van ƒ500, segge vijff hondert gulden hollants en stelt op reekening als per advijs. Adieu. Onderstont VLDW en was ondertekend Goddert Wolfferts. Ter zijde stond: monsieur Adolf van der Linden Jansz., koopman. In dorso stond: Desen wisselbrieff gelieft te betaele aen Heer Willem Kramer of sijn ordre den 29 November 1707 ende was onderteijckent Arnold Brettroms Clemens. Nog lager stont: dese gelieft te betale aan heer Adolff Herman Pauli off sijn ordre, Bergh den 1 decmber ende was ondeteijkent Wilhelmus Kramer. Nog lager stont: voor mijn betaelt om Sr. Salomon van Wijlick off ordere, Wesel den 9 december 1707 ende was onderteijckent Adolph H. Pauli. Alsnog lager stont voor mijn aan d'ordre van d'heer Lodewijk Terwe ende was onderteijckent Salomon van Wijlick."

Waarop Adolf van der Linden aan notaris Van Bijwaert schriftelijk het volgende antwoord gaf:  "Dat aenden trecker op den 5 December 1707 is geremitteert op Jan Willem Ultens tot Ceulen en vanden selven in dato den 13 December ook advijs heeft dat geaccepteert heeft en oock betalen sal". De notaris heeft derhalve geprotesteerd "van alle kosten, schaden ende intressen door de voornoemde non acceptatie van dien selven wisselbrief alreede gehadt ende geleden, ende alsnog daerdoor te hebben ende te lijden." (ONA Dordrecht inv. 410, f. 301 e.v.)

- 22 juni 1708: Arent Cuijter en Adolff van der Linde, beiden kooplieden te Dordrecht, verklaren, dat Barend Essing te Keulen voor rekening van eerstgenoemde comparant in het schip van Jan Odendael heeft geladen 24 "bossen nagel eijsser [en] seven en dertich stuck dubbelde stortplaten wegende seven en een halve waag" en voor rekening van Van der Linde 40 "bossen nagel eijser", 62 staven ijzer, 327 staven "mompijpen", 125 hele leggers en 207 stuks halve leggers, samen wegende 20 "wagen". (ONA Dordrecht inv. 532, akte 31)

- 29 juni 1708: Adolf van der Linden en Arent Cuijter leggen een verklaring af. De eerste attestant zegt, dat de goederen, die door Barend Essing en Johan Willem Multgens te Keulen in het schip van Hazuerus van den Berch zijn geladen en volgens de vrachtbrief aan hem, Van der Linde, zijn geadresseerd, "sijn attestants vrij eijgen goet is, waeraen niemant part oft deel heeft". (ONA Dordrecht inv. 532, akte 35)

- 3 juli 1708 (acta van de NG kerkenraad te Dordrecht): "Zijn van deze vergaedering de vacerende stoelen in de hekkens van de Groote en Augustijne Kerk vergeven als volgt ... num[mero] 31 gegeven aen de huijsvrouw van B[roeder] Adolf van der Linde". (Erfgoedcentrum DiEP archief 27, inv. 11, f. 18v e.v.)

- 12 jan. 1712: Engeltje Promers, weduwe van Hendrick Verlouw, in zijn leven meester bakker te Dordrecht, Johannes Verlouw, meerderjarige zoon van voornoemde Hendrick Verlouw, Adolff van der Linden Jansz., koopman te Dordrecht en Arnoldus Aerdemans, meester-bakker te Dordrecht, als voogden over Jacobus Verlouw, minderjarige zoon van voornoemde Hendrick Verlouw, verklaren, dat zij in hun genoemde hoedanigheid de goederen, die door Hendrick Verlouw zijn nagelaten, onderling hebben verdeeld. Daarbij is aan Johannes Verlouw toegevallen een huis op de Varkenmarkt, staande op de hoek van de Vleeshouwersstraat te Dordrecht tussen die straat aan de ene kant en het huis van de weduwe van Daniël Kilsdonck aan de andere kant. De eerste en de twee laatstgenoemde comparanten verklaren, dat zij als vergoeding daarvoor uit de effecten van de nalatenschap een equivalent bedrag ontvangen hebben. (ONA Dordrecht inv. 674, f. 9 e.v.)

- 13 nov. 1714: Jacobus Vermaze, bierdrager en burger van Dordrecht, verkoopt voor 420 gl. aan Adolph van der Linden, koopman te Dordrecht, een huis op de Hoge Nieuwstraat, staande tegenover brouwerij " het Lam" tussen het huis van Francina Hapser en dat van Gerrit Pijkers. (ORA Dordrecht inv. 809, f. 153 e.v.)

- 20 sept. 1715: Adolph van der Linden Jansz. verleent procuratie aan Hendrik Bot, procureur te Brouwershaven, om voor hem te vorderen van Arij Commersz., meester-smid te Brouwershaven, al hetgeen hij aan hem, Van der Linden, wegens de leverantie van ijzer schuldig is. (ONA Dordrecht inv. 791, akte 44)

- 5 dec. 1716: Adolff van der Linde Jansz., koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan Cornelis van der Hicke, ontvanger van de Staten van Zeeland te Goes, om van zijn, comparants, crediteuren te vorderen hetgeen men hem schuldig is, in het bijzonder van Lauris Jansz. Gijsel, meester-smid te Capelle, een bedrag van 469 gl. en 8 st. wegens leverantie van ijzer in de jaren 1711, 1712 en 1713. De comparant geeft tevens last aan voornoemde gemachtigde "omme sig te opposeren tegens sodanige brieve van cessie als gemelte Lauris Jansen Gijsel van den Hogen Rade in Holland heeft geïmpetreert [verkregen], deselve te debatteren, ofte consenteren int' interirement [vernietiging] van deselve, alles so sijn geconstitueerdens goeden raad gedragen en sijn Edelheid voor sijn particulier intrest raadsaem vinden sal." (ONA Dordrecht inv. 821, akte 61)

- 19 jan. 1718: Adolff van der Linden Jansz. verhuurt voor 200 gl. per jaar aan Matthijs Brouwer, impostmeester te Dordrecht, een huis in het Steegoversloot, staande tussen het huis van Evert Hartman en dat van de "fabrijck" [bouwmeester] Fredrick Schoonenburgh. (ONA Dordrecht inv. 680, f. 49 e.v.)

- 15 dec. 1718: Adolf van der Linden Jansz. gekozen tot ouderling van de NG gemeente te Dordrecht. (SA Dordrecht, archief 27, inv. 12, f. 69)

- 21 april 1719: Adolff van der Linde Jansz., koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan Wilhelmus Timmermansen, procureur wonende te Zuiddorpe in Axelambacht, om te vorderen van Jan Colijn een somma van ruim 250 gl. wegens in de jaren 1711 en 1713 geleverde winkelwaren. (ONA Dordrecht inv. 615, f. 198 e.v.)

- 31 mei 1719: Adolph van der Linden Jansz., koopman te Dordrecht, verleent procuratie ad lites aan Albertus van Nievelt, notaris en procureur te Dordrecht, om voor hem zijn zaak tegen Corstiaen Backus, koopman te Dordrecht. "impetrateur [verkrijger] van gijselingh", alsmede gegijselde voor het Gerecht van Dordrecht, waar te nemen. (ONA Dordrecht inv. 681, f. 185 e.v.)

- 7 nov. 1720: ondertrouwd: ds. Willem Velsen, jongman, predikant te Voorschoten, geassisteerd met zijn broer Gijsbertus Velsen en met schriftelijk consent van zijn moeder Maria de Winter, weduwe van Johannis Velsen en Maria Bon, jonge dochter van Dordrecht, wonende op de Nieuwe Haven, geassisteerd met Adolph van der Linden, haar "behout vader" [stiefvader] en Margrita van Slingelandt, haar moeder, de geboden gaan te Voorschoten, getrouwd op 24 nov. 1720 (trouwboek Gerecht/NG Dordrecht).  Maria Bon, vrouw van Wilhelmus Velsen, begraven Delft (Oude Kerk) 11 april 1737.Wilhelmus Velsen begraven Delft (Oude Kerk) 11 jan. 1742. (Digitale stamboom Gemeentearchief Delft [internet])

- 22 sept. 1721: Adolff van der Linden Jansz., Nicolaas van Batenburgh en Pieter Backus Corstiaensz., allen kooplieden te Dordrecht, leggen op verzoek van David van Doeijenburg, Cornelis Cambier, Thomas van Eelden en Martinus van Toulon, alle "commisen ter recherge" te Dordrecht, een verklaring af. Zij getuigen, dat zij op dinsdag 16 sept. 1721, zich bevindende aan de Kalkhaven, gezien hebben, dat aldaar uit een Engels schip enige stukgoederen gelost werden en dat zich toen op dat schip twee personen bevonden, die naar men zei hellebaardiers van de Admiraliteit op de Maas waren. De attestanten hebben gezien, dat die twee personen van de geloste goederen aantekening maakten in hun notitieboek totdat het lossen voltooid was, zonder dat zij daarbij door iemand werden gehinderd, "veel min geslagen, gestooten ofte weggejaagt." (ONA Dordrecht inv. 797, akte 91)

- 15 jan. 1725: Adolph van der Linden Johansz., koopman in ijzer te Dordrecht, is in het testament van wijlen Anna Vligerius, weduwe van IJsaack Vermande, tot administrerend voogd van haar  minderjarige kinderen benoemd. Dat is geschied buiten weten van de comparant, die eerst informatie wil verkrijgen over de toestand van de boedel en zich dan zal beraden over wat hem te doen staat. (ONA Dordrecht inv. 619, akte 4)

- 27 dec. 1725: voorwaarden, waarop Pieter van Well, notaris te Dordrecht, volgens besluit van het gerecht te Dordrecht dd 4 dec. 1725, wil verkopen een huis met een nieuwe houten loods en een "vermakelijk" tuintje daarachter, staande en gelegen op de Hoge Nieuwstraat en uitkomende op de Walevest, genaamd "den Luijkschen Berm", aan de ene zijde belend door de brouwerij "'t Lam" en aan de andere zijde door het huis van de weduwe van Hendrik Elsenbrugge meester-smid. De bovenvoorkamer is verhuurd aan Gerardus Bomeus en het achterhuisje van het huis aan Jan Wijnants. Het huis wordt op 27 dec. 1725 gekocht door Adolph van der Linden Jansz., koopman te Dordrecht, voor 1060 gl. (ONA Dordrecht inv. 953, akte 67)

- 25 mrt. 1726: Adolph van der Linde Jansz., koopman te Dordrecht, benoemt tot voogd over zijn minderjarige kinderen en erfgenamen zijn meerderjarige zoon Johan van der Linden. (ONA Dordrecht inv. 619, f, 52 e.v.)

- 21 sept. 1726: comp. Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht, weduwnaar en mede-erfgenaam van Margrita van Slingeland, eerder weduwe van Cornelis Bon, die bij haar heeft verwekt een dochter genaamd Maria Bon, thans gehuwd met ds. Willem Velse, predikant te Delft. Hij verklaart, dat Margrita van Slingeland ten behoeve van haar dochter Maria Bon twee lijfrenten heeft gekocht van elk 100 ponden (van 40 groten het pond) jaarlijks, gedateerd 1 aug. 1696 en 16 aug. 1696. Comparant verklaart, dat noch hij noch zijn kinderen, die hij heeft verwekt bij Margrita van Slingeland, aanspraak op die lijfrentenbrieven zullen maken. (ONA Dordrecht inv. 619, f. 201 e.v.)

- 3 dec. 1726:  de weesmeesters van Dordrecht hebben aan het Gerecht te kennen gegeven, dat de weesmeester te Batavia in Oost-Indië "bij haere missive, in dato 25 Novemb. 1724 aen de Weescamer deser stad hadden geremitteert en overgemaeckt een somma van [4512 gl.] ... met 4 per cento opgelt ... te samen uijtmakende een capitael van [4692 gl. 10 st.] ... nagelaten door Isaac van Mander [Vermande], tot Batavia voornt. overleden, ten behoeve van sijne nagelate weduwe Anna Vliegerius en welke voors. somma op den 3 Decemb. des jaers 1725 bij heeren weesmeesteren deser stad was ontfangen, dat de voors. Anna Vliegerius bevorens op 19 Febr. 1725 [sic: miet zijn 9  jan. 1725] overleden sijnde tot administrerende voogt over haere minderjarige kinderen hadde aengestelt Adolff van der Linden coopman binnen dese stad aen wien door haer heeren weesmeesteren kort nae den ontfang kennisse was gegeven vande voors. ontfangene penningen met offertes van aan hem in sijn qualiteijt vier vijfde parten vande voors. gelden te willen ... overgeven blijvende het resterende 1/5 part voor den minderjarigen uijtlandigen soon ter Weescamer alhier berustende ter tijde ende wijle denselve procuratie op imand hier te lande soude hebben gesonden of ordre gestelt op het maniement of tot het ontfangh van sijn vijfde part in die gelden, dat den voors. Adolff van der Linden die offertes onder sekere frivole pretexten en sustenuen hadde van de hand gewese ende gerefuseert, dat sij heeren weesmeesteren nogh ten overvloede op den 20 Decemb. 1725 door haren Camerbewaerder den voorn. van der Linden hadden laten insinueren ten eijnde hij in qualiteijt voors. de voorn. vier vijfde parten van de overgemaekte gelde alsnogh soude comen te ontfangen also deselve in gereetheijt lagen dogh dat den voorn. van der Linden ... in sijn ongefondeert gesustineerde opiniatrerende de voors. tot merkelijke prejuditie van sijne pupillen renteloos had laten leggen en gesegt t'geheel of niets te willen ontfangen, dat sij heeren weesmeesteren wel hadde getragt door verschijde redenen en motiven den selven van der Linden van sijn gesustineerde te doen afsien met verdere offertes dat in geval eenige schulden inden Boedel van Anna Vliegerius gevonden en onbetaelt waeren gebleven de selve voor het 1/5 part uijt de penningen van den meerderjarigen [zoon] aen hem van der Linden te sullen opleggen, restitueren ende betaelen, dogh dat alle minnelijke voorslagen en aanbiedingen vrugteloos waeren geweest ... weshalven sij heeren weesmeesteren hadde goetgevonden de saeck te brengen tot kennisse van desen geregte omme bij haer ... sodanig gedisponeert ende geresolveert te werden als [zij] ... oordeelen sullen te behooren. Waer op gedelibereert sijnde ende alvorens gehoort hebbende het mondelinge gededuceerde van Adolf van der Linde dewelke ten dien eijnde voor [het Gerecht van Dordrecht] was geciteert, is goetgevonden ... het gedrag, ende conduites van heeren weesmeesteren in desen gehouden te approberen ... en voorts geresolveert de heeren weesmeesteren te ... gelasten, alsnog de vier vijfde parten van de overgemaekte gelden aen den voorn. van der Linden in sijne qualiteijt te presenteren ende over te geven met offerte van door haer heeren weesmeesteren gedragen te werden 1/5 inde openstaende schulden voor het contingent van den meerderjarigen uijtlandigen soon", en Van der Linden te gelasten om de 4/5 parten in de overgemaakte gelden binnen 8 dagen bij de Weeskamer  in ontvangst te komen nemen en dat geld vervolgens ten behoeve van zijn pupillen te beheren. (ORA Dordrecht inv. 16, f. 155 e.v.)

