WYMBRITSERADEEL



WYMBRITSERADEEL, weleer Wagenbruggerdeel en in het oud-Friesch Wobbenghabreggha genoemd, en in het jaar 1308 voorkomende onder den naam van Wenderendsie, griet., prov. Friesland, kw. Westergoo, arr. en kant. Sneek ( 2 k. d., 16 m. k., 8 s. d.); palende N. aan Wonseradeel, Hennaarderadeel en Baarderadeel, N. O. aan Rauwerderhem, Z. O. aan Doniawarstal, Z. aan de Slootermeer en Gaasterland, Z. W. aan Hemelumer-Oldephaert-en-Noordwolde, W. aan Wonseradeel.

Deze griet. ontleent waarschijnlijk haren naam van de uitwateringen de Ooster-Wymerts en de Wester-Wymerts, en zou alzoo eigenlijk moeten heeten Wymertseradeel. Zij is van het O. naar het W. 4 1/2 u. lang en van het N. naar het Z. 3 u. breed, en bevat de volgende 28 d.: Oppenhuizen, Uitwellingerga, Jutryp, Hommerts, Smallebrugge, Woudsend, Ypekolsga, Indijk, Heeg, Gaastmeer, Nijehuizum, Sandfirde, Oudega, Idsega, Oosthem, Abbega, Westhem, Wolsum, Nieuwland, Folsgare, Tjallehuizum, Ysbrechtum, Tirns, Scharnegoutum, Goinga, Loinga, Gauw en Offingawier. Zij beslaat eene oppervlakte, volgens het kadaster, van 16,540 bund. 28 v. r. 98 v. ell., waaronder 14,194 bund. 91 v. r. 14 v. ell. belastbaar land: telt 1398 h., bewoond door 1493 huisgez., uitmakende eene bevolking van ongeveer 7700 inw., die meest hun bestaan vinden in veefokkerij, veel binnenlandsche scheepvaart, eenige buitenlandschen handel en scheepvaart, en in de visscherij in de veelvuldige meren en kanalen, welke door de grietenij loopen. Voorst heeft men er 5 timmerwerven, 1 lijnbaan, 1 zeilmakerij, 2 mastenmakerijen, 5 leerlooijerijen, 1 zoutkeet, 1 wolkammerij, 1 koorn- en 2 houtzaagmolens.

De landerijen van Wymbritseradeel binnendijks bestaan meest uit eenen zeer stevigen kleigrond, die geheel ongeschikt is tot den akkerbouw, doch zo veel te bekwamer tot de veevoeding, waarom ook de velden hieromtrent als bezaaid zijn met schoone koeijen, die uitmuntende boter geven. De buitendijksche landen, die het grootste gedeelte der griet. uitmaken, zijn daarentegen meerendeels zoo laag, dat zij, zonder bepoldering, alleen tot maailanden kunnen dienen; doch vele daarvan zijn anders van eenen goeden aard, en geven, ingepolderd zijnde, goed weiland.

De Herv., die er 5700 in getal zijn, onder welke 1370 Ledematen, maken de volgende 11 gem. uit: Gaastmeer-en-Nijehuizum, Goinga-Gauw-en-Offingawier, Heeg, Jutrijp-en-Hommerts, Nieuwland, Oosthem-Abbega-en-Folsgare, Oppenhuizen-en-Uitterwellingerga, Oudega, Idsega-en-Santfirde, Scharnegoutum-en-Loinga, Wolsum-en-Westhem, Woudsend-Ypekolsga-Smallebrugge-en-Indijk en Ysbrechtum-Tjallehuizum-en-Tirns, die 21 kerken hebben en door 11 Predikanten bediend worden.

De Doopsgez., die er 265 in getal zijn, maken gedeeltelijk de gem. van Woudsend uit en behooren gedeeltelijk tot de gem. van Sneek en Ylst.

De R. K., van welke men er 1370 telt, maken gedeeltelijk de stat. van Heeg en Woudsend uit en behooren gedeeltelijk tot de stat. van Sneek. Ook gaan velen in het zoogenaamd Blaauwhuis, even buiten de grensscheiding dezer grietenij, in Wonseradeel, ter kerk.

