BETEKENIS CAPPON
Deze stamboom is overgezet naar de nieuwe omgeving(Mijn Stamboom Online), waarschijnlijk kan je deze vinden op www.meijen.mijnstamboomonline.nl.
Alle wijzigingen welke op deze (oude) omgeving worden gedaan zullen niet meegenomen worden naar de nieuwe omgeving.
BETEKENIS VAN DE NAAM
CAPPON
De namen Capon, Capone, Caponi(o), Cappon, Chap(p)on, Kapon, Cap(p)oen, Cap(p)uyns komen van het Oudfranse Chapon, wat betekent: kapoen, gesneden haan, stakkerd. Bijnaam voor een deugniet of schurk.
De familenaam Cappon is afkomstig van afstammelingen van de Franse 'hugenoten'.
Hierover onderstaand fragment, gevonden op het internet:
FRANS OP ZIJN ZEEUWS
Oorsprong Franse leenwoorden moeilijk vast te stellen.
Van Franse leenwoorden in het Zeeuws is nauwelijks vast te stellen of ze echt van de Hugenoten afkomstig zijn. Het kunnen ook woorden zijn die op een natuurlijke wijze via Vlaanderen uit Picardië zijn komen overwaaien. Gornèt of gornaort (garnaal) komt bijvoorbeeld van het Picardisch gorrinet. Of het gaat om woorden die pas in de Franse Tijd in het Zeeuws zijn opgenomen. Dat geldt waarschijnlijk voor een woord als ‘assiette’ (vleesschotel), dat in die tijd via de welgestelde Zeeuwse burgerij in de volkstaal opgenomen zou zijn. Opvallend is echter dat het aantal Franse woorden in Zeeuws-Vlaanderen en op Walcheren, waar de meeste Hugenoten neerstreken, veel groter is dan in andere delen van Zeeland.
Hoe het ook zij, het Zeeuws kent enorm veel Franse leenwoorden die het Nederlands en zelfs de Vlaamse dialecten niet kennen. Dat kan alleen maar wijzen op de grote invloed op het Zeeuws van de taal van Hugenotenfamilies wiens afstammelingen tot op de dag van vandaag in Zeeland wonen, met name in West-Zeeuws-Vlaanderen. Hun familienamen zijn bekende Zeeuwse namen geworden: Albert, Baljé, Becu, Behage, Benteyn, Bommeljé, Brevet, Cappon, Cevaal, Claerbout, le Clercq, Corré, Du Bois, Dusarduijn, Ghesquière (later op Walcheren verbasterd tot Geschiere), Hennequin, de Hullu, Lefeber, Luteijn, Mazure, Mesu Midavaine, Moggré, Mullié, Neuféglise, Oreel, Passenier, Poissonnier, Porrey, Provoost, Risseeuw, Schoonaard, Sohier, Suwijn, Tack, Tavenier, Triou en Wattez (Woitez).
Het woord 'hugenoten' is waarschijnlijk een verbastering van het Zwitserse 'Eidgenossen' (Iguenots). In de 2de helft van de 16de eeuw komt deze naam voor als een ietwat denigrerende naam voor de Franse protestanten. Deze bijnaam wordt vervolgens door henzelf als erenaam aanvaardt (vgl: "les gueux", de bedelaars, de geuzen als erenaam van de Vlaamse protestanten). Als gevolg van de onderdrukking en vervolging worden in de 16de en vooral in de 17de eeuw vele hugenoten gedwongen te vluchten naar gebieden waar geloofsgenoten wonen of waar een grotere tolerantie heerst dan in frankrijk. Daar stichten zij dan vaak eigen 'vluchtelingenkerken' (Églises du Refuge, vandaar 'réfugiés').
Voor 1530 waren er slechts individuele 'Franse protestanten' op de vlucht (o.a. Guillaume Farel en Jean Calvin), meestal richting Zwitserland. De eerste grote vluchtelingenstroom kwam op gang na 1560. Bij hen sloten zich ook de Walen aan uit de zuidelijke Nederlanden, op de vlucht voor de Spaanse macht. Berucht is in dezen de Bartholomeüsnacht in 1572. Tot die tijd was het een nog niet uitgemaakte zaak hoe Frankrijk (als buitenbeentje in het Europa, waar de Habsburgse vorsten Spanje, de Nederlanden, Duitsland en Oostenrijk beheersten in nauwe verbondenheid met de roomse Kerk) zich zou gaan verhouden tot de nieuwe religie. Het kon nog alle kanten op, zij het dat zonder goedkeuring van de Franse koning geen blijvend protestants centrum in Frankrijk kon ontstaan.