- 31 dec. 1726: de Weesmeesters van Dordrecht hebben opnieuw aan het Gerecht te kennen gegeven "de moeijelijke rencontres haer bejegent van Adolf van der Linden dewelke sig op gisteren ter Weeskamere hadde gesisteert omme eijndelijk ingevolge [de resoluties van het Gerecht dd 3 en 12 dec. 1726] de vier vijffde parten [van de uit Batavia t.b.v. de kinderen van Anna Vliegerius overgemaakte gelden] te ontfangen, welke penningen door haar Heeren Weesmeesteren ook waren gepresenteert onder aftrek alleenlijk van de wettelijke onkosten op t'ontfangen der gelden als andersins gevallen ... met verdere offerte dat hij alleenlijk soude quitantie passeren van't montant der penningen, die afgetogen de kosten voor de vier vijffde parten komen te bedragen, dog dat den voorn. van der Linden hoe seer ook de equiteijt van die presentatie doorstak, deselve had van de hand gewesen, seggende sig te houden aen den letterlijken sin, en juijste woorden van ... [de vorige resolutie van het Gerecht], daar bij hem is geordonneert vier vijfde parten der overgemaakte gelden bedragende t'samen [4692 gl. 10 st.] voor sijne pupillen te ontfangen, en dat derhalve niet soude gedogen de gevallen kosten wierde afgetogen, immers, dat hij de penningen op die wijse niet soude ontfangen, weshalven denselven van der Linden was vertrokken, ende gelden derhalve ter Weeskamere laten leggen". De Weesmeesters verzoeken het Gerecht om nadere uitleg aangaande voornoemde resolutie.

Het Gerecht, met ongenoegen gehoord hebbende de onverzettelijkheid van Van der Linden en tevens de "erronuijse sustenuen, ende abusive grond waar op den selve van der Linden tot hier toe heeft blijven dilaijeren en refuseren te obedieren aen [de resoluties van he Gerecht] ... ende voorts verstaen dat de opgemelte Resolutien bij Heeren Weesmeesteren wel is begrepen, dewijl de Sake van selfs spreekt, dat wanneer eenige kosten van wat natuur deselve ook mogen sijn gedaen ofte gevallen sijn pro parte of na iders aendeel moeten werden gedragen", concludeert, dat de bedoelde resoluties derhalve geen nadere uitleg behoeven, en gelast Van der Linden zich daarnaar te gedragen en de penningen, waarvan de gemaakte of nog te maken kosten afgetrokken zullen worden, alsnog bij de Weeskamer in ontvangst te komen nemen. (ORA Dordrecht inv. 16, f. 160v e.v.)

- 1 okt. 1727: voorwaarden, waarop Martinus Bosschaart, predikant te Dordrecht en Adolff van der Linde, koopman te Dordrecht, als executeurs-testamentair van Ariaantje Woutersdr. van Beveren, "bejaarde ongehuwde dochter", die gewoond heeft en overleden is even buiten de stad Dordrecht, willen verkopen een huis, staande buiten de Sluispoort in de Gebrande Buurt. (ONA Dordrecht inv. 839, akte 70)

- 17 aug. 1729: Joan van der Linde, Catharina van der Linde en Anna Margreta van der Linde, wonende te Dordrecht, kinderen en erfgenamen van wijlen Adolff van der Linde, koopman in ijzer te Dordrecht, verlenen procuratie aan de heer Spanjert, procureur te Zierikzee, om van Cornelis van Aken, meester-smid aldaar, te vorderen hetgeen hij aan comparanten schuldig is. (ONA Dordrecht inv. 621, f. 189 e.v.)

- 16 sept. 1729: Joan van der Linde, Catharina van der Linde en Anna Margreta van der Linde, wonende te Dordrecht, kinderen en erfgenamen van wijlen Adolff van der Linde, koopman in ijzer te Dordrecht, verlenen procuratie aan Sebastiaen Tirij de Bije, procureur voor de Hoge Raad in Holland, om "te defenderen sodanige saecke als deselve genootsaeckt sijn te moeten ondergaen en defenderen" tegen Francois de Court, brouwer te Dordrecht, als echtgenoot van Cornelia van der Linde. (ONA Dordrecht inv. 621, f. 236 e.v.)

- 21 sept. 1729: comp. voor notaris B. van der Star Jan van der Linden, voor zichzelf en vervangende zijn twee zusters, allen erfgenamen van Adolff van der Linden en Jacob Jacobsz., wonende te Dordrecht, voor zichzelf en samen met de eerste comparant vervangende Schilt en De Vries [sic], Adriaen Turfkloot, Hendrick Josselet, Anna en Catharina du Saar, Krijn en Aart van Holst, ...  Thornton [sic], Matthijs in de Betouw en Johannes de Raet, allen kooplieden, wonende te Amsterdam, Krimpen aan de Lek en Dordrecht, reders en eigenaars van het fluitschip genaamd "de Hoop van Dordt", waarop schipper is Michiel Ockersz. Hoogerzeijl en dat thuis hoort te Dordrecht, Amsterdam en Krimpen aan de Lek. Comparanten verlenen machtiging aan Wouter van Loon, inwoner van Rotterdam om aan de Admiraliteit op de Maze paspoorten te vragen voor het genoemde schip "omme ten opsigte van de schepen van Algiers vrij ende ongemolesteert te mogen varen." (ONA Dordrecht inv. 856, akte 50)

- 13 okt. 1729: Joan van der Linde, Catharina van der Linde en Anna Margreta van der Linde, wonende te Dordrecht, kinderen en erfgenamen van wijlen Adolff van der Linde, koopman in ijzer te Dordrecht, verlenen procuratie aan Jasper van der Spade, meester-smid "tot de Schuringh", om te compareren voor schepenen van Numansdorp en daar aan Wilhelmus Velse, predikant te Delft, te transporteren 5 morgen 206 roeden "ambachtsheerlijkheid", zijnde de helft van 10 morgen 412 roeden land, die tot dan toe op naam gestaan hebben van Adolff van der Linden en diens erfgenamen voor de ene helft en ds. Wilhelmus Velse voor de andere helft. De koopsom, bedragende 1600 gl., is door koper reeds voldaan. (ONA Dordrecht inv. 621, f. 258 e.v.)

- 1 febr. 1730: compareren voor B. van der Star, notaris te Dordrecht, Roelandt, Lambregt en Arent Kuijter, benevens Maeijcke, Dirckje en Anna Kuijter, allen meerderjarige kinderen en enige erfgenamen van wijlen Ida Rijckenburg, in haar leven koopvrouw te Dordrecht en weduwe van Arent Kuijter, enerzijds en Jan van der Linden van Slingelandt, Catrina van der Linden en Anna Margrita van der Linden, meerderjarige kinderen en enige erfgenamen van wijlen Adolf van der Linden, koopman te Dordrecht, anderzijds. De comparanten verklaren dat hun respectieve vaders, Arent Kuijter en Adolf van der Linden, "met hen beijde in compagnie hebben gedaen de negotie in ijsere haertplaten en ander ijser" sedert 1696 tot aan het overlijden van Arent Kuijter in mei 1717, waarna Adolf van der Linden "die gemelte compagnie negotie al verder heeft voortgeset ende gedaen met de weduwe van den voorn. Arent Kuijter tot in den Jaere 1727 waerinne de gemelte weduwe is komen te overlijden, alswanneer de kinderen van de voorn. Arent Kuijter die selfde compagnie negotie met den voornoemde Adolf van der Linden hebben gedaen sedert hun moeders overlijden tot den 10. Julij 1728", de dag, waarop Van der Linden is gestorven. Daarna hebben diens kinderen de handel in ijzeren platen etc. in compagnonschap met de kinderen Kuijter voortgezet tot november 1728, "op welcke tijd die compagnie negotie heeft komen op te houden, en aen beijde sijde is gediscontinueert." Comparanten verklaren voorts, dat van het begin van het compagnonschap in 1696 tot aan het einde daarvan in november 1728, nooit enige rekening of liquidatie is gedaan, maar dat door Lambregt Kuijter en Jan van der Linden van Slingelandt "vande de geheele compagnie negotie van het begin tot het eijnde van dien, reeckeningen [zijn] geformeert soo van in, als uijtkoop, en welcke reeckeningen tot genoegen van de voorn. wedersijdtsche gesamentlijcke comparanten door intercessie en tussenspreecken van ... Willem Velsen [predikant te Delft] ..., op den eersten december 1729 [binnen Dordrecht] ... sijn gesloten", waarbij is bevonden, dat de erven Kuijter aan de kinderen en erfgenamen van Adolf van der Linden "voor capitael en winst" nog een bedrag van 7441 gl. 10 stuivers en 6 penningen schuldig waren, benevens de helft in een bedrag van 1201 gl. 19 st., aan "dubieuse, ofte wel in het geheel quade schulden" [d.w.z. moeilijk of in het geheel niet te innen kredieten]. Daarvan is reeds door de eerste comparanten aan de tweede comparanten betaald in contant geld een somma van 6690 gl. 12 st. 6 p. Het resterende bedrag van 750 gl. en 18 st. zal voldaan worden met de helft van de nog uitstaande "gemeene boekschulden", t.w. een bedrag van 1501 gl. en 16 st., die door Lambregt Kuijter ingevorderd zullen worden. Wat er van de "dubieuse, ofte wel in het geheel quade schulden" nog ontvangen zal worden, zal Lambregt Kuijter aan beide partijen elk voor de helft uitbetalen. Partijen beloven elkaar inzage te geven in de boeken van in- en uitkoop. De boeken van inkoop zullen blijven berusten onder Jan van der Linden van Slingelandt en de boeken van uitkoop onder Lambregt Kuijter. (ONA Dordrecht inv. 856, akte 4)

- 26 sept. 1730: Jean van der Linde, koopman te Dordrecht, Catharina en Anna Margrieta van der Linde, kinderen en erfgenamen van Adolff van der Linde Johansz., verlenen procuratie aan Pieter van der Stoep, procureur wonende te Strijen, om "alle haer comparanten saecken en affaires de welcke van tijt tot tijt tot Strijen inde jurisidctie vandien mitsgaders andre plaetsen, daer het den voornoemde geconstitueerde gepermitteert is te mogen occuperen, soude mogen voorcomen, waer te nemen, ende defenderen", in het bijzonder om voor het gerecht van Zuid-Beijerland te doen dagvaarden Steven Ariensz. Maesdam, smid wonende in de Eendrachtspolder ofwel aan de Nieuwendijk, als echtgenoot van de weduwe van Bastiaen Jansz. Moerkercken, in zijn leven smid aan de Nieuwendijk, om betaling te hebben van een somma van 1228 gl. en 14 st. wegens leverantie van ijzer en voor de eerstgenoemde comparant van Steven Ariensz. Maesdam te vorderen een somma 263 gl. en 8 st., eveneens wegens geleverd ijzer. (ONA Dordrecht inv. 621, f. 328 e.v.)

- 22 april 1732: Catharina en Anna Margreta van der Linde, samen met hun broer Jean van der Linde van Slingeland kinderen en erfgenamen van Adolff van der Linde Jansz., koopman te Dordrecht, verlenen procuratie ad recipienda debita aan hun voornoemde broer, in het bijzonder om te vorderen van de boedel van Pieter Nolthenius hetgeen hij hun schuldig is uit hoofde van een obligatie, nog inhoudende per restant een somma van 2500 gl. (ONA Dordrecht inv. 623,f. 39 ev.)

- 10 juli 1743: comp. voor notaris J. Beudt Jan van der Linden van Slingelandt, koopman te Dordrecht, Hendrik van der Meij, makelaar te Rotterdam, als echtgenoot van Catharina van der Linden en Anna Margareta van der Linden, meerderjarig en wonende te Dordrecht, allen kinderen en elk voor een derde part erfgenamen ab intestato van Adolph van der Linden Jansz., koopman te Dordrecht, overleden op 10 juli 1728. Comparanten hebben onderling verdeeld de hierna genoemde goederen en effecten, die door hun vader onder andere zijn nagelaten.

Aan Jan van der Linden van Slingelandt zijn toebedeeld: een huis op de Nieuwe Haven, belend ten noorden door het huis van Jan Backus en Compagnie en ten westen door het huis van Arnoldus Heijnen, een huis genaamd "den Berm", staande aan de noordzijde van de Hoge Nieuwstraat, achter uitkomende met een stal op de Walevest, belend ten westen door het huis van Johanna en Catharina de Sart en ten oosten door het huis van Hendrik Hoonte, een huis aan de zuidzijde van de Hoge Nieuwstraat, belend ten oosten door het huis van Hendrik Hoonte en ten westen door het huis van Willem van Nispen, de helft van een huis in de Hoge Nieuwstraat (waarvan de wederhelft toebehoort aan Lambert Kuijter), belend ten oosten en westen door het huis van de weduwe van Pieter Bruijn, hetwelk reeds door Van der Linden van Slingelandt is verkocht en getransporteerd, 5 hond land ofwel een zesde in een stuk land van 5 morgen, liggende gemeen met het land van juffrouw Van Dijk, weduwe Sam, zijnde binnengors en gelegen aan de Waalkant onder Ridderkerk omtrent de gebroken dijk van de Ziedewij van Barendrecht, een kleine prijsobligatie van 400 gl. uit de loterij van twaalf miljoen, gedateerd 1 mrt. 1712, een schepenenschuldbrief van 450 gl. ten laste van Adriaan Breur, smid in Philipsland, verzekerd op zijn huis aldaar en gedateerd 10 jan. 1725, een schepenenschuldbrief van 500 gl. ten laste van Arij Leenderts op Heinenoord, verzekerd op zijn huis en smidswinkel etc. aldaar, gedateerd 13 aug. 1715, een schepenenschuldbrief van 375 gl. ten laste van Antonij Valkenburg, smid op Den Bommel, verzekerd op zijn huis en smidswinkel ald, gedateerd 17 mrt. 1724, een obligatie van 125 gl. ten laste van J. Giltaij, smid te Dordrecht, gedateerd 3 mrt. 1728 en een onderhandse obligatie van 200 gl. ten laste van Wouter Jansz. van der Gies, smid in 's-Gravendeel, gedateerd 26 juli 1709.

Aan Hendrik van der Meij en zijn vrouw Catharina van der Linden zijn toebedeeld een huis in het Steegoversloot, belend ten westen het tweede huis vanaf het Stadsmagazijn en ten noorden het huis van de weduwe van Willem Hartman, een tuin buiten de St. Jorispoort, belend ten zuidwesten de laan van Adriaan Halling,ten noordoosten de tuinen van Hermanus van Oldenburg en van Van der Clock en ten zuidoosten de erfgenamen en weduwe van Pieter Nolthenius, de helft in een woning, bestaande uit een huis, schuur, "karenhuijs" en verder "getimmerte", met 37 morgen 247 1/2 roede zaai- en weiland. waarvan de wederhelft toebehoort aan ds. Wilhelmus Velse nomine uxoris of aan zijn erfgenaam, gelegen in de 4e kavel van de Numanspolder in Cromstrijen, 342 roeden in de 5e kavel van de Numanspolder in Cromstrijen, belend ten oosten Cornelis Jacobsz. Hoekseweg, ten westen de erfgenamen van Anthonij van Outheusden, ten noorden de Cromstrijense dijk en ten zuiden de zeedijk van voornoemde polder, in de verponding aangeslagen voor 173 gl. 18 stuivers en 4 penningen, met de gehele schuldbekentenis van ds. Wilhelmus Velse ten behoeve van de kinderen en erfgenamen van Adolph van der Linden Jansz., inhoudende een somma van 1600 gl., een obligatie van 800 gl. ten laste van de Generaliteit der Verenigde Nederlanden "ten comptoire" van de ontvanger-generaal in Den Haag, staande op een open naam en gedateerd 1 april 1709, een kleine prijsobligatie van 500 gl. dd 1 juli 1711, een schepenenschuldbrief van 800 gl. dd 20 juni 1722 ten laste van Arien Ariensz. Smit, wonende in Smidshoek buiten Dordrecht, verzekerd op zijn huis, erf, smidswinkel en gereedschappen aldaar, een schepenenschuldbrief van 660 gl. dd 11 nov. 1724 ten laste van Willem van der Linden, smid te Heenvliet, verzekerd op zijn huis aldaar en een onderhandse obligatie van 500 gl. dd 29 april 1728 ten laste van Jacomijntje van Santen, weduwe van Claas van Proijen, wonende aan de Zuidzijde, een uur van Nieuw-Beijerland.