Men heeft in deze griet. 19 scholen, welke gezamelijk gemiddeld door 780 leerlingen bezocht worden.

Oudtijds bevatte Wymbritseradeel niet minder dan vier kloosters, als: Thabor, Nieuw-klooster, Groendijk en Nazareth. Ook stonden hier de stinsen en staten: Abbema, Attama, Bangama, Bonninga, Botnia, Donia, Epema, Harinxma, Heringa, Hepkehuis, Hettinga, Hiddama, Hoitema, Jongema, Okma, Sjaarda, Sickinga, Sytinga, Vrijburg of Albada, Walma, Wigmana enz.

Wymbritseradeel bevat zeer vele wateren, meren, poelen en stroomen. De voornaamste daarvan zijn: de Witte-Brekken en de Zwarte-Brekken, tusschen de Ooster-Wymerts, Oppenhuizen en Uitwellingerga, de Oudegaster-Brekken in het Westen van Oudega en Sandfirde; de Ringwiel, de Idsegaster-poelen, een gedeelte van het Slootermeer, het Sneekermeer en het Groote-Gaastmeer en vooral het Heegermeer, het grootste water van allen, gelegen tusschen de dorpen Heeg en Indijk, en westwaarts loopende naar de Fljuessen. In deze grietenij zijn nog twee kronkelige uitwateringen, de Ooster-Wymerts en de Wester-Wymerts, genoemd, die, benevens andere watertjes van minder belang, voorkomen onder den naam van rivieren. Alle deze wateren, gelegen in het buitendijkster of lage gedeelte van Wymbritseradeel, zijn zeer boschrijk, en hebben hunne uitwatering door de sluizen van Makkum, Workum, Molkwerum, Stavoren, Takozyl en de Lemmer, die echter, alle te zamen genomen, naauwelijks in staat zijn, om aan deze en de naburige lage grietenijen eene genoegzame ontlasting van water te bezorgen; eendeels dewijl deze landen veel lager zijn gelegen dan die der meeste hoogere grietenijen van Friesland, anderdeels, dewijl de zuidelijke Friesche sluizen naar evenredigheid veel minder water kunnen lossen dan de noordelijke. Om deze lage deelen der provincie te hulp te komen, heeft men in het midden der vorige eeuw, gedurende den geheelen winter gestroomd, zoowel bij vorst als bij dooi weder, hetwelk echter dit bezwaar had, dat daardoor, gedurende de vorst, het vervoer van vele dingen te water verhinderd werd, en sommige lieden ongelukkiglijk verdronken. Behalve de opgetelde wateren in Wymbritseradeel buitendijks, verdienen nog gemeld te worden de Geeuw, of de Vaart van Sneek naar Ylst; de Vaart van Sneek, ten Oosten van Hommerts en Jutrijp, naar de Witte-Brekken, en die van Sneek naar het Sneekermeer, de Houckesloot genaamd. In Wymbritseradeel binnendijks, zijn weinig wateren; komende, behalve de boeren opvaarten, inzonderheid in aanmerking de vaart van de Oosthemmer-Nieuwezylen, noordwestwaarts naar Bolsward, in Wonseradeel, en ook bij den naam van Wymerts bekend; de vaart van Sneek naar Franeker, doorgaans de Franeker-vaart genoemd en loopende voorbij Ysbrechtum en Tirns; de Leeuwarder-jaagvaart, vóór ruim 150 jaren, tot meerder gerief van den koophandel en de reizigers gegraven, en eindelijk de oude Leeuwardervaart.

Deze grietenij en de daarin beslotene steden Sneek en Ylst zijn, ofschoon niet aan zee liggende, evenwel tot het onderhoud van een goed stuk dijk en zeewerken, gehouden, strekkende zich uit langs een gedeelte van de grietenij Hemelumer-Oldephaert-en-Noordwolde van Wonseradeel tot voorbij Molkwerumzijl, en bovendien nog een stuk, midden in Hemelumer-Oldephaerts dijken liggende. De gemeenschap der dijkwerken, deze contributie betreffende, is mede bij arbitrament van het Hof Provinciaal bepaald, en den 11 Julij 1719, voor de rolle uitgesproken; zijnde ook door een Staatsbesluit van den 5 Maart 1722 bekrachtigd.

