De eerste bewoning van Schijf dateert waarschijnlijk uit 1400. In die tijd werd de moer(turf)vaart gegraven van Schijf via Rucphen naar Oudenbosch. De turf werd per vlet vervoerd, de vaart werd later Vlettevaart genoemd. Een gedeelte ten weste van Rucphen draagt nog steeds deze naam. Het land rond Schijf is ontgonnen met stadsmest. Deze mest werd aangevoerd als retourlading van de turfboten die naar de stad (Roosendaal) gingen.
In 1556 is er een kapel gebouwd, de Sint Antoniuskapel. Deze is later vervallen en gesloopt.
Tot 1810 zijn de inwonertallen van Schijf dat tot die tijd onderdeel was van de heerlijkheid Rucphen, niet goed bijgehouden. In dat jaar, toen de nieuwe gemeente Sprundel werd gevormd, had Schijf 240 inwoners. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat die van het Zundertse deel niet werden meegerekend en die van de Nispense Achterhoek wel, omdat de laatsten weliswaar tot de parochie Nispen behoorden maar toch onder de gemeente Sprundel vielen.
Doordat Schijf (rond 1550)behoorde tot het markiezaat bergen op zoom, verwijst dat waarschijnlijk naar de achternaam Merkijs/=markies!!
---------------------------
De eerste bewoning van Rucvenne dateert uit de 14e eeuw. Het steken van turf, het graven van de moervaart om met vletten de turf af te voeren naar Oudenbosch en naar Roosendaal, het toezicht houden op het waterpeil in die vaart door sluiswachters ( spuiwaarders), dat alles bracht veel bedrijvigheid mee, zodat zich verschillende gezinnen hier vestigden.
In 1432 was er al een kapel en in 1435 telde Rucven 66 bewoonde huizen, zoals blijkt uit de haardtelling van dat jaar.
J.Cuvelier: Les denombrements de foyers en Brabant
De welvaart nam verder toe en in 1461 werd de Rucphense molen op de Molenhei gebouwd, die door Geert Anthonijssone voor 87 Rijnse guldens per jaar werd gehuurd van de heer van Bergen, Jan II van Glimes ( metten Lippen).
In 1464 werd de kapel tot parochiekerk verheven "parochianis ac habitationibus et incolis qui in satis competenti numero ibidem sunt"( voor de parochianen, bewoners en landslieden die daar in voldoend aantal zijn), aldus de breve van paus Eugenius IV.
Maar zoals in Sprundel werd ook hier roofbouw gepleegd, doordat meer turf werd afgegraven dan voor de landbouw wenselijk was. Na het afgraven van de turf, bleef alleen schrale zandgrond over, die in droge seizoenen bij harde wind tot grote zandverstuivingen leidde, waardoor de verbouw van veldgewassen praktisch onmogelijk werd. In 1560 berichtte men aan de heer van Bergen dat men de belastingen niet kon opbrengen, omdat de oogst totaal was mislukt. "sedert langen tijd was men geplaagd door den last van den Sande".
Alleen de heide bracht nog wat op als weidegebied voor schapen ( wol,vlees en melk) en als plaggen voor de potsstal (mest). Maar van die schamele opbrengst moest jaarlijks aan de markies betaald worden: de lammertiende voor de schapen en voor het gebruik van de heide: de heischat ( een grondcijns).
De Tachtigjarige Oorlog kwam de toestand nog verder verslechteren. Rucven lag, evenals Sprundel, aan de grote heerbaan van Breda naar Bergen, maar bovendien aan de noord-zuid lopende oude postbaan van Moerdijk naar Antwerpen en kreeg daardoor veel last van doortrekkende troepen krijgsvolk.
Evenals Sprundel sloegen ook de inwoners van Rucphen op de vlucht toen de gevreesde troepen van Biron in 1583 het dorp naderden. Pas na jaren keerden zij terug en vonden hun huizen geplunderd en vervallen en hun akkers overwoekerd door onkruid.
In 1609 telde de Rucphense parochie volgens het visitatierapport van dat jaar slechts 75 communicanten of ruim 100 inwoners. In 1628 was dit aantal opgelopen tot 300 communicanten of ruim 450 inwoners.
De Munsterse vrede van 1648, die een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog, betekende voor de inwoners van Rucphen zo min als voor die van Sprundel het einde van ellende. Een leven van onderdrukking en uitbuiting, verzwaard door een viertal oorlogen, werd ook hun deel.