En de officiële lijn van de koning was sinds Frans I duidelijk antireformatorisch. De Waldenzen, die zich sinds 1532 aangesloten hadden bij de Zwitserse reformatie werden zwaar vervolgd. Leden van de plaatselijke adel namen hen soms in bescherming. Zij durfden dat doen, mede doordat vanuit Genève hen duidelijke geluiden bereikten dat de reformatie mocht, ja moest nagestreefd worden ondanks verboden van overheidswege. De lagere adel had van Calvijn in dezen zelfs de permissie en opdracht gekregen om des gewetenswille hierin subversief te zijn.
Onder Hendrik II nam de vervolging toe. Toch waagden de Franse protestanten een nationale vergadering te Parijs. In 1559 kwamen predikanten en ouderlingen vanuit het hele land bijeen in een synode. Naar een door Calvijn verstrekt model stelden zij daar een geloofsbelijdenis vast, de confessio Gallicana. In een kerkorde (discipline) regelden ze de nieuwe kerk zowel plaatselijk als regionaal als landelijk in een zogeheten presbyteriaalsynodaal kerkverband(1): Geen gemeente mag over een andere heersen, gemeenschappelijke zaken moeten in provinciale of nationale synoden worden beslist en zulke synoden bestaan uit predikanten en ouderlingen (presbyters), die door de gemeenten of groepen van gemeenten zijn afgevaardigd. Deze geloofsbelijdenis en kerkorde is later via de Henegouwse predikant Guido de Brès (van Bergen, werkzaam te Rijssel en Gent) in een eigen bewerking ook de grondslag geworden van de protestantse kerken in de Nederlanden (confessio Belgica (z.b. pag. 7). De Kerkorde die in 1618 in Dordrecht werd opgesteld voor de Nederlandse Hervormde Kerk loopt gelijk op met het Franse voorbeeld.
Na de dood van Hendrik II nam Catharina de Medici als regentes de regering over. Zij speelde de leden van de adel, waaronder er velen waren die sympathiseerden met het protestantisme (inclusief leden van de hoge adel, ja zelfs tot in de koninklijke familie toe), behendig tegen elkaar uit. De roomse fractie werd geleid door de fam. De Guise, de protestantse door leden van de familie Condé. Een godsdienstvrede zoals uiteindelijk in Duitsland in 1555 was bereikt, was in dit centralistisch bestuurde land niet denkbaar. Het was voor heel Frankrijk "entwederoder". Als de gereformeerden dus een eind aan de vervolging wensten, dan moesten ze er voor vechten. Toen in 1562 De Guise een bijeenkomst te Vassy met de wapens neersloeg, brak er een burgeroorlog uit, die met enkele onderbrekingen heeft geduurd van 1562 tot 1598.
Als leider van de protestanten trad admiraal Gaspard de Coligny naar voren. Daar de opeenvolgende koningen weigerden de knoop door te hakken door radicaal partij te kiezen bleef de toestand onzeker. Rond de jaren '70 ontstond er oorlogsmoeheid en werden er wapenstilstanden en zelfs vredesakkoorden gesloten, ja De Coligny werd zelfs toegelaten tot het hof. Een echte oecumenische vrede leek mogelijk in Frankrijk, toen in 1571 de protestantse vorst Hendrik van Navarre ging trouwen met de zus van de katholieke koning van Frankrijk, Karel IX. De protestantse adel was genodigd en kwam ook naar Parijs voor de bruiloft.
In deBartholomeüsnacht van 23 op 24 augustus 1572 liet Catharina de Medici hen allen overvallen en vermoorden, terwijl zo wil het verhaal de koning uit het vensterraam toekeek. Die nacht vielen in Parijs vermoedelijk 500 doden, buiten Parijs in de volgende dagen zeker 30.000. Het protestantisme, dat naar schatting toen zeker een derde van de bevolking omvatte, verloor in één slag zijn leiders. De strijd echter ging door en meer en meer gingen juristen op zoek naar een constructie, waarbij het land één zou kunnen blijven en toch de hugenoten plaatselijk zouden kunnen worden toegestaan hun geloof te beoefenen. Toen in 1589 Hendrik van Navarre, als naaste verwant van de koning rechten kreeg op de troon, werd hem de toegang tot Parijs echter geweigerd gezien zijn actief protestantse verleden (Hij was ondermeer legeraanvoerder der hugenoten geweest). In 1593 ging hij tot grote teleurstelling van de hugenoten over tot het roomskatholicisme ("Paris vaut bien une messe."). Als koning Hendrik IV probeerde hij vervolgens wel het conflict te beëindigen en zo vaardigde hij het edict van Nantes uit (1598): Officieel bleef Frankrijk een roomskatholieke staat, maar de hugenoten kregen een aantal vrijsteden, pandsteden (places de sûreté) toegekend. Ook leden van de adel mochten in hun bezit protestantse kerkdiensten houden. Protestanten behielden hun burgerrechten.