Aan Anna Margarita van der Linden zijn toebedeeld een huis in de Grotekerksbuurt, belend ten noorden het tweede huis vanaf de Schuitenmakersstraat en ten zuiden de hoedenmaker Van der Vloet, 5 morgen land in de Zuidpolder van Barendrecht, liggende naast de watermolen, ten oosten strekkende van de middeldijk tot de zeedijk, één en tweederde morgen ofwel 1000 roeden land in de Ziedewij van Barendrecht tegenover de middelwetering, een kleine prijsobligatie van 600 gl. dd 1 mrt. 1712, een schepenenschuldbrief van 100 gl. dd 11 sept. 1717 ten laste van Jan Geltaij, smid te Dordrecht, verzekerd op zijn huis aan de Varkenmarkt, achter uitkomende op de Nieuwe Haven, een schepenenschuldbrief van 671 gl. 3 st. 6 penn. dd 4 april 1721 ten laste van Hendrik van Son, smid in Prinsenland, verzekerd op zijn huis, smidswinkel etc. aldaar, en een onderhandse obligatie van 1200 gl. dd 1 juni 1728 ten laste van Lijsbeth Woutersdr. van der Hoek, weduwe van Claas Hendriksz. van de Watering, smid op Westmaas. (ONA Dordrecht inv. 898, akte 40)

Kinderen (allen NG gedoopt te Dordrecht):

a. Johannes van der Linden van Slingeland, 15 febr. 1701, ongehuwd, ijzerkoopman te Dordrecht, kunstverzamelaar *, provoost van de Munt van Holland (1749-1752), overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht op 17 dec. 1782 (impost 30 gl.), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 18 dec. 1782 (Joan van der Linden van Slingelandt, ongehuwd, op de Walevest, met negen koetsen extra, de hoogste boete, 's morgens een half uur luiden en 's middags van 11 uur tot 13.15 uur)

* Zie G. Hoet, Catalogus of Naamlyst van Schilderyen ..., deel II ('s-Gravenhage, 1752), p. 489 e.v. (google books)

en

"Catalogus van eene fraaije Partij Schilderijen, afkomstig uit het Kabinet van wijlen den Wel Edel Geboren Heer Johan van der Linden van Slingeland, dewelke verkocht zullen worden ten overstaan van de Notarissen Jan van Enschot en Mr. Pierre Gerard Dalen, onder directie van den Kunstschilder Arnoldus Lamme, op Maandag den 12 November 1827 ... in het Lokaal der Notarissen, aan de Gelderschekade, te Rotterdam." (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, nr. 11555)

- 2 dec. 1729: Jan van der Linden Adolfsz. doet de meesterproef en wordt munter. Hij is van 1749-1752 provoost van de Munt. (Dolk, o.c., p. 157)

- 2 sept. 1730: Jean van der Linde, koopman te Dordrecht en zijn zusters Catharina en Anna Margreta van der Linde, verlenen procuratie aan Wouter van Loon, wonende te Rotterdam om voor 468 gl. 15 st. aan een niet met naam en toenaam vermelde persoon te transporteren hun 1/16 part in het schip "de Vergulde Boot", waarop schipper is geweest Jacob Groen de Jonge. Comparanten hebben het aandeel in dit schip geërfd van hun vader Adolff van der Linden Johansz. De totale waarde van het schip is getaxeerd op 7500 gl. (ONA Dordrecht inv. 621, f. 312 e.v.)

- 20 sept. 1730: comp. voor notaris J. Bremer Michiel Betou en Hendrik Vink, kooplieden in compagnie te Rotterdam, tezamen reders en eigenaars van vier 32e parten in het hierna te noemen schip, benevens Henry Pareau, koopman te Rotterdam, eigenaar van drie 32e parten, tevens procuratie hebbende van Adriaan van Voorne, wonende te Nantes, eigenaar van twee 32e parten en van Rienier [sic] van Asten, wonende te Nantes, eigenaar van drie 32e parten, volgens procuratie op 15 juni 1729 gepasseerd voor notaris Bonslet te Nantes en Wouter van Loon, inwoner van Rotterdam, als procuratie hebbende van Jean van der Linden, koopman te Dordrecht, voor zichzelf en als gemachtigde van zijn twee zusters, enige kinderen van wijlen Adolf van der Linden, eigenaars van twee 32e parten, volgens procuratie gepasseerd voor notaris A. van Nievelt te Dordrecht op 2 sept. 1730. Comparanten verlenen procuratie aan Jacob Groen de jonge, wonende te Katwijk, doch thans verblijvende te Amsterdam, om aan David de la Penja c.s. te transporteren de voornoemde parten in het bootschip "de Vergulde Boot", groot omtrent 50 lasten, op welk schip Pieter Groen schipper geweest is en dat thans ligt in Amsterdam. Zij verklaren, dat de kopers de koopsom volledig voldaan hebben. (ONA Rotterdam inv. 2324, nr. 242)

- 10 sept. 1733: Joan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht en Dirck Brussier, garenbleker wonende buiten de Spuipoort, getrouwd met Margrieta Pluijm, eerder weduwe van Anthonij van Simmeren en Margrieta Pluijm zelf verklaren, dat Van der Linden van 14 juni 1730 tot 21 sept. 1731 aan de tweede comparant heeft geleverd een partij weedas [= potas van weede. die vroeger werd gebruikt bij de bereiding van verven, zepen etc.], samen bedragende 1205 gl. 9 st. en 4 penningen. Comparanten zijn overeengekomen, dat de tweede comparant deze schuld aan Van der Linden zal voldoen in drie jaarlijkse termijnen van resp. 405 gl. 9 st. 4 p., 400 en nog eens 400 gl., met een jaarlijkse interest van 4 %. (ONA Dordrecht inv. 623, f. 61 e.v.)

- 11 febr. 1734: Jan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, voor een vierde part eigenaar van het schip "d'Angela Marij Galeij", dat als schipper heeft Wouters Sanders en als thuishaven Rotterdam, verleent procuratie aan Lodowickus Zeller en Zoon, kooplieden te Rotterdam, om van het College ter Admiraliteit op de Maas paspoort te verzoeken ten einde, ten opzichte van de schepen van Algiers, vrij en ongemolesteerd te mogen varen. (ONA Dordrecht inv. 696, akte 13)

- 26 juni 1734:  Johan van der Linden van Slingeland en Coenraad Kuse, schipper op de Rijn, zijn overeengekomen, dat Kuse een partij haver, die reeds in zijn schip geladen is en bestaat uit "40 last en 183 sack", door Van der Linden gekocht van Wilhelmus van Nievelt te Dordrecht voor 1908 gl. 8 st., met zijn schip, zo spoedig als doenlijk is, zal vervoeren naar Urdinge, Keulen of Nuijs en daar voor rekening van beide comparanten tegen de hoogste prijs verkopen. Kuse zal van Van der Linden nog een bedrag van 310 gl. ontvangen als vrachtgeld en voor de betaling van licenten en tollen. (ONA Dordrecht inv. 623, f. 186 e.v.)

- 13 dec. 1734: Joan van der Linden Adolfsz., voor zichzelf en procuratie hebbende van Johanna [sic, moet zijn Catharina] en Anna Margreta van der Linden, kinderen en erfgenamen van Adolf van der Linden Jansz., verleent procuratie ad recipienda debita aan E.J.F. Ploegh, in het bijzonder om van Rijndert Andriessen van den Acke, wonende te Ooijen [Noord-Brabant], te vorderen een somma van 99 gl. 5 st., die hij aan hen schuldig is wegens levering van ijzer en kolen, volgens extract-rekening uit het schuldboek van hun vader. (ONA Dordrecht inv. 623, f. 241 e.v.)

- 17 juli 1737: Catharina en Anna Margreta van der Linden benoemen tot voogden over hun minderjarige erfgenamen hun broer Jean van der Linden van Slingeland en Wilhelmus Velse, predikant te Delft. Jean van der Linde van Slingeland, hun broer, benoemt tot voogden over zijn minderjarige erfgenamen genoemde Wilhelmus Velse en Wouter van Loon, inwoner van Rotterdam, "om redenen dat den selven van Loon de negotie en affaires van hem laetste comparant seer wel is verstaende." (ONA Dordrecht inv. 624, akte 3)

- 21 jan. 1739: Joan van der Linde van Slingeland, voor 1/4 part eigenaar van het schip "de Angela Maria Galij", waar schipper op is Huijbert Malaga en voor 1/4 part eigenaar van het schip "Sint Joseph", waar schipper op is Frans van Sure, beide met als thuishaven Rotterdam, verleent procuratie aan Willem Thomson te Rotterdam om van het College ter Admiraliteit op de Mase een paspoort voor deze schepen te verzoeken "omme ten opsichte vande schepen van Algiers vrij, en ongemolesteert te mogen varen". (ONA Dordrecht inv. 624, akte 3)

- 13 april 1739: Joan van der Linde van Slingeland , voor 3/8 parten eigenaar van het schip "de Porte Gelij", waar schipper op is Dirck Laurents, met als thuishaven Amsterdam, verleent procuratie aan Jan Bostijn Hendricx, wonende aldaar, om aan het College ter Admiraliteit te Amsterdam een paspoort voor het schip te verzoeken "omme ten opsichte vande schepen van Algiers vrij, en ongemolesteert te mogen varen" (ONA Dordrecht inv. 624, akte 9)

- 13 okt. 1739: Joan van der Linde van Slingeland, verleent procuratie aan Wouter van Loon, wonende te Rotterdam, om voor schepenen aldaar te transporteren "alle sodanige portiën als den selve als mede-reder in diverse schepen heeft",  in het bijzonder 1/16 part in het schip "de Willem", de kooppenningen daarvan te ontvangen etc. (ONA Dordrecht inv. 624, akte 16)

- 10 dec. 1739: Neeltje van der Regt, weduwe van Cornelis Verlouw, verkoopt aan Johan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, een huis in de Doelstraat tegenover het Weeshuisstraatje, staande tussen het huis van Jacobus Visser en dat van Anthonij van Wilsten. De koopsom bedraagt 512 gl., welke in mindering gebracht zal worden op een schuldbrief van 600 gl., gedateerd 4 nov. 1717, die de koper, als erfgenaam van zijn tante Catharina van der Linden, op het huis sprekende heeft. (ORA Dordrecht inv. 819, f. 158 e.v.)

- 3 juni 1742: Johan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan Theodorus en Jacob van Seller, inwoners van Amsterdam en Rotterdam, om in die plaatsen te innen hetgeen men aan hem schuldig is, in het bijzonder om van Cornelis Korthals Hendriksz., schipper te Amsterdam, een bedrag van 600 gl. te vorderen wegens zekere hypotheekbrief, welke is verzekerd op Korthals' schip. (ONA Dordrecht inv. 898, akte 34)

- 16 juni 1742: Johan van der Linden van Slingelandt transporteert aan mr. Jan van de Poll, regerend burgemeester van Amsterdam, twee obligaties dd 6 sept. 1703 van elk 2000 gl., beide ten laste van de keurvorst van de Palts en staande op naam van Jacques David. Deze olbigaties zijn de comparant aangekomen door overdracht van Thomas de Brugiere, inwoner van Rotterdam, volgens akte gepasseerd voor de Rotterdamse notaris J. Obreen. (ONA Dordrecht inv. 898, akte 28)

- na 1742 (sic): de heer Jan van der Linden van Slingeland is eigenaar van o.a. 3 morgen 117 roeden land in Groot-Cromstrijen (Hoekse Waard), dat eerder eigendom was van baron van Friesheim (Fiches-collectie Streekmuseum Heinenoord)

- 22 okt. 1743: Joan van der Linden van Slingelant, zoon en erfgenaam van Adolph van der Linden, die een zoon en erfgenaam was van Johannes van der Linden, voor zichzelf en tevens vervangende de overige erfgenamen van zijn vader en grootvader, indertijd kooplieden te Dordrecht, machtigt Johannis Cocq, koopman te Amsterdam, om van Carlos Anthonij Cocq, Hendrick van Castricum en Johannis Cocq, als executeurs-testamentair van wijlen Cornelio Cocq, koopman te Amsterdam, te vorderen zodanige somma van penningen (nl. 672 gl. en 12 st.) als comparants vader en grootvader toekwam "uijt 't gene aenden voorn. heer Cornelio Cocq uijt Spangien is geremitteert raekende de interessanten vande vloot vanden admiraal d. Manuel de Varlasco inden jaere 1699 uijt Cadiz nae de Westindien gevaren, en door Sijn Koninklijke Majesteijt van Spangien bij 't retourneren dier vloot ten beloop van 24 percento van het capitael aen gemelde interessanten verstrekt". (ONA Dordrecht inv. 1018, akte 36)

- 28 nov. 1743: Johan van der Linden van Slingelandt laat veilen "een extraordinair groot, hegt, sterk en bijsonder weldoortimmerd huijs", staande op de Nieuwe Haven tussen de Lange Houten Brug en het Lamstraatje, strekkende tot de Hoge Nieuwstraat, aan de ene zijde belend door het huis van Arnoldus Heijnen en aan de andere zijde door het huis van Jan Backus. Eén van de koopvoorwaarden is, dat de koper (of, indien het huis verhuurd wordt, de bewoner) gedurende tien jaar geen handel in "staff- of gegooten-ijser" zal drijven, op verbeurte van 1000 ducatons ten behoeve van de diaconie-armen te Dordrecht. Op 5 dec. 1743 gemijnd door Arnold van Poelje op 2520 gl. Van Poelje benoemt op 6 dec. 1743 tot kopers Jan Backus en Compagnie, kooplieden te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 898, akte 60)

- 28 dec. 1743: Johan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, als beheerder van de goederen, nagelaten door Wilhelmus Velsen, predikant te Delft en diens vrouw Maria Bon, beiden overleden, verleent procuratie aan Bastiaen Broeling, notaris te Zwijndrecht, om in beslag te nemen "alle soodanige paerden, beesten, gedorst en ongedorst kooren en andere veldvrugten, bouw en molk [melk-] gereetschappen, meubilen, huijsraedt, gemund en ongemund goud en zilver, als anders ... die maar eenigsints sijn te vinden op de grondt van de voorsz. boedel of sijn toebehoorende" aan Leendert Hoogerwerff, bouwman wonende in de Eendrachtspolder onder de jurisdictie van de Hitsert [= Zuid-Beijerland in de Hoeksche Waard], om daaraan te verhalen zodanige somma van penningen als genoemde Hoogerwerff schuldig is aan de boedel van ds. Velsen en zijn vrouw wegens de huur van 33 morgen en 77 1/3 roeden land, volgens de huurcedul daarvan zijnde dd 4 jan. 1737. (ONA Dordrecht inv. 924, f. 399 e.v.)

