AVEREEST

Oud Avereest (tot 01.01.2001 gemeente