Dit genade-edict van Nantes (1598) ter pacificatie van de religieuze tegenstellingen werkte in de praktijk echter niet. Kardinaal Richelieu probeerde de politieke zelfstandigheid van de protestanten met geweld te breken en belegerde de pandsteden, waarvan de bekendste La Rochelle is (1629 belegerd). Onder de zonnekoning, Lodewijk XIV, begon een vervolging van formaat (Un roy, une foy et une loy). Als absoluut vorst wilde hij absolute eenheid (L'état, c'est moi). Voor minderheden was in zijn rijk geen plaats. De protestanten verloren hun burgerrechten en hun scholen en kerken liet hij sluiten. Vele hugenoten namen opnieuw de wijk. In Engeland, NoordNederland en Pruisen bijv. waren zij zeer welkom, want zoals reeds aangeduid ze waren waardevolle economische krachten, ijverig en bekwaam (veel knowhow). De Franse economie begon er zelfs onder te lijden. Een emigratieverbod en gedwongen bekeringsacties waren het gevolg: kinderroof, afpersing, inkwartiering (dragonnades). Predikanten werden gevangen gezet en meestal tot de galeien veroordeeld.
Omdat er zogenaamd geen protestanten meer waren trok de koning in 1685 het edict van Nantes in. Naar schatting 500.000 hugenoten waren het land ontvlucht. De vele nouveaux convertis, onder dwang bekeerden, verzwakten uiteindelijk de roomse kerk, daar afkeer bij hen overheerste. De onverschilligheid en vrijdenkerij hebben niet voor niets als eerste in Frankrijk hoge toppen gescheerd.
De achtergeblevenen waren nog niet aan het einde van hun lijden. De wrede behandeling ging voort. In de Cevennen begon in 1702 een opstand van de camisards (camise = hemd, kiel). een goed georganiseerd verzet wist enkele jaren grote legermachten op een afstand te houden. En ookal werd ook deze opstand tenslotte in veel bloed gesmoord, duizenden bleven bijeenkomen op eenzame plaatsen om kerkdiensten te houden. Vooral de naam van de predikant Antoine Court is aan deze periode verbonden. (16951760). Als een Église du désertbleef de hugenotenkerk bestaan. Na 1729 leidde ds. Antoine Court predikanten voor Frnakrijk op in Lausanne. Zijn opvolger Paul Rabaut (17181794) waagde evenveel. Pas na 1752 luwde de vervolging enigszins, ook doordat de philosophes zich af en toe inzetten voor een grotere tolerantie. Zo heeft Voltaire bijv. de pen opgenomen na de gerechtelijke moord op Jean Calas: een protestantse pendant van de Dreyfussaffaire. Het is uiteindelijk de revolutie in 1789 die de protestanten (net als in België) de godsdienstvrijheid schenkt. Nakomelingen van de "Réfugiés" noemen zich ook vandaag nog graag 'hugenoten', ook als ze de belijdenis der vaderen allang niet meer toegedaan zijn.
Wat stelt het hugenotenkruis voor?
Het hoofdbestanddeel is het zogenaamde maltezerkruis. Het kenteken van de ridders van Malta, een geestelijke ridderorde uit de Middeleeuwen. Het kruis heeft gelijke armen, wijd uiteenlopend aan de top; misschien een figuur, die verkregen is door vier pijlpunten naar het midden te keren.
Het maltezerkruis is door hugenoten aanvaard, omdat men wel christenen wilde zijn, gekenmerkt door het kruis, maar niet door het 'Latijnse' kruis, het 'roomse'. Het maltezerkruis wordt gezien als symbool der wedergeboorte. De acht punten stellen voor de acht zaligsprekingen uit het Evangelie (Mt. 5:310)
De armen van het kruis worden verbonden door een krans van vier lelies (lisbloemen) of harten, symbolen van reinheid en trouw.Het oorspronkelijke aanhangsel onderaan was peervormig, volgens sommigen een kruikje (teken van de zalving van de Franse koningen? of met de Geest?), volgens anderen een traan (teken van het lijden der Franse protestanten). Omstreeks 1688 is dit peervormig aanhangsel vervangen door de duif, het symbool van de Heilige Geest.
Telt men alle punten (parels en lelies) bij elkaar op, dan krijgt men het getal 12, overeenkomstig de 12 artikelen van het 'algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof, waarvan de hugenoten zich belijders wisten.
Bron: http://www.dick.wursten.be