- 14 febr. 1744: Johan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan Eeuwout Bosveld, majoor [plaatsvervangend schout] van Dordrecht, om ten overstaan van het Gerecht te Dordrecht aan Pieter Backus, koopman te Dordrecht, te transporteren een huis op de Nieuwe Haven, staande tussen de Lange Houten Brug en het Lamstraatje en strekkende tot op de Hoge Nieuwstraat, tussen het huis van Hendrik Heijnen en het woonhuis van Jan Backus en Compagnie, aan Pieter Backus verkocht voor 2583 gl. contant. (ONA Dordrecht inv. 925, akte 19)

- 20 okt. 1744: Ida Slangh, laatst weduwe van Martinus Kool, wonende even buiten de Vriesepoort, is schuldig aan Jan van der Linden van Slingelandt een bedrag van 1097 gl. en 1 stuiver wegens levering van weedas. Dames Cambij, Jacobus van der Meer en Caspar van der Meer, garenblekers wonende even buiten de stad, stellen zich borg voor Ida Slangh, resp. hun moeder en schoonmoeder. (ONA Dordrecht inv. 702, akte 119) [Jacobus en Caspar van der Meer waren zoons van Caspar van der Meer en Ida Slang(ers). Hun dochter Heiltje was getrouwd met Dames Cambij. (NG doopboek Dordrecht)]

- 5 jan. 1745: Pieter van Well, notaris te Dordrecht, verzoekt namens Willem Cloens, koopman te Dordrecht, als houder van onderstaande wisselbrief aan Jan van der Linden van Slingelandt acceptatie van deze wisselbrief en krijgt ten antwoord, dat Van der Linden van Slingelandt de wisselbrief niet wil accepteren, omdat hij van de " trekker" ervan nog geen rekening van leverantie heeft ontvangen.

"Urdingen den 29 desember 1744 ... Veertien dagen naer sicht gelieft UE. [Jan van der Linden van Slingelandt] in Dort of Amsterdam te betaelen aan de Heer Peter Herbens of order eene somma van [469 gl.] tot saldo van mijn Rekening". Ondertekend door Tiedores Thijssen. (ONA Dordrecht inv. 968, akte 5)

- 21 mrt. 1745: comp. Johan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht en Hendrick van der Meij, makelaar te Rotterdam, samen met mr. Jan Willem Velse, advocaat in Den Haag, na het overlijden van Henricus Velse, predikant te Den Haag, enig overgebleven voogden over het enig nagelaten kind van Wilhelmus Velse, predikant te Delft, volgens akte van voogdij gepasseerd voor Willem Vlaardingerwoudt, notaris te Delft, op 22 aug. 1737. Comparanten verlenen procuratie aan mr. Jan Willem Velse om te vorderen van de insolvente boedel van Jan Waalwijk, overleden te Leiden, al hetgeen Jan Waalwijk aan Wilhelmus Velse schuldig was, te weten een somma van 6000 gl., volgens een rentebrief, die op 25 jan. 1730 voor schepenen van Leiden is gepasseerd en verzekerd is op twee huizen te Leiden, staande naast elkaar aan de Oude Hoge Woerd op de hoek van de Watersteeg. (ONA Dordrecht inv. 926, akte 27) 

- 19 april 1745: compareren voor notaris A. Cant Gijsbert de Lengh en Pieter Vernimmen, kooplieden te Dordrecht, als executeurs van het testament van wijlen Hendricus van der Vught, koopman te Dordrecht, welk testament is gepasseerd voor dezelfde notaris op 12 juni 1732, enerzijds en Johan van der Linden van Slingelant, koopman te Dordrecht, voor zichzelf en vervangende zijn zusters Catharina van der Linden, vrouw van Hendrik van der Meij, makelaar te Rotterdam en Anna Margrita van der Linden, nagelaten kinderen van Adolph van der Linden Jansz., anderzijds. De eerste twee comparanten geven te kennen, dat Hendricus van der Vught in zijn genoemd testament aan de drie kinderen van Adolph van der Linden Jansz. heeft gelegateerd drie levensgrote portretten in vergulde lijsten, het ene voorstellende testateurs moeder, het tweede zijn zuster en het derde haar man, Coenraet van der Linden, voorts twee schilderijtjes in vergulde lijsten, geschilderd door G[erard] Hoet, het ene voorstellende een offerande aan Flora en het andere een offerande aan Pomona, alsmede een stukje, geschilderd door [Nicolaes] Bergchem, voorstellende een "gereetschapmaking tot de valkejagt hebbende int verschiet een lange stene brug over een breet water", een gouden zakhorloge en zijn "chaise", de matras daarin, een kussen, de bijbehorende "chaise"- en paardentuigen, kleden en zadel. [Chaise = sjees: een hoge, tweewielige, door paarden getrokken kar.] Zij verklaren verder, dat Hendricus van der Vught in 1736 aan de comparanten ter andere zijde voornoemde sjees met matras en kussen heeft verkocht voor 167 gl. en aan Cornelis van Hombroek de genoemde paardentuigen, kleden en zadel voor 25 a 30 gl. dat bij overlijden van Van der Vught zich die goederen niet meer in zijn boedel bevonden en zij, executeurs-testamentair, die derhalve niet aan de legatarissen hebben kunnen overdragen, althans niet volgens de letter van het testament. De comparanten ter ene zijde en de comparanten ter andere zijde zijn om eventuele geschillen of zelfs processen, waarvan de kosten zeker meer zullen bedragen dan de waarde van de betreffende goederen, te voorkomen, overeengekomen, dat de eerste comparanten aan de tweede comparanten een bedrag van 100 gl. zullen uitkeren en dat laatstgenoemden afstand doen van alle aanspraken op de niet meer in de nalatenschap aanwezige goederen. (ONA Dordrecht inv. 812, akte 24)

Gerard Hoet, Vertumnus en Pomona.

- 27 okt. 1746: Ewout Bosveld, eerste klerk ter secretarie, als procuratie hebbende van Jan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, voor zichzelf en zich sterk makende voor zijn zusters Catharina en Anna Margarita van der Linden, volgens procuratie gepasseerd voor G. Verveer, notaris te Dordrecht, op 25 okt. 1746 en Jan de Coert, voor zichzelf en tevens vervangende zijn zuster Magdelon de Coert en zijn tante Agatha van der Linden, samen erfgenamen ab intestato van hun zuster resp. tante Margarita van der Linden, gewoond hebbende en overleden te Dordrecht, verkopen aan Jan van Chastelet en Anthonij van der Streng, burgers van Dordrecht, een huis op de Voorstraat, tegenover de Mariënbornsteiger, staande tussen het huis van Cornelis van Slingeland en dat van Huijbert van Waaij, voor 2875 gl. (ORA Dordrecht inv. 821, f. 171 e.v.)

- 10 juli 1747: comp. Leendert de Vooght, Johan van der Linden van Slingelandt, Johannis Heijblom, allen wonende te Dordrecht en Hendrik Koeijmans, wonende even buiten Dordrecht, elk voor een achtste part eigenaar van een "koopvaardij gaffelschuijt" en IJslandvaarder, genaamd "de Maaght van Dordrecht", laatst gevoerd door stuurman Sander van der Meer, "in den Jaare 1745 nieuw uijtgehaelt" en nu liggende te Dordrecht. Comparanten verlenen procuratie aan Jacob van der Elst, koopman te Dordrecht, mede-eigenaar van "de Maaght van Dordrecht", om voor zichzelf en namens de comparanten het schip te verkopen. Het is "binnenstevens" 53 voet lang, 16 voet 9 duim wijd en "holl int ruijm" 8 voet 8 duim (alle voeten van 12 duimen). (ONA Dordrecht inv. 1024, akte 65)

- 11 juli 1747: voorwaarden, waarop Jacob van der Elst, voor zichzelf en voor de in de vorige akte genoemde mede-eigenaren, alsmede voor Jacob Jongeneel en Zonen te Rotterdam, Kurijn van Toll, wonende te Zwartewaal, Everhard Verhaar, wonende te Haastrecht en Maertje Krijne Nieuwlandt, wonende te Zwartewaal, wil doen veilen het voornoemde schip, inclusief ankers, touwen, zeilen, bootsmansgoed, visgoed, koksgoed, stuurmansgoed en victualie. Het schip en toebehoren worden op 14 juli 1747 voor 5060 gl. gekocht door Hendrik Koijmans, Leendert de Vooght, Johan van der Linden van Slingelandt, Johannis Heijbloem, Maartje Krijne Nieuwlandt, Willem Kouwens en Jacob van der Elst. (ONA Dordrecht inv. 1024, akte 67)

- 2 nov. 1748: Johan van der Linden van Slingelandt, koopman te Dordrecht, reder en eigenaar voor een vierde part van het schip "Angelia Maria Galeij", waar schipper op is Jan Vel, verleent procuratie aan de weduwe Willem Thomson en zoon [sic] te Rotterdam om bij het Collegie van de Admiraliteit op de Maze voor het genoemde schip "te versoeken en ligten van tijdt tot tijdt pas en passen omme ten opsigte van de scheepen van Algiers vrij en ongemolesteert te mogen vaeren." (ONA Dordrecht inv. 929, akte 136, f. 517 e.v.)

- 30 okt. 1749: comp. voor notaris G. Verveer Johan van der Linden van Slingelandt, koopman te Dordrecht. Hij is bij akte, op 22 aug. 1737 gepasseerd voor notaris W. Vlaerdingerwoud te Delft door ds. Wilhelmus Velse, samen met mr. Jan Willem Velse, wonende te Den Haag en Henricus Velse, predikant te Den Haag, inmiddels overleden, benoemd tot voogd over ds. Cornelis Johannes Velse, predikant te Meteren, enige nagelaten zoon van wijlen ds. Wilhelmus Velse en Maria Bon en hun erfgenaam, overeenkomstig hun besloten testament, elk afzonderlijk gepasseerd op 16 mei 1728. Aangezien Cornelis Johannes Velse inmiddels meerderjarig is, heeft comparant aan hem rekening afgelegd van het beheer over zijn goederen tijdens zijn minderjarigheid, welke rekening door C.J. Velse is aanvaard en goedgekeurd. Daarbij is gebleken, dat er door de comparant als administrerend voogd iets meer dan 33.829 gl. is ontvangen en iets meer dan 37.281 gl. is uitgegeven. (ONA Dordrecht inv. 930, f. 667 e.v.)

- 5 febr. 1750: Johan van der Linden van Slingelandt, koopman te Dordrecht, verklaart, dat hij aan Willem Onder de Linden, gewoond hebbende en overleden te Nantes in Frankrijk, tussen 1730 en 1738 in commissie een zekere hoeveelheid ijzeren en stalen goederen heeft geleverd om voor rekening van Onder de Linden te verkopen ter voldoening van een schuld van 760-14-6 livres (Frans geld) en dat hij, nu Onder de Linden overleden is, aan Cornelis Wor, koopman te Nantes, procuratie verleend om van de executeurs van Onder de Lindens nalatenschap kwitantie te verzoeken van de goederen, die verkocht zijn, alsmede om alle goederen, die onverkocht zijn gebleven, terug te vorderen. (ONA Dordrecht inv. 931, akte 16, f. 45 e.v.) 

- 26 jan. 1751: Adriaan Papegaaij, burger van Dordrecht, als procuratie hebbende van Anna Margareta van Muijden, weduwe van mr. Govert van Slingeland, ontvanger-generaal van de bede van de Staten Generaal in het Land van Overmaze, wonende te Dordrecht, als moeder en voogdes van haar drie minderjarige kinderen, bij haar verwekt door haar voormelde man en tevens bij akte van het Hof van Holland dd 3 dec. 1750 aangesteld tot voogdes over die kinderen met betrekking tot de goederen, die zij hebben geërfd van hun grootmoeder, Maria van der Meer, die getrouwd geweest is met mr. Govert van Slingeland, raad ordinaris in het Hof van Holland, volgens procuratie gepasseerd voor notaris Luijt van den Pauw te Utrecht op 9 dec. 1750, eigenaars voor de ene helft en nog als procuratie hebbende van mr. Diderik van Slingeland, raad ordinaris in het Hof van van Holland, eigenaar voor de andere helft, volgens procuratie gepasseerd voor notaris A. Kortebrant te Den Haag op 26 dec. 1750, verkoopt voor 800 gl. contant aan Johan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, een huis met koetshuis of stalling daarachter, staande in de Hoge Nieuwstraat, strekkende voor van de Hoge Nieuwstraat af tot aan de Walevest, tegenover het huis van de koper, van voren belend door het huis van Gillis Rees en het koetshuis en stalling van burgemeester Govert van Slingeland, vrijheer van Slingeland. (ORA Dordrecht inv. 823, f. 101v e.v.)

- 23 mrt. 1751: Johan van der Linden van Slingelandt verleent procuratie aan Martinus Mekern, notaris en procureur te Gorinchem, om voor hem waar te nemen zodanige processen, als hij genoodzaakt is en zal zijn te entameren tegen verscheidene van zijn debiteuren. (ONA Dordrecht inv. 932, akte 39)

- 27 mrt. 1753: Johan van der Linden van Slingelandt verleent procuratie aan de heer Van Kaam, procureur te Heusden, om van zijn debiteuren aldaar te vorderen, hetgeen zij hem schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 876, akte 28)

- 27 mrt. 1753: Johan van der Linden van Slingelandt verleent procuratie aan de heer Van de Water, procureur te Zierikzee, om van zijn debiteuren aldaar te vorderen, hetgeen zij hem schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 876, akte 29)

- 20 febr. 1754: Joan van der Linden van Slingelandt, "vrij orf meester munter" in de Munt van Holland te Dordrecht, verzoekt notaris P. van Gelsdorp te Dordrecht zich te begeven ten huize van Jan Backus, provoost van het Serment van de Munt en hem te kennen geven, dat hem, Van der Linden, op 3 dec. 1753 door de concherche van het Serment namens de Regenten van het Serment, t.w. Jan Backus provoost, Wouter Michault adjunct-provoost, Mattheus Rees en Christiaan Boonen, gezworenen, "die volgens institutie van graaf Albrecht van Beijeren van 4 Maart 1367 de eenigste corrigeerders inde Politie van die vanden Sermente der voorsch. Munt zijn", is aangezegd, dat de genoemde Regenten uit Den Haag een resolutie ontvangen hadden, dat de munters het herengeld moeten betalen, zonder dat de Regenten daarbij vermeldden van wie resolutie afkomstig was of lieten weten, dat de leden van het Serment bijeengeroepen zouden worden en hun die resolutie officieel meegedeeld zou worden, zodat zij zouden kunnen overleggen "off deselve [resolutie] met den gedane Eed [aan de Staten van Holland afgelegd] en conform de privilegiën bestanelijk was, om deselve te moogen, en te konnen obediëren ... welke boodschap van de Regenten hem, Van der Linden, "seer ennnueerde en onbegrijpelijk voorquam, te meer daar het niet bekent is nogh geen schrifte ergens blijken geven, dat de Heeren Regenten van het Serment, die protecteurs moeten zijn tegens alle inbreuken vande vrijheijt en regten van de Munters ooijt zodanige ordres hebben doen bekent maken, ter vermindering van de souverainité der Munt, waar aan de vrijheid en Rechten sijn verknogt", voorts dat de munters vrij zouden zijn van alle lasten, "personele, en reële, als in alles tegelijk te sien is in [onder andere] de Confirmatie van den Aartshertog Philips van Oostenrijck den 7 Aug. 1504, niet alleen vrij voor Perzonen, familles ende goederen ...", maar ook dat zij vrijgesteld zouden zijn van "al het consumable", zodat daaruit niet afgeleid kan worden, dat de eigen regering over het Serment en de personele vrijheden in het jaar 1504 zijn opgehouden te bestaan en dat de vrijheid van de muntenaren maar alleen zou bestaan in de vrijstelling van het betalen van imposten, zoals de Gecommitteerde Raden bij hun provisionele resolutie van 6 juli 1750 hebben verklaard. Van der Linden verzoekt aan Jan Backus er zorg voor te dragen, dat een kopie van het voorgaande door de griffier van het Serment in het register van het Serment zal worden ingeschreven. Jan Backus antwoordt op de insinuatie, die door notaris Van Gelsdorp op 20 febr. 1754 aan hem wordt gedaan: "Ik hoor en ik zie, maar ik wil de copie niet hebben." (ONA Dordrecht inv. 1031, akte 18)

- 25 febr. 1755: Johan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan Theodoree en Jacob van Zellen, kooplieden te Amsterdam, om van Jan de Neufville, als boekhouder van het schip "de Portse Galeij", rekening te verzoeken van het "provenue" van dat schip en het vierde part, dat hem, comparant, daarin toekomt, in ontvangst te nemen. (ONA Dordrecht inv. 1080, akte 7)

- 16 sept. 1755: Joan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan Cornelis Beijeman, koopman te Bordeaux, om van Stoffel Aelbertsz. van Brederode, schipper op het schip "Judith Jacoba", dat omstreeks het einde van juli 1755 van Rotterdam is uitgevaren naar Bordeaux, te vorderen 7456 ijzeren banden en 126 vaatjes staal, welke te Rotterdam in het genoemde schip zijn geladen door Wouter van Loon, koopman aldaar, voor rekening van de comparant, ten einde die te Bordeaux af te leveren aan Cornelis en Volkardus Vorck, kooplieden aldaar. (ONA Dordrecht inv. 1080, akte 16 [1755])

- 5 juni 1756: Johan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan Wouter van Loon, koopman te Rotterdam, om te compareren voor de schepenen van het Watergerecht aldaar en aan de heer Revecourt te transporteren 1/8 deel in het schip "Juffrouw Catharina", thans liggende te Rotterdam. (ONA Dordrecht inv. 1080, akte 16 [1756])

- 12 okt. 1756: Johan van der Linden van Slingeland, voor zichzelf en voor de mede-erfgenamen van zijn overleden vader, Adolph van der Linden, verleent procuratie aan Daniël Rolandus, notaris en procureur voor het gerecht van Brielle en verscheidene andere gerechten, om te vorderen van zijn debiteuren en die van zijn overleden vader hetgeen zij hem en de boedel van zijn overleden vader schuldig zijn. (ONA Dordrecht inv. 937, f. 271 e.v.)