De oorlog van 1672-1678
Over deze oorlog ( la guerre de Hollande) bevat het archief van de heerlijkheid Rucphen weinig gegevens en de pastoors doop- en begraafboeken zijn door de brand van de schuurkerk in 1684 verloren gegaan, zodat die ons ook geen inlichtingen meer kunnen verschaffen.
Het enige dat het resolutieboek vermeldt, is dat op 10 november 1675 het regiment van hertog Holsteijn in het dorp moest worden ingekwartierd. Het regiment bleef slechts 4 dagen, maar vorderde bij de inwoners van alles op,zodat zij berooid achter bleven.
De negenjarige oorlog 1688-1697
Ook over de negenjarige oorlog zijn slechts weinig gegevens in het oud-archief van de heerlijkheid te vinden.
Blijkens het resolutieboek werden op 5 mei 1690 rond 900 man van het regiment van overste Slangenburgh in het dorp ingekwartierd en die vormden voor het dorp, dat slechts 600 inwoners telde, een zeer zware belasting.
Evenals in Sprundel wijst het begraafboek in Rucphen, voor de jaren 1693-1694, een hoog sterftecijfer aan, nl. gemiddeld 21 overledenen. Bij een bevolking van +/- 600 inwoners betekent dit een sterftecijfer van 35 overledenen per 1.000 inwoners.
De Spaanse successieoorlog 1701-1713.
Meer uitvoerig zijn de gegevens over de schaden die werden geleden tijdens de Spaanse successieoorlog.
Vele inwoners moesten in de slag bij Eeckeren in 1703 tal van legerdiensten verrichten, waarbij verschillenden kar en paard verloren. de archiefbescheiden vermelden de namen van Adriaan Braat en Cornelis Braat, Marijn van Vlimmeren, Adriaan Cools, Antonie Gommers, Wouter Maes, Jacob Conincks, Leendert van Oers, Wouter Commissaris, Sarijn Tak, Cornelis Lazeroms en Jan Jongenelen.
Bovendien moest Rucphen, evenals de andere dorpen in deze streek, "Franse en Spaanse contributie"betalen om het dorp te vrijwaren voor platbranden en plundering.
Om die oorlogsschatting te kunnen voldoen werd de verponding verhoogd met 12 stuivers per pond. In feite betekende dit dat jaarlijks 1510 gulden, 15 stuivers en 8 duiten extra door de bevolking moesten worden opgebracht, verhoogd met 60 guldens, diede markies van Bergen moest betalen voor de Rucphense molen. In totaal 1570 gulden per jaar en dat gedurende 13 jaar, een oorlogsschatting van ruim 2 miljoen, gerekend naar de huidige geldswaarde ( 1980).
De "contributie-bedragen", die mochten worden verminderd met geleden oorlogsschaden, moesten worden betaald aan de Ontvanger-generaal te Maubeuge via Willem in Ignatius van Bree, voorname kooplieden in 's Hertogenbosch.
De katholieke familie van Bree had in de 17e eeuw in Den Bosch een fabriek opgericht voor het maken van kostbaar Venetiaans glas. Rijk geworden dreven zij een aanzienlijke geldhandel en waren de bankiers van Brabant geworden. Zij onderhandelden met de commissarissen van de Franse koning over brandschattingen en kregen van de Staten-Generaal een paspoort om in oorlogstijd geld naar de vijand over te maken.
(Jan Hezemans: 's hertogenbosch van 1629 tot 1798 blz 360 e.v.)
Zij waren geautoriseerd tot het voldoen der contributien van eenige quartieren onder de Generaliteit.
Omdat de bevolking al die gelden niet kon opbrengen, werd er geld geleend, meestal bij inwoners van Hoeven, Oudenbosch en Roosendaal.
In 1712-1714 was de leenschuld opgelopen tot 8900 guldens oorlogsschuld en tot 500 guldens "opgelopen schuld van de heerlijkheid sedert 1663", welk bedrag was geleend van de kinderen Jongenelen. Omgerekend naar de huidige geldwaarde( 1980) betekende dit een schuld van rond 1 miljoenvoor een dorp dat in 1716 slechts 650 inwoners telde.
Opvallend is dat ondanks al deze narigheid het geboortecijfer in deze jaren tot het zeer hoge niveau van 50 geboorten per 1.000 inwoners stijgt en het sterftecijfer slechts 14 per 1.000 is, zulks in tegenstelling tot Sprundel waar het geboortecijfer 34 per 1.000 aanwijst en het sterftecijfer vrij hoog is met 28 doden per 1.000 inwoners, het dubbele van Rucphen.