Het Binnendijkster deel van deze grietenij wordt van het Buitendeelster deel gescheiden door den Hemdijk. Ook wordt deze grietenij binnendijks nog door onderscheiden hooge binnendijken gesmaldeeld, met nam den Tjaarddijk en den Ringdijk, om nu niet van de menigvuldigen rijwegen te spreken, die alomme van het eene dorp naar het andere loopen. Buitendijks zijn daarentegen de rijwegen zeer schaars, en komen maar alleen in aanmerking die van de Oosthemmer Nieuwezijl naar Heeg, en nog een rijweg, uit dezen niet verre van Heeg komende, en van daar loopende naar Oudega. De voornaamste weg in deze griet. is de straatweg van Leeuwarden naar de Lemmer, die hier langs Sneek, Jutryp en Hommerts loopt. Het gebrek aan rijwegen wordt door gemelde veelvuldige wateren en vaarten vergoed; ook heeft genoegzaam ieder landman hier zijn eigen jagt of vaartuig van meer of minder grootte, geschikt om daarmede zijne waren van boter en kaas ter markt te voeren; en dewijl Sneek de gewone marktplaats, van dezen oord is, zoo wordt daar, op den wekelijkschen markdag, doorgaans eene groote menigte van dergelijke jagten en kleine vaartuigen aangetroffen, dat inderdaad eene aangename vertooning maakt.

Weleer werd deze griet., even als Wonseradeel, door twee Grietmannen bestuurd, waarvan de een binnen- en de ander buitendijks het bewind voert.

De hooge oudheid van Wymbritseradeel bewijst men uit verscheidene ordonnantiën en lijsten voor eenige honderd jaren gemaakt.

Ten tijde van de Schieringers en Vetkoopers, alsmede van de Saksische en Bourgondische twisten, is het gezag alhier zeer langen tijd aan het edel geslacht van Harinxma geweest, dat ook meest alle de eerambten te Sneek bekleedde.

Deze griet. werd bij den watervloed van Februarij 1825 geheel overstroomd. Het water, meest van het Zuidoosten, maar ten dele ook van het Zuidwesten opkomende, begon reeds in den namiddag van den 4 Februarij de zuidelijke en westelijke deelen te overstroomen. Het klom op sommige plaatsen tot 2 ell. boven het land, en noodzaakte vele boeren met hun vee de vlugt te nemen. Woudsend was het toevlugtsoord van vele vlugtelingen uit de lagere streken. Vele behoeftigen werden. door de zoo zeer geteisterde ingezetenen, van het noodige levensonderhoud voorzien, en ook te Heeg werden velen gehuisvest. Elders werden de godshuizen ontruimd en in beestenstallen veranderd; terwijl de kerkhoven de verzamelplaatsen van het uit den vloed geredde vee werden. Zoo werd de kerk te Oudega, Gaastmeer en Jutryp met vee opgevuld, maar vooral die te Uitwellingerga, alwaar 70 koeijen, en te Openhuizen, alwaar 40 koeijen geplaatst werden, terwijl in het geheel 42 huisgezinnen uit deze plaats verpligt zijn geweest hunnen woningen te verlaten, welke vlugtelingen bij hunnen vrienden en bekenden herbergzaam ontvangen werden. Elders moesten de menschen tot de schepen hun toevlugt nemen, gelijk bijvoorbeeld te Gaastmeer een huisgezin in eene vischaak gewoond heeft. Veel vee is in dit gedeelte der grietenij niet omgekomen. Behalve het verdrinken van eenige schapen te Uitwellingerga, Jutryp en elders, zijn er niet meer dan 6 hoornbeesten te Oudega verdronken. De zoutheid van het water moet te dezer plaats, en gevolgelijk ook in de omliggende streken, vrij aanmerkelijk geweest zijn, dewijl men daar doode visschen in eenen poel gezien heeft.

Het wapen dezer griet. is een gedeeld schild, regts van goud, met eenen uit de linkerzijde half te voorschijn komende arend van sabel; links van azuur, bezaaid met leliën van zilver.

1938    1993

   

hervormde kerk oudega, wymbritseradeel.