- 1757 (sic): Joan van der Linden van Slingelandt is eigenaar van een huis aan de Havendijk te 's-Gravendeel (RA 's-Gravendeel inv. 23)

- 10 mei 1757: mr. Ocker Gevaerts, achtraad van Dordrecht, voor zichzelf en vervangende Catharina van der Waije, weduwe van mr. Anthonij van der Heijm, in zijn leven grootzegelbewaarder, stadhouder en registermeester van de lenen van Holland en West-Friesland, wonende in Den Haag, volgens procuratie gepasseerd voor de Haagse notaris G.W. van der Sluijs op 5 mei 1757, verkoopt voor 480 gl. contant aan Jan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, een koetshuis en stalling, staande aan het Vlak naast de passage naar de Walevest, belend door het huis van Pieter Goutsmit. (ORA Dordrecht inv. 826, f. 29v e.v.)

- 5 okt. 1758: voor notaris G. Verveer testeren Johan van der Linden van Slingelandt, koopman in ijzer te Dordrecht en zijn zuster Anna Margarita van der Linden van Slingelandt, die bij haar broer inwoont. Zij benoemen de langstlevende van hen beiden tot erfgenaam en stellen tot executeur-testamentair en voogd aan hun zwager Hendrik van der Meij, wonende te Rotterdam. Testament van twee personen, elk boven de 50.000 gl. gegoed. (ONA Dordrecht inv. 939, f. 385 e.v.)

- 12 okt. 1758: de eerste notaris, daartoe verzocht, zal zich namens Joan van der Linden van Slingelandt vervoegen bij Gerard Kuijpers, gaarder van 's lands recht op de waag te Dordrecht. Kuijpers heeft tegen Van der Linden procedures geëntameerd, welke laatstgenoemde heeft verloren. Daarna is Kuijpers opnieuw een proces begonnen om de proceskosten op Van der Linden te verhalen, waarover vonnis is gewezen op 10 mei 1758. Van der Linden neemt Kuijpers zeer kwalijk, dat hij bij laatstgenoemde procedure "heeft konnen goedvinden ... om bij de schrifture van contra diminutie van kosten, uijt den naam ende van wegens [hem, Kuijpers,] in de voorz. saak aan ...schepenen commissarissen overgegeven, den insinuant [Van der Linden] in sijn persoon, eer, en reputatie op een seer sensible wijse te lederen [= schenden]". Van der Linden draagt de notaris op om Kuijpers aan te zeggen, dat hij Van der Linden binnen acht dagen hierover genoegdoening zal hebben te geven of dat hij zich anders genoodzaakt ziet een nieuwe procedure tegen hem te entameren. (ONA Dordrecht inv. 939, f. 388 e.v.)

- 1 mei 1760: Adriaen Mels, koopman te Dordrecht, verkoopt aan Johan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, een huis in de Hoge Nieuwstraat, staande tussen het huis van koper en dat van de weduwe van Pieter van den Bergh, voor 750 gl. contant. (ORA Dordrecht inv. 827, f. 28v)

- 1 mei 1760: Johan van der Linden van Slingeland verkoopt voor 250 gl. contant aan Adriaen Mels een huis op de Hoge Nieuwstraat, staande tegenover brouwerij "'t Lam" tussen het huis van verkoper en het huis van de weduwe Van Nispen. (ORA Dordrecht inv. 827, f. 28v en 29)

- 10 april 1761: Johan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan Arij Geervliet, burger van Dordrecht, om terug te vorderen zodanige partij ijzer als hij, comparant, op 6 april 1761 geleverd heeft aan een persoon, die zich noemde Cornelis van Alphen Jansz. en beweerde te zijn meester-smid te Bergen op Zoom, welk ijzer op die dag is geladen in het schip van Cornelis Baars, vrachtschipper te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 1081, akte 11)

- 18 april 1763: Arij de Graaf, inwoner van Heinenoord, transporteert aan Joan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, een huis, schuur, erf en boomgaard aan de Blaak onder Heinenoord. Een hypotheek van 500 gl., waarmee dit huis is belast, wordt geroyeerd. (RA Heinenoord inv. 18)

- 19 april 1763: Joachem Uijtterlimmigen, koopman te Dordrecht, is wegens geleend geld schuldig aan Johan van der Linden van Slingelant, koopman te Dordrecht, een bedrag van 1000 gl., daarvoor verbindende zijn huis buiten de Vuilpoort, staande tussen die poort en de haven.

In de marge van deze akte staat, dat de originele brief op 22 april 1801 ter secretarie is getoond, met op de rug daarvan de kwitantie, luidende: "Den inhoud dezes bij Paaijen [termijnen] volgens bijzonder quitantie ten vollen voldaan zijnde, consenteeren dat deeze brief als nu ten protocolle worde geroijeert. Dordrecht den 28 Julij 1801. (w.g.) Erven Linden van Slingelandt." Schuldbrief derhalve geroyeerd op 22 april 1802. (ORA Dordrecht inv. 828, f. 21)

[2 dec. 1800 (insinuatie en protest): G. Telders, notaris te Dordrecht, vervoegt zich op verzoek van de erven Van der Linden van Slingelandt ten huize van de gebroeders Uijtterlimmige, wonende in het huis "de Turk" naast de Vuilpoort en verklaart, "dat het hun ten vollen bekent is", dat hun vader, wijlen Joachiem Uijtterlimmigen op 19 april 1763 voor schepenen van Dordrecht ten behoeve van hun voorzaat, wijlen Joan van der Linden van Slingelandt, heeft verleden een schuldbekentenis van 1000 gl., terug te betalen in jaarlijkse termijnen van 250 gl. en met een interest van 4 % per jaar, maar dat daarvan nooit iets betaald is, met uitzondering van de verlopen interest tot verschijndag 1797 en dat het de erven Van der Linden van Slingelandt "niet convenieert om langer door de geïnsinueerdens te worden om den thuijn geleijd". Notaris Telders vraagt de broeders Uijtterlimmigen, of zij bereid zijn binnen drie dagen aan de erven Van der Linden van Slingelandt te voldoen drie termijnen van elk 250 gl., drie jaar interest van elk 40 gl. en op 19 april 1801 de laatste termijn en de op die datum te verschijnen interest. Melchior Uijtterlimmigen geeft daarop als antwoord: "'t is in ordre, 't is gedaan." (ONA Dordrecht inv. 1368, akte 104)]

- 20 mei 1763: Joan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan Damas van Waarendorp, inwoner van 's-Gravendeel, om voor schout en schepenen aldaar te transporteren aan de erfgenamen van Joost van Ruggen een huisje in het dorp 's-Gravendeel, staande aan de Havendijk tussen het huis van Cornelis de Quartel en dat van de weduwe van Corstiaan van Dordt. De kooppenningen, nl. 80 gl. en 10 st., zijn aan de verkoper betaald door Hendrik de Bruijn, die zich voor Joost van Ruggen borg heeft gesteld. (ONA Dordrecht inv. 1082, akte 18)

- 19 okt. 1764: Joan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan de weduwe van Nicolaas Tonis, wonende te Amsterdam, om zijn 1/8 part in het schip de "Hendrik Nicolaas" (schipper: Meijndert Reijndertse) te verkopen. (ONA Dordrecht inv. 1082, akte 41)

- 29 okt. 1764: Joan van der Linden van Slingeland heeft op 15 juli 1763 van Nicolaas Borststeeg, schildersbaas te Dordrecht, voor 84 gl. een schilderij gekocht, "sijnde een Boeregeselschap binnenshuijs, volgens zijn [Borststeegs] zeggen geschildert door Brekelenkamp [Quirijn Gerritsz. van Brekelenkam, Nederlands kunstschilder, overleden ca. 1669 te Leiden], en sulx op uijtdrukkelijke conditie, dat ingevalle 't selve niet door Brekelenkamp geschildert sal bevonden worden te sijn, hij  [Borststeeg] ... het selve schilderij terug sou neemen, volgens een daarvan door [hem] ... geteekent handschrift van dato voorsz. En [aangezien] 't reeds lang geconsteerd heeft, dat 't selve geensints van Brekelenkamp geschildert is, gelijk [Van der Linden] ... niet alleen [Borststeeg] ... reeds overlange [heeft] ... gecommuniceerd met onderlinge afvraging of aan sijn voorsz. conditie wilde voldoen, maar ook diverse maalen in der minne [heeft] ... gedaan reïtereeren, dog waartoe [Borststeeg] niettegenstaande hij als nu advoneerd dat 't voorsz. schilderij niet door Brekelenkamp geschilderd is, tot nog toe in gebreeke is gebleeven", verzoekt Van der Linden aan notaris S. van der Bank daarvan protest te doen. De notaris begeeft zich op 29 okt. 1764 naar het huis van Borststeeg en verzoekt hem namens Van der Linden, of hij het schilderij wil terugnemen en de daarvoor betaalde 84 gl. restitueren. Borststeeg antwoordt: "Als Ponsen mijn 't geld maar weergeeft, ben ik berijd." (ONA inv. 1082, akte 48)

- 10 juni 1765: Joan van der Linden van Slingeland verleent procuratie aan Adolph van der Meij van der Linden om voor het Gerecht te Ridderkerk aan Leendert Visser, bouwman aldaar, te transporteren 2 mrg. 550 roeden land, liggende gemeen met een ander stuk land van 2 mrg. 50 roeden land, dat toebehoort aan Mattheus Lagerwerff, genaamd de Noord, liggende aan de Waalkant tegen Nieuw-Reijerwaard onder Ridderkerk. (ONA Dordrecht inv. 1082, akte 25)

- 28 okt. 1766: Gerardus Kenens, pastoor en Martinus Telder, diacon in de Roomse kerk op de Hoge Nieuwstraat, verkopen voor 575 gl. contant aan Johan van der Linden van Slingeland een huis op de Hoge Nieuwstraat, uitkomende op de Walevest, staande tussen het huis van de koper en het huis van de weduwe van Willem Nosmeijer. (ORA Dordrecht inv. 829, f. 55)

- 9 febr. 1770: Joan van der Linden van Slingeland verkoopt voor 500 gl. aan Philip Rumph, wonende te Heinenoord, een huis, schuur, erf en boomgaard aan de Blaak onder Heinenoord. (RA Heinenoord inv. 19)

- 6 nov. 1770: Johan van der Linden van Slingelandt verleent procuratie ad lites aan Kasper Kelderman, procureur voor de Hoge Vierschaar van Zuid-Holland en verscheidene ander gerechten, om als procureur te bedienen alle zodanige zaken en processen als hij, constituant, genoodzaakt zal zijn te entameren voor de gerechten, waar Kelderman "geadmitteerd" is. (ONA Dordrecht inv. 949, akte 59)

- 8 okt. 1772: Jan van der Linden van Slingeland verhuurt voor 28 gl. per jaar aan Pieter van de Velde, wonende of verblijf houdende te Biert, een huis, een smidswinkel met gereedschappen en een tuin van circa 73 roeden, staande en gelegen te Heenvliet, voor een periode van 14 jaar. Het huis wordt nog bewoond door Jan Bisschopff, maar die zal daar binnen korte tijd uit vertrekken. (ONA Dordrecht inv. 1137, akte 180)

- 10 okt. 1774: Johan van der Linden van Slingelandt verleent procuratie aan Cornelis Brak, procureur te Gouda en verscheidene omligggende dorpen, om van "sijn comparants tragen betaalders en schuldenaren" te vorderen hetgeen zij hem schuldig zijn, zowel wegens de levering van ijzer als wegens uitstaande obligaties, hypotheken e.d. (ONA Dordrecht inv. 951, akte 34)

- 3 mei 1775: Johan van der Linden van Slingelandt, koopman in ijzer te Dordrecht, verleent procuratie aan Arij Geervliet, wonende te Dordrecht, om voor het Gerecht van de Kleine Lindt aan Jan Visser, meester-smid te Heeroudelandsambacht, een huis op Develsluijs te transporteren en te verklaren, dat de kooppenningen daarvan, nl. een bedrag van 1000 gl., volledig voldaan zijn. (ONA Dordrecht inv. 952, akte 12, f. 67 e.v.)

- 30 mei 1775: Jan van der Linden van Slingelandt en Anna Margarita van der Linden, meerderjarig en ongehuwd, verlenen procuratie aan Adolph Herbert van der Meij van der Linden, lid van het College van Achten en advocaat te Dordrecht, om hen wegens de landgoederen en "ambachtsportiën", die zij bezitten onder de jurisdictie van Numansdorp of de Buitensluis, te vertegenwoordigen bij bijeenkomsten van ambachtsheren en ingelanden of van ingelanden alleen. (ONA Dordrecht inv. 952, akte 23)

- 16 jan. 1776: Jan van der Linden van Slingelandt verleent procuratie aan Everardus van Bruggen, notaris en eerste secretaris ter griffie in 's-Hertogenbosch, om van Johannes van Buuren, lintwerkersbaas aldaar, of uit diens insolvente boedel te vorderen een bedrag van 894 gl. 19 st. wegens leverantie van garens in de jaren 1764, 1765 en 1766 (ONA Dordrecht inv. 952, akte 1)

- 29 febr. 1776: Jan van der Linden van Slingelandt verleent procuratie aan Jacob van Dijck, procureur te Vlissingen, om te vorderen hetgeen men hem schuldig, in het bijzonder van Catharina van den Berg, weduwe van Dirk Droue, wonende te Middelburg, een wisselbrief van 1000 gl., die Hendrik Boon te Dordrecht op 18 dec. 1772 heeft getrokken, om drie maanden na dato aan de comparant te voldoen. (ONA Dordrecht inv. 952, akte 6)

- 27 juli 1776: Jan van der Linden van Slingelandt verleent machtiging aan de heren Thomson, Peters en Co., kooplieden te St. Petersburg, om hem "in alles te representeren" en zijn belangen waar te nemen "in de massa" van de heren Blom, Van Zanten en Co.", kooplieden te St. Petersburg. (ONA Dordrecht inv. 1184, akte 31)

- 12 jan. 1779: Jan van der Linden van Slingeland is met Maria Trosse, weduwe van Simon van der Hoff, smidsbaas te Dordrecht, overeengekomen, dat hij haar zal leveren "al sodanig ijser als [zij] ... van hem zal requireren waar van hij voorzien mogte zijn ten civilste prijse na de qualiteit van alle soorten". Pieter Markus, wonende te Dordrecht, stelt zich borg voor Maria Trosse. (ONA Dordrecht inv. 1186, akte 2)

- 25 jan. 1779: Jan van der Linden van Slingeland verhuurt voor 300 gl. per jaar aan Gerard de Beveren, baljuw van het Land van Strijen en Petronella Rees, echtelieden wonende te Dordrecht, een huis in de "passagie" van de zogenaamde Walevest te Dordrecht, "met alle losse goederen" en vier kamers met behangsels, voor een periode van zes jaar. (ONA Dordrecht inv. 1186, akte 4)

- 22 mei 1780: Jan van der Linden van Slingeland verhuurt aan Abraham Hartog en diens echtgenote Hester Nathan een huis op de Hoge Nieuwstraat, nl. het vierde huis van de Dwarskade noordwestzijde, voor 147 gl. 11 st. per jaar. (ONA Dordrecht inv. 1187, akte 49)

- 29 mei 1780: Jan van der Linden van Slingeland verhuurt voor 300 gl. per jaar aan Jan Nierhof, "makelaar ten beurse" te Dordrecht, een huis in de passage van de Walevest. (ONA Dordrecht inv. 1187, akte 53)

- 16 aug. 1782: Joan van Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, verleent procuratie aan Paulus Lenge, koopman te Vlissingen, om schulden in te vorderen van Catharina van den Bergh, weduwe van Dirk Droue, wonende te Middelburg. (ONA Dordrecht inv. 1189, akte 135)

- 10 dec. 1782: testeert voor notaris H. Schultz van Haegen Joan van der Linden van Slingeland, inwoner van Dordrecht. Hij legateert aan zijn knecht Ary Geervliet een levenslange uitkering van 8 gl. per week en zijn kleine schuit, aan zijn knecht Bastiaan van der Ent zijn grote schuit, aan Cornelia van der Crab, ter beloning van de vele door haar aan zijn overleden zuster, Anna Margareta van der Linden, bewezen diensten, een bedrag van 1400 gl., een levenslange uitkering van 400 gl. per jaar en het geld, dat zij aan testateur en zijn overleden zuster schuldig zou mogen zijn. Hij legateert aan zijn neef van halven bedde [zoon van zijn halfzuster] Cornelis Johannes Velse, emeritus predikant te Puttershoek, een somma van 17.000 gl., op voorwaarde, dat als zijn neef zonder wettige nakomelinge komt te overlijden, die 17.000 gl. weer zullen worden gerestitueerd aan testateurs na te noemen erfgenamen. Tot erfgenamen van al zijn overige goederen benoemt hij zijn neef en nichten van vollen bedde mr. Adolph van der Meij van der Linden, schepen en oudraad van Dordrecht, Sara Margareta van der Meij, echtgenote van Justus van der Meij, notaris te Rotterdam en Herberta Maria van der Meij, wonende te Rotterdam. Tot voogden en executeurs van zijn testament stelt hij aan Adolph Herbert van der Meij van der Linden en Justus van der Meij, gevende aan hen "mede de magt om zijn testateurs cabinet schilderijen en rariteijten publiquelijk te verkopen." Tenslotte verklaart hij, "dat zijn neeff den Heere Mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, op wien zijn testateurs muntersplaatse moet devolveren, volgens de regten in de Munt geobserveert wordende, geene de minste uitkeringe des wegens aan zijn testateurs verdere erfgenamen zal behoeven te doen, of daarover mogen worden aangesproken."  (ONA Dordrecht inv. 1189, akte 199)

- 11 dec. 1782: Joan van der Linden van Slingeland verklaart te wensen, dat zijn kapel in de Grote Kerk van Dordrecht, genaamd de Verwerskapel *, door zijn erfgenamen, die worden vermeld in zijn testament van 10 dec. 1782, "altoos sal moeten onderhouden werden ende papieren tot deselve relatie hebbende onder de oudste van deselve [erfgenamen] sal moeten werden bewaard." Voorts verklaart hij te legateren aan zijn neef Adolph Herbert van der Meij van der Linden zijn woonhuis, staande op de Wolwevershaven te Dordrecht, twee stallen, staande tegenover dat huis, een huis tegenover het woonhuis, laatstelijk verhuurd geweest aan de makelaar Jan Nierhof, een huis schuin tegenover het woonhuis, thans bewoond door mevr. Grim, vier huizen op de Hoge Nieuwstraat, het eerste bewoond door de jood Hartog, het tweede door Kimijser, het derde door Vrijmoed en het vierde door Rosa, een huis op de hoek van de Tolbrug, bewoond door de keurslijfmaker Schats, een huis op de Groenmarkt naast de Visbrug, bewoond door Deseri en een pakhuisje op de Groenmarkt naast het huis van Herman van Bracht. Ook legateert hij aan zijn genoemde neef een paarlemoeren hoorn en een scheepje, waarvan de touwen van goud zijn. (ONA Dordrecht inv. 1189, akte 202)

Hoge Nieuwstraat (foto: J.-W. Boezeman).

* De Sint Stevenskapel, gesticht op 21 mrt. 1422, behoorde aan het gilde der Ververs. De graven, 4 1/2 in getal stonden op naam van de boekhouder van het gilde. Op 9 juni 1769 deden de gildebroeders er afstand van en kwam de kapel vervolgens in bezit van particulieren. Als eigenaars van de graven in deze kapel worden genoemd:

J. van der Linden van Slingeland   16 aug. 1769

A.H. van der Mey van der Linden   30 mei 1783

Vrouwe Maria van Ourijck (zijn weduwe)   29 mrt. 1816

(J. L. van Daalen, De Groote Kerk te Dordrecht [Dordrecht 1927], p. 114)

b. Pieter, geboren 19 sept. 1702, gedoopt 22 sept. 1702, overleden 27 sept. 1702 (SA Dordrecht archief 146, inv. 83)

- 30 sept. 1702: begraven een kind van Adollf van der Linde bij de Lange Houten Brug (begraafboek Grote Kerk Dordrecht)

c. Catharina van der Linden, 28 dec. 1703, jonge dochter van Dordrecht, wonende aldaar (1737), begraven Rotterdam 21 april 1772, trouwde NG Rotterdam 28 juli 1737 (ondertrouw) Hendrik van der Meij, van Capelle a/d IJssel, wonende in de Oppert (1737), makelaar te Rotterdam, overleden ald. 5 sept. 1776

Hendrik van der Mey (zoon van Ds. Herbert van der Meij, predikant in de Groote
Lindt 1687 en Capelle aan den IJssel 1695-† 1741, en Sara Killemans), ged.
Capelle aan den IJssel 20 maart 1701, makelaar, regent van het Gasthuis 1754-
1776, begr. Rotterdam 11 sept. 1776, tr. Dordrecht 11 aug. 1737 Catharina van
der Linden, ged. ald. 28 dec. 1703, begr. Rotterdam 21 april 1772, dochter van
Adolf van der Linden Johansz., koopman (deed 2 aug. 1700 de meesterproef voor de Munt, gezworene 1707-’15 en provoost 1719-’28, kapitein) en Margaretha van Slingelandt. (W. Dolk, Het Serment van de Munt van Holland te Dordrecht, in: Jaarboek van het C.B.G. 1951, pag. 157.)

- 7 okt. 1777: mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, schepen en oudraad van Dordrecht, Sara Margareta van der Meij, echtgenote van Justus van der Meij, notaris en procureur te Rotterdam en Herberta Maria van der Meij, meerderjarige ongehuwde vrouw, wonende te Rotterdam, enige nagelaten kinderen en erfgenamen van Hendrik van der Meij, makelaar te Rotterdam, aldaar overleden op 5 sept. 1776, verlenen procuratie aan Justus van der Meij (en de twee laatstgenoemde comparantes tevens aan Adolph Herbert van der Meij van der Linden), om de goederen, die zijn nagelaten door hun vader te verkopen en de hun toekomende kooppenningen, huurpenningen, renten, interesten, uitstaande schulden etc., inclusief de dividenden uit aandelen in de West Indische Compagnie en de Maatschappij van Assurantie te Rotterdam, voor hen te innen. (ONA Dordrecht inv. 1112, akte 175)

- 14 mrt. 1828: comp. voor notaris J. van Enschot te Rotterdam mr. Marinus Hoog, oud-burgemeester van Rotterdam [geb. 1754, overleden 1841, burgemeester en baljuw van Rotterdam], die verklaarde, dat "bij hem zeer wel en van nabij bekend zijn geweest" Hendrik van der Meij, makelaar te Rotterdam en diens vrouw Catharina van der Linden, dat beiden - de vrouw eerst en de man daarna - reeds lange tijd geleden zijn overleden, dat door hen geen andere kinderen of nakomelingen van vooroverleden kinderen zijn nagelaten dan één zoon en twee dochters, t.w. mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, Sara Margaretha van der Meij en Herberta Maria van der Meij, dat derhalve alleen genoemde drie kinderen tot de nalatenschap van hun ouders gerechtigd waren en tenslotte dat zij inmiddels allle drie zijn overleden zonder nakomelingen na te laten. (ONA Rotterdam inv. 314, akte 444)

Kinderen (allen NG gedoopt te Rotterdam, ouders wonen in de Oppert):

c-1. Herbert Adolph van der Meij, 1 juli 1738 (getuigen: ds. Herbert van der Meij en Sara Kilmans) jong overleden

c-2. mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, 25 okt. 1739 (getuigen: Johan van der Linden van Slingeland en Anna Margareta van der Linden), geboren te Rotterdam, wonende op de Nieuwe Haven bij de Blauwpoort te Dordrecht (1782), advocaat, achtraad (1774-1776) en schepen (1778, 1782) van Dordrecht, provoost van de Munt van Holland (1802-1806), lid van de sociëteit "de Harmonie" (1801), begraven Rotterdam 20 sept. 1806 (mr. Adolph Hubert [sic] van der Meij van der Linden, echtgenoot van Maria van Ourijk, overleden op 16 sept. 1806, Franse kerk, in de Oppert, hoek Lomb[ard]brug), trouwde Gerecht/NG Dordrecht 7/23 juni 1782 (aan huis, impost 30 gl., de geboden gaan in de Franse kerk, beiden zonder ouders) jonkvrouwe Maria van Ourijk, gedoopt NG Dordrecht 20 mrt. 1742, jonge dochter geboren te Dordrecht, wonende in de Voorstraat bij het Stadhuis (1782), overleden Rotterdam 31 juli 1827 (ruim 85 jaar oud), dochter van Casper Balthazar Doll van Ourik en Antonia van Weezel. (Zie ook Bulletin Historisch Huizenonderzoek "Het Nieuwe Werck", nr. 25 (juli 2008), p. 19 e.v. [internet] en J.P. van Dalen e.a., De Magistraat van Dordrecht 1572-1813 [Dordrecht 1996], p. 80)

Uit dit huwelijk geen kinderen. (SA Dordrecht archief 146, inv. 83)

- 26 jan. 1775: Adolphus Herbertus van der Meij van der Linden, lid van de Achtraad te Dordrecht, is bij een op 3 dec. 1774 ten overstaan van notaris S. van der Bank te Dordrecht gepasseerde akte, door Sophia Petraeus, weduwe van David Cherix, in haar leven koopvrouw en bierbrouwster te Dordrecht, aangesteld tot enige executeur en administrateur van haar nalatenschap. Hij benoemt tot mede-executeur Anthonij Bax, notaris te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 1087, akte 11)

- 1782: Adolph Herbert van der Meij van der Linden doet na het overlijden van zijn oom Jan van der Linden van Slingelandt de meesterproef en wordt munter. Hij is provoost van de Munt van Holland van 1802 tot 1806. (Dolk, o.c., p. 157-158).

- 22 juni 1782: huwelijkse voorwaarden van mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden en Maria van Ourijk. Zij zullen in het huwelijk inbrengen alle goederen, die zij op dat moment bezitten. Er zal geen gemeenschap van goederen zijn, behoudens de winsten en verliezen staande het huwelijk te vallen, die gemeenschappelijk zullen zijn. Als hij als eerste en kinderloos komt te overlijden, krijgt zij uit zijn goederen een donatie van 20.000 gl. en de vrije inwoning van het huis, waarin zij dan zullen wonen. (ONA Dordrecht inv. 1189, akte 116)

- 7 jan. 1784: mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, raad in de vroedschap en schepen van Dordrecht, als gemachtigde van Catharina van Slingeland, meerderjarige en ongehuwde vrouw, wonende te 's-Gravenhage, volgens procuratie gepasseerd voor de Haagse notaris J. C. van den Kerkhoff op 13 mei 1782, verklaart volmacht te verlenen aan Dirk Bierman, rentmeester van de domeinen van de Prins van Oranje te Leerdam en schepen aldaar, om voor Catharina van Slingeland de eed af te leggen, die zij gehouden is af te leggen ten behoeve van de impost op de collaterale successie wegens de nalatenschap van haar broer mr. Nicolaas van Slingeland, die op 31 febr. 1781 te Leerdam is overleden en voorts om te vorderen en te innen al hetgeen men haar schuldig is. ONA Dordrecht inv. 1269, akte 1)

- 26 juni 1786: comp. mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, schepen en oudraad van Dordrecht, voor zichzelf en vervangende zijn zwager en zusters, Justus van der Meij, notaris en procureur, Sara Margareta van der Meij en Herberta Maria van der Meij, allen wonende te Rotterdam, samen erfgenamen ab intestato van hun vader Hendrik van der Meij, overleden te Rotterdam en ook enige erfgenamen van Joan van der Linden van Slingeland, overleden te Dordrecht, volgens diens testament gepasseerd op 10 dec. 1782 voor notaris J.H. Schultz van Haegen te Dordrecht, welke Joan van der Linden van Slingeland in zijn leven enige erfgenaam was van zijn zuster Anna Margareta van der Linden, overleden te Dordrecht, tevens procuratie hebbende van Cornelius Johannes Velse, emeritus predikant van Puttershoek, wonende even buiten Delft onder de jurisdictie van Rijswijk. De comparant verleent procuratie aan Johannes van der Linden, bouwman op "Dijkenzigt" onder de Buitensluis, om hem en zijn constituanten als eigenaren van landerijen onder de jurisdictie van Numansdorp of de Buitensluis te vertegenwoordigen op bijeenkomsten van ambachtsheren en ingelanden. (ONA Dordrecht inv. 1193, akte 7)

- 4 juli 1788: mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, advocaat te Dordrecht, voor zichzelf en vervangende Justus van der Meij, echtgenoot van Sara Margaretha van der Meij, Sara Margaretha van der Meij zelf en Herberta Maria van der Meij, meerderjarig en ongehuwd, allen wonende te Rotterdam, eigenaars van de hofstede "Eijkenhoek" en de daarbij behorende landerijen, liggende in de polders van Piershil, verleent procuratie aan Francois Beudt, inwoner van Dordrecht, om namens hem te compareren "ter regtkamere van Piershil, en aldaer te aanhooren de ordinaire reekening vande resp. polders van Piershil dewelke staat te geschieden als die verder van jaar tot jaar zal werden gedaan vande gemelde polders, deselve reekeningen te debatteren of approberen en helpen sluijten, ... voorts te helpen delibereren en resolveren so ontrent de jaarlijkse nodige reparatie aan 't kaaijtje van de haven te doen ... en voorts verder dienaangaande en ontrent andere zaaken, zo wegens het penningmeesterschap als andersints, betreffende de voorsz. polders sal voorkomen." (ONA Dordrecht inv. 1272, akte 85)

- 20 febr. 1789: testament van mr. Adolph van der Meij van der Linden, voormalig oudraad van Dordrecht en zijn vrouw Maria van Ourijk, wonende te Dordrecht. Hij legateert aan haar, boven het bedrag van 20.000 gl., dat hij al aan haar heeft gemaakt bij het passeren van hun huwelijkse voorwaarden [op 22 juni 1782], alle meubelen, huisraad, schilderijen, goud, zilver, juwelen etc., behalve het porseleinen servies, waarop de wapens van zijn vader en moeder staan. Zij krijgt tot aan haar overlijden het vruchtgebruik van al zijn overige na te laten goederen, waarvan de eigendom zal toekomen aan zijn zusters Sara Margaretha van der Meij en Herberta Maria van der Meij. De testatrice legateert aan haar zuster Cornelia Johanna van Ourijk en haar nicht Anthonia Maria van Ourijk al haar kleren, juwelen en horloges. Als haar zuster eerder dan zij komt te overlijden, legateert zij aan haar nicht Cornelia Albertina van Ourijk een paar juwelen oorknoppen, twee snoeren met kleine parels en haar kerkboek met gouden sloten. Aan haar man legateert zij alle meubels, huisraad, gemaakt goud en zilver, porselein, schilderijen etc. en het vruchtgebruik van al haar overige na te laten goederen. De eigendom van laatstgenoemde goederen zal na zijn overlijden toekomen aan haar drie broers, Johan Hendrik, Hendrik en Barthout van Ourijk, haar zuster Cornelia Johanna van Ourijk en de dochter van haar overleden broer, Anthonia Maria van Ourijk. Tot voogden stellen de testateuren aan Justus van der Meij, notaris te Rotterdam en Barthout van Ourijk, schepen en oudraad van Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 1196, akte 38)

- 14 sept. 1791: Cornelis Alidanus Pijl, schout en secretaris van Alblasserdam, is schuldig aan mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden een bedrag van 6000 gl. wegens geleende gelden. (ONA Dordrecht inv. 1248, akte 170)

- 25 sept. 1792: mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, oud-schepen van Dordrecht, "voor dezelfs sociëteit van negotie gaande op de firma van Erven van der Linden van Slingelandt", verleent procuratie ad lites aan Hendrik van Aken, notaris en procureur te Gorinchem. (ONA Dordrecht inv. 1199, akte 153)

- 4 okt. 1792: mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, oud-schepen van Dordrecht, voor zichzelf en procuratie hebbende van Justus van der Meij, notaris te Rotterdam, beiden executeurs-testamentair van wijlen Jan van der Linden van Slingelandt, verleent procuratie aan Johannes van der Linden, bouwman op de woning "Dijkenzigt" onder Numansdorp, in het bijzonder om voor het Gerecht van Klaaswaal te transporteren aan Frans Boot een huis en schuurtje met de zich daarin bevindende smidsgereedschappen, staande aan de Voorstraat te Klaaswaal, belend ten oosten de straat, ten westen en noorden Johannis Reebe en ten zuiden de dijk van Oud-Cromstrijen. Boot heeft het huis etc. gekocht voor 550 gl. (ONA Dordrecht inv. 1199, akte 162)

- 9 jan. 1795: mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, als enige overgebleven executeur van het testament van Catharina van Slingelandt, overleden in Den Haag, verleent procuratie aan mr. Willem Gerard van Nes, advocaat te Utrecht, om te vorderen zodanig kapitaal en interest als de boedel van Catharina van Slingelandt toekomt krachtens twee "plechtbrieven", de eerste, waarvan nog resteert 3000 gl., op 1 nov. 1736 door Hendrik van Hekelenburg en Cornelis van Schoonhoven voor schepenen van Utrecht ten behoeve van Marinus van Harlingen en diens vrouw Alida van Weede verleden onder verband van een huis met erf, grond en hof aan de oostzijde van Oude Gracht tussen de Smeebrug en Geertebrug te Utrecht en de tweede, groot 300 gl., op 1 mei 1753 door Willem van Eijken, als echtgenoot van Emmetje van Asperen, eerder weduwe van Johannes Tiesman, voor schepenen van Utrecht verleden ten behoeve van Elisabeth van Weede onder verband van een huis met erf en grond aan de oostzijde van de Jufferstraat in Utrecht. (ONA Dordrecht inv. 1203, akte 3)

- 26 jan. 1804: mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, wonende te Dordrecht, als enige overgebleven executeur van het testament van Joan van der Linden van Slingerland, verleent procuratie aan Philip van der Spek, wonende op de Buitensluis, om voor schout en schepenen aldaar te transporteren aan Pieter Cornelisz. van der Burg, wonende onder de Buitensluis, 2 morgen 30 roeden land, gelegen onder de Buitensluis in Nieuwmanspolder, belend ten oosten en noorden door de Bommelskousedijk en ten westen door de Scheijdijk, welk land door Van der Burg is gekocht voor 2000 gl. (ONA Dordrecht inv. 1211, akte 4)

- 7 juli 1807: Maria van Ourijk, weduwe van mr. Adolph Herbert van der Meij van der Linden, wonende te Dordrecht, verklaart het testament, dat zij op 8 okt. 1806 heeft gemaakt ten overstaan van notaris J.H. Lentfrink te Rotterdam, op een aantal onderdelen te willen wijzigen. Zij legateert, in plaats van aan haar neef Casper Anthonij van Ourijk en haar nichten Antonia Maria van Ourijk en Cornelia Albertina van Ourijk, aan Antonia Maria alleen, die is getrouwd met mr. Jan Hoeuft, al de door haar na te laten meubels, inboedel en huissieraden, met uitzondering van al het "gemaakt" goud en zilver, het linnen, de schilderijen en de boeken. Antonia Maria moet daarvoor in haar na te laten boedel een bedrag van 2000 gl. inbrengen. Aan haar broer Barthout van Ourijk legateert zij een jaarlijkse uitkering van 2000 gl., die zal ophouden met zijn overlijden en door Antonia Maria van Ourijk zal moeten worden voldaan uit de opbrengsten van 2/3 deel van het aan haar door de testatrice gemaakte erfdeel. Aan haar broer Hendrik van Ourijk legateert zij een zelfde jaarlijkse uitkering van 2000 gl., te voldoen door haar neef en nicht, Casper Anthonij van Ourijk en Cornelia Albertina van Ourijk, of de langstlevende van hen beiden, uit de opbrengsten van de door de testatrice aan beiden gemaakte erfportie. Tot executeur-testamentair en voogd over haar minderjarige erfgenamen stelt zij aan mr. Gerardus Johannis Jantzon, president-schepen van Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 1258, akte 67)

- 14/21 juli 1807: voorwaarden, waarop Maria van Ourijk, weduwe Van der Meij van der Linden, voornemens is om op genoemde data in logement Bellevue aan het Groothoofd te laten veilen

1. een huis met een zich daarbij en onder bevindend pakhuis en een daarnaast en achter gelegen tuin, staande en liggende op het einde van de Wolwevershaven, op de hoek van de doorgang naar de Buitenwalevest, tussen de "stalling" of het pakhuis van Samuel Onderwater, heer van Brandwijk en Gijbeland en de doorgang naar de rivier en de Buitenwalevest, huisnummer B:356.

Gekocht door de heren De Bruin de Neve en mr. Matthijs Belaerts, beiden wonende te Dordrecht, voor 12.000 gl. *

2. een koetshuis en stal op de Binnewalevest, staande tussen brouwerij "het Lam" en de stal of het koetshuis van de heer Pompe van Meerdervoort, huisnummer A:532.

De koper van dit object zal voor eigen rekening, binnen drie maanden na het sluiten van de koop, met een stenen muur ter dikte van een steen moeten laten dichtmetselen de deur aan het einde van de gang uitkomende in het genoemde koetshuis met stal, alsmede de deur uitkomende aan de "mistput" in de gang tussen de stal en het aan verkoopster toebehorende huis op de Hoge Nieuwstraat, zodanig als het door de verkoopster zal worden bevolen. Het object is verhuurd tot eind april 1808 aan Dirk Verdoes voor 125 gl. per jaar.

Het wordt gekocht door Dirk Verdoes, inwoner van Dordrecht, voor 1100 gl.

3. een pakhuis, staande op de Nieuwe Haven bij de Roobrug tussen het huis van de heer Meuls en dat van de heer Ipelaar, huisnummer A:406.

Gemijnd voor 2425 gl. door Bastiaan de Greve, timmermansbaas te Dordrecht.

(ONA Dordrecht inv. 1258, akte 72)

* 1807: de Dordtse Sociëteit de Harmonie, opgericht op 1 mei 1796, koopt voor 12.000 gl.  een huis op de Wolwevershaven, "vroeger bewoond door Mevr. M. van Ourijk, Wed. Mr. A.H. van der Meij van der Linden", om te dienen als nieuw verenigingsgebouw. "[R]eeds den 21 Mei 1808 kon het nieuwe gebouw met een feestsouper geopend worden". Voordien kwamen de heren - en soms ook geïnviteerde dames - bijeen in een gebouw bij de Blauwpoort. In 1851 werd het oude gebouw afgebroken en vervangen door een geheel nieuw onderkomen. (Societeit de Harmonie 1796-1896. Ter herdenking van het honderdjarig bestaan van de Societeit de Harmonie aan de leden aangeboden [Dordrecht, 1896], passim [Bibliotheek Regionaal Archief Dordrecht]).

- 19 mei 1808: compareert voor schepenen van Dordrecht Caspar Anthonij van Ourijk*, schepen van Dordrecht, als procuratie hebbende van Maria van Ourijk, weduwe van mr. Adolph van der Meij van der Linden, in zijn leven oudraad van Dordrecht, mitsgaders als zodanig "dirigerende het huis van negotie onder de firma van de Erven van der Linden van Slingeland", wonende te Dordrecht, volgens procuratie gepasseerd voor notaris J.H. Lintfrink te Rotterdam op 26 mrt. 1808. Hij transporteert

1. aan Johan Georg Gutling, inwoner van Dordrecht, een huis in de Wijnstraat bij de Beurs, getekend B:231, belend door het huis van mr. Nicolaas Backus aan de ene zijde en de Stadswaag aan de andere zijde, verkocht voor 3000 gl., te betalen met jaarlijkse termijnen van 500 gl. en een interest van 5 % p.j.

2. aan Frans Leijendekker, wonende te Dordrecht, een huis in de Grotekerksbuurt, getekend A:177, staande tussen het pakhuis van de erven Van Wageningen en het huis van notaris J. van Laren, verkocht voor 1200 gl. contant en

3. aan Johan Hendrik Ausmullen, eveneens wonende te Dordrecht, een huis op de Hoge Nieuwstraat, getekend A:489, belend door het huis van Laurens Lina en dat van P. Rosmeijen, verkocht voor 500 gl. contant. (ORA Dordrecht inv. 845, f. 70v e.v.)

* zoon van Caspar Balthasar Doll van Ourijk en Antonia van Weezel, gedoopt NG Dordrecht 10 aug. 1743

- sept. 1815 (zonder dagnummer): Maria van Ourijk, weduwe van Adolf Herbert van der Meij van der Linden, wonende te Dordrecht, verkoopt een pakhuis aan de Binnenwalevest (A: 513) aan Samuel Onderwater van Brandwijk, inwoner van Dordrecht. (Register van eigendomsovergang [archief 34], inv. 2, f. 68, nr. 133)

- 26 mei 1825: compareert voor notaris P.S. Schull te Dordrecht, Petrus Cornelius Kluit, particulier wonende te Dordrecht, als gemachtigde van mr. Jan Hoeufft, rentenier wonende te Dordrecht, aan wie procuratie is verleend door Maria van Ourijk, weduwe Van der Meij van der Linden, wonende te Dordrecht. De comparant verklaart, dat Maria van Ourijk uit de nalatenschap van Anthonia Maria van Ourijk, in haar leven echtgenote van voornoemde mr. Jan Hoeufft, overleden te Dordrecht op 31 juli 1824, geërfd heeft, na aftrek van de legaten, een somma van 27.436 gl. en 85 1/2 ct., waarvan mr. Jan Hoeufft tot aan zijn overlijden, volgens de huwelijkse voorwaarden tussen hem en zijn vrouw gemaakt op 29 aug. 1790 ten overstaan van notaris F. Pistorius te Dordrecht, het vruchtgebruik zal hebben. Voorts verklaart hij, dat uit hoofde van voornoemd vruchtgebruik, de bepaling van artikel 20 van de Wet op het Recht van Successie zal worden ingeroepen, volgens welke bepaling het recht van successie kan worden opgeschort tegen het stellen van voldoende borgtocht. De comparant verklaart daarom tot zekerheid van de betaling van het recht van successie, zijnde een bedrag van 2340 gl. en 13 ct., welke Maria van Ourijk als erfgename is verschuldigd te doen na overlijden van mr. Jan Hoeufft of bij eventuele eerdere beëindiging van het vruchtgebruik, als cautie te verbinden:

1e: een huis en erf op het Vlak bij de Blauwpoort nr. A:528, belend door de Binnenvest en het na te noemen koetshuis, door beëdigde Rijkstaxateurs getaxeerd op 10.000 gl.,

2e: een koetshuis en erf op Vlak bij de Blauwpoort nr. A:529, belend door het voornoemde huis en het huis van de erven Koemans, getaxeerd op 500 gl.,

3e: een pakhuis, kantoor en erf op de Buitenwalevest, uitkomende op de Binnenwalevest, nr. A:527, belend door het huis en de "stalling" van de heer C. van Toren en het hierna volgende perceel, getaxeerd op 2000 gl.,

4e: een pakhuis of loods, kantoor en erf op de  Buitenwalevest (eveneens genummerd A:527), belend door het huis nr. A:528 en het hierboven genoemde pakhuis A:527, getaxeerd op 2000 gl.

De comparant neemt aan, "aangezien voorschreven panden zijn verassureerd in een Secure Brand Waarborg Maatschappij", gevestigd te Rotterdam, voor een somma van 12.000 gl., de polis of het bewijs van aandeel daarvan in handen te stellen van de ontvanger van het recht van successie te Dordrecht en zal ieder jaar de kwitanties van de contributie overleggen. (ONA Dordrecht inv. 1751, akte 1766)

- 31 jan. 1829: overdracht bij akte van scheiding van de huizen A:529 (Vlak bij de Blauwpoort), A:532 (Buitenwalevest), A:527 (Buitenwalevest) en A:528 (Vlak bij de Blauwpoort), voorheen eigendom van Maria van Ourijk, weduwe van der Meij van der Linden, aan Casper Anthonij van Ourijk, wonende te Rheden in Gelderland (Register van eigendomsovergang [archief 34], inv. 7, f. 220, nr. 30)

- 26 sept. 1829: overdracht "bij proces verbaal van afslag en definitieve toewijzing" van het pand A:474 in de Hoge Nieuwstraat, voorheen eigendom van Maria van Ourijk, weduwe Van der Meij van der Linden, aan Cornelis Meuls, koopman te Dordrecht. (Register van eigendomsovergang [archief 34], inv. 7, f. 204)

- 26 sept. 1829: op verzoek van Dirk Valkhoff, gemeente-ontvanger te Dubbeldam en Wieldrecht, als gevolmachtigde van Casper Anthonij van Ourijk, eigenaar, wonende op Scherpenzeel onder Rheden in Gelderland, volgens onderhandse procuratie dd 4 aug. 1829, begeeft J.H. Schultz van Haegen, notaris te Dordrecht, zich naar het koffiehuis van Jilles Zahn, dat staat tegenover de Beurs te Dordrecht, om aldaar te veilen een huis met  vrije gang en opgang, staande in de Hoge Nieuwstraat en getekend A:474, aan de ene zijde belend door brouwerij "het Lam", dat eigendom is van de gebroeders Vriesendorp en aan de andere zijde door de smederij van de weduwe Grossaard. Het huis is op de datum van voornoemde procuratie (d.w.z. op 4 aug. 1829) mondeling en per week verhuurd in drie percelen, t.w. de benedenwoning aan Van Randwijk [sic] voor 60 ct. per week, de bovenwoning aan Gerrit Mens voor 60 ct. per week en de bovenachterkamer aan Daniël Kemerer voor 50 ct. per week. Bij de veiling wordt het pand opgehangen op 1200 gl. en bij vermindering afgeslagen tot 460 gl., waarvoor het wordt gemijnd door Bastiaan de Greef, timmerman te Dordrecht, die verklaart de koop gedaan te hebben voor Cornelis Adrianus Meuls, koopman te Dordrecht. (ONA Dordrecht inv. 1498, akten 4207 t/m 4210)

c-3. Sara Margrieta van der Meij, 13 aug. 1741, (getuigen: Herbert van der Meij, Sara Kilmans en Maria van den Berg), jonge dochter van Rotterdam wonende Oppert (1776), overleden Rotterdam 14 juli 1825, trouwde NG Rotterdam 22 dec. 1776/8 jan. 1777 met haar neef Justus van der Meij, geboren 1 aug. 1732, gedoopt NG Rotterdam 3 aug. 1732, jongman van Rotterdam wonende Oppert (1776), notaris en procureur te Rotterdam, overleden Rotterdam 7 mrt. 1802, begraven ald. 12 mrt. 1802 (Franse kerk, woonde in de Oppert, was notaris en procureur), zoon van Justus van der Meij en Anna Maria Cock. Uit dit huwelijk geen kinderen. (SA Dordrecht archief 146, inv. 83; DTB en BS Rotterdam)

Justus van der Meij jr. (zoon van Mr. Justus van der Meij, substituut-secretaris
van Rotterdam 1736-’76, en Maria Anna Cocq), ged. Rotterdam 3 aug. 1732,
notaris 1751-†, vendrig 1763-’66, luitenant 1767, kapitein luitenant 1763 der
schutterij, regent van het Gasthuis 1777-1802, vredemaker 1787, ’88, ’91, ’92,
† Rotterdam 7 maart 1802, tr. Rotterdam 8 jan. 1777 Sara Margrieta van der
Meij, geb. ald. 10 aug. 1741, † ald. 14 juli 1825, dochter van Hendrik van der Meij en Catharina van der Linden.(http://www.bouwhistorierotterdam.nl/nieuwe-gasthuis/mensen)

- 8 juni 1830: de erfgenamen van Sara Margaretha van der Meij, overleden te Rotterdam op 14 juli 1825, weduwe van Justus van der Meij, hebben gemachtigd Marinus Hoog en diens zoon Petrus Gerardus Johannes Hoog om de hierna te noemen onroerende goederen te verkopen. De erfgenamen zijn: de dochter van wijlen Jan de Visser, de kinderen en kleinkinderen van Jacobus de Visser, Johannes Huibert Lentfrinck, de kinderen van wijlen Jan Pieter Vermeulen, de kinderen en kleinkinderen van wijlen Adriaan Herbert Vermeulen, de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van Hendrik Vermeulen (het recht op bepaalde revenuen zijn gegeven aan Cornelia Geertruida Vermeulen) en de kinderen en kleinkinderen van Isaac Valckenaar. * Tot de onverdeelde boedel behoren: een bouwmanswoning, genaamd "Dijkenzigt", bestaande uit een huis, koepel, en een grote schuur, staande in Numanspolder, getekend nr. 135A, met 1 bunder 46 roeden 50 ellen werf, tuin, boomgaard, vijver en iepenbomen (kadastrale nummers 677 t/m 783), alsmede diverse percelen land, waaronder stukken land genaamd "de Torenstee" en "de Kooi". Deze goederen, die afkomstig zijn uit de nalatenschap van Joan van der Linden van Slingelandt, Catharina van der Linden, echtgenote van Hendrik van der Meij, en Anna Margaretha van der Linden, die ongehuwd is overleden, alsmede een gedeelte van de ambachtsportiën uit de nalatenschap van ds. Van Velsen, zijn sedert het overlijden van Adolph Herbert van der Meij van der Linden en daarna van Herberta Maria van der Meij in eigendom "gedevolveerd" op Sara Margaretha van der Meij, weduwe van Justus van der Meij, en zijn na het overlijden op 31 juni 1827 van Maria van Ourijk, weduwe van Adolph Herbert van der Meij van der Linden, die er het vruchtgebruik van had, gekomen aan de hiervoor genoemde erfgenamen. De Rechtbank te Rotterdam heeft bij vonnis dd 15 febr. 1830 autorisatie verleent voor de verkoop van genoemde goederen. Alle 14 percelen, inclusief de bouwmanswoning etc., worden op 8 juni 1830 gemijnd door Huibert Schuiten, boekhouder te Dordrecht, ten behoeve van Adriana Crena, weduwe van David van Poulien van Nuland, wonende te Dordrecht, voor een somma van 50.150 gl. De heren Hoog tekenen op 16 aug. 1830 voor de ontvangst van dit bedrag. (Fichescollectie Streekmuseum Hoekse Waard te Heinenoord)

* I. ds. Herbert van der Meij, gedoopt NG Gouda 1 mrt. 1661, weduwnaar geboortig van Gouda (1690), predikant te Grote Lindt en Capelle a/d IJssel, overleden Capelle a/d IJssel 18 mrt. 1741, trouwde 1e Katwijk aan Zee 16 mrt. 1687 Cornelia de Jong, 2e Dordrecht/IJsselmonde 8/23 okt. 1690 Sara Killemans, gedoopt NG Dordrecht 27 dec. 1670, jonge dochter van Dordrecht, wonende in de Houttuinen (1690), overleden Gouda 12 okt. 1753, dochter van Hendrik Killemans en Geertruijt Boone.

Kind (ex 2):

II. mr. Justus van der Meij, gedoopt NG Capelle a/d IJssel 25 aug. 1697, jongman van Capelle a/d IJssel (1729), substituut-secretaris van Rotterdam, begraven Rotterdam (Grote Kerk) 21 juni 1776 (laat vijf meerderjarige kinderen na), trouwde Luthers/NG Rotterdam 9/23 okt. 1729 Anna Maria Cocq, jonge dochter van Rotterdam (1729), begraven Rotterdam (Grote Kerk) 11 dec. 1784 (laat vijf meerderjarige kinderen na, Oppert tegenover de Roomse kerk)

Kind:

III. mr. Hendrik van der Meij, gedoopt NG Rotterdam 21 april 1737, trouwde naar schatting ca. 1765 Anna Petronella Bourcourd 

ONA Leiden inv. 2682, f. 467 e.v.: op 5 aug. 1797 verleent Anna Petronella Bourcourd, vrouw van mr. Hendrik van der Meij, wonende te Leiden, procuratie ad negotia aan Adrianus le Maitre, hoofdgaarder van 's lands beschreven middelen, wonende in Den Haag.

Kind:

IV. Anna Maria van der Meij, geboren 8 sept. 1770, overleden Batavia 12 april 1820, trouwde 's-Gravenhage 27 april 1788  mr. Isaäc Valckenaer, geboren 's-Gravenhage 5 nov. 1769 (gedoopt ald. 11 nov. 1769), overleden Cotta Perica (Suriname) 12 aug. 1804, advocaat, raad en fiscaal in Suriname, zoon van Jacob Valckenaer en Clara Jacoba van der Bell

ONA Leiden inv. 2684, f. 595 e.v.: op 2 nov. 1799 verklaren mr. Isaac Valckenaer, advocaat, en zijn vrouw, Anna Maria van der Meij, dat wijlen Anna Petronella Bourcourd, echtgenote van mr. Hendrik van der Meij, bij testament, gepasseerd op 3 april 1785 voor notaris J.W.B. Schneider te Den Haag, Anna Maria van der Meij heeft benoemd tot haar enige erfgename. Anna Petronella Bourcourd is op 7 mrt. 1799 te Leiden overleden. De comparanten verklaren haar nalatenschap te aanvaarden.

Kinderen:

a. Gabrielle Louize Valckenaer, geboren Rotterdam 26 sept. 1794, overleden Goes 10 mrt. 1876, trouwde Leiden 22 april 1813 Joannes Jacobus van Deinse, zoon van Antonius van Deinse en Sara Jacoba de Puyt

b. Isaac Valckenaer, geboren Leiden 3 sept. 1797, gedoopt ald. 27 sept. 1797

c. Anna Maria Valckenaer

d. Elisabeth Jacoba Valckenaer


c-4. Margareta Johanna van der Meij, 4 mei 1745 (getuigen: Johan van der Linden van Slingerland, Anna Margareta van der Linden, Herbert van der Meij en Maria van den Bergh), OSP


c-5. Herberta Maria van der Meij, geboren 27 april 1745, gedoopt 4 mei 1745 (getuigen: idem), ongehuwd overleden te Rotterdam op 11 mei 1809 (SA Dordrecht archief 146, inv. 83), begraven Rotterdam 15 mei 1809 (Frans kerk, woonde Nieuwe Haven M:330)

d. Anna Margaretha van der Linden, 8 dec. 1706, ongehuwd, overlijden aangegeven bij de gaarder te Dordrecht op 4 dec. 1782 (impost 30 gl.), begraven Dordrecht (Grote Kerk) 5 dec. 1782 (Anna Margaretha van der Linden, ongehuwd, op de Walevest, met negen koetsen extra, de hoogste boete, 's morgens een half uur luiden en 's middags van 11 uur tot 13.15 uur)

- 30 mei 1732: Hermanus van Beest is schuldig aan Anna Margreta van der Linden, inwoonster van Dordrecht, een somma van 300 gl. wegens geleende penningen. (ONA Dordrecht inv. 623, f. 59 e.v.)

- 13 nov. 1759: comp. Joan van der Linden van Slingeland, koopman te Dordrecht, Anna Margareta van der Linden van Slingeland, meerderjarige ongehuwde vrouw, wonende te Dordrecht en Mathijs Broeling. wonende te Zwijndrecht. Joan heeft aan Broeling voor 600 gl. verkocht een huis in Zwijndrecht, staande tussen het huis van Willem Smith en dat van Jurrij Vogelsang. Anna Margareta heeft aan Broeling voor 1200 gl. verkocht 1 morgen tuinland onder Hendrik-Ido-Ambacht, dat is verpacht aan Jacob Stout voor 62 gl. per jaar, belend ten zuiden en noorden door het land van de heer Van Sorgen, ten westen door de Langeweg en ten oosten door het land van Willem Vlasblom. Zij heeft aan Broeling tevens voor 800 gl. verkocht 1 morgen 100 roeden tuinland, verpacht in twee partijen aan Cornelis Vliegenthart en Geertje den Haaring, elk voor 30 gl. per jaar, belend ten oosten door het land van Cornelis Valk van Aalst, ten westen het land van Arij Kluijt en ten noorden door de gemenelandsvliet. (ONA Dordrecht inv. 1080, akte 54)

- 18 febr. 1761: Anna Margaretha van der Linden van Slingelandt, meerderjarige ongehuwde vrouw, wonende te Dordrecht, verhuurt aan Jan van Cleeff, bouwman en "warmoesier", wonende onder Meerdervoort, gehuwd met Maria van Dalen, een huis, schuur en "melioratie [grondverbetering] van dijk", staande en gelegen aan 's herendijk, binnendijks onder de jurisdictie van Meerdervoort, tussen het land van Leendert van Leeuwaarde ten westen en het land van Coenraadt Brans ten oosten, met drie partijen "tuin- of warmoesiersland", liggende tegenover het voornoemde huis, groot 2 morgen 400 roeden land, liggende onder de jurisdictie van Meerdervoort, aan twee zijden belend door het land van Jan de Leur en aan de voorzijde door de bermsloot en nog 2 morgen 587 roeden weiland onder Meerdervoort, belend ten oosten door het land van Hendrik de Heer en ten oosten door het land van Burger Vermeulen. De huurperiode is 12 jaar en de huurprijs 45 gl. 10 st. jaarlijks. (ONA Dordrecht inv. 1081, akte 6)

- 10 april 1780: Anna Margreta van der Linden, "bejaarde", ongehuwde vrouw, wonende te Dordrecht, verleent procuratie aan Gerrit Zevenbergen, wonende onder Piershil, om voor schout en schepenen aldaar te transporteren aan Arij van Bochoven, gerechtsbode van Nieuw Beijerland, een stuk teelland van 1 morgen en 112 1/2 roeden, gelegen onder Piershil, belend ten noorden de Piershilsedijk, ten zuiden Jacob Rotterdam met bruikweer en ten oosten en westen de koper. De koopprijs bedraagt 534 gl. 7 st. 8 penn. (ONA Dordrecht 1187, akte 33)

- 13 okt. 1780: Anna Margreta van der Linden, "bejaarde" en ongehuwde persoon, wonende te Dordrecht, verhuurt aan Jasper van der Linden en diens vrouw Elisabeth Boenders, wonende te Barendrecht, voor 1350 gl. jaarlijks 55 morgen 131 roeden zaai- en weiland, bestaande uit 6 percelen, liggende in de Zuidpolder van Barendrecht en het Buitenland van Barendrecht, met het huis (gedeeltelijk), de schuur en de berging, die op één van die percelen staan. De verhuurster behoudt voor zichzelf het gebruik van de voorkamer, het vertrek daarboven en de kookkeuken in dat huis, met de vrije doorgang door het huis, benevens het "ongedolve" stukje land, dat ten westen van het huis ligt, "om aan te leggen tot plantagie". Zolang zulks niet geschied is, zullen de huurders op dat stukje land kalveren mogen laten grazen, maar geen groot vee, om beschadiging van de eikebomen, die er staan, te voorkomen. (ONA Dordrecht inv. 1187, akte 120)

- 4 juli 1782: overeenkomst tussen Joan van der Linden van Slingelant, als procuratie hebbende van zijn zuster Anna Margareta van der Linden, meerderjarige ongehuwde vrouw en eigenaresse van een huis aan de Groenmarkt, staande op de hoek van de Tolbrug, volgens procuratie gepasseerd voor notaris S. van der Bank te Dordrecht op 9 sept. 1758, enerzijds en Pieter Ketting metselaar, die onlangs middels koop eigenaar is geworden van een huis op de Tolbrug, anderzijds. De comparanten verklaren, dat zij "ter afsnijdinge van alle procedures", die tussen Anna Margareta van der Linden en Theodorus Lavie, die eerder eigenaar was van het door Ketting gekochte huis, zijn ontstaan of mettertijd nog zouden mogen ontstaan, overeengekomen zijn, dat de stenen muur, die Ketting of de vorige eigenaar, Theodorus Lavie, ter onderschraging van zijn huis heeft laten plaatsen, mag blijven staan en dat het aan de eerste comparant zal vrijstaan om in de tussenruimte van 30 duimen tussen de genoemde stenen muur en de achterpui van het huis van Anna Margareta van der Linden een secreet te laten maken. (ONA Dordrecht inv. 1154, akte 200)

e. Pieternella, geboren 23 jan. 1709, gedoopt 25 jan. 1709, overleden 14 jan. 1711 (SA Dordrecht archief 146, inv. 83) begraven Dordrecht (Grote Kerk) 19 jan. 1711 (een kind van kapitein Adolph van der Linde Jansz. op de Haven, vader en moeder leven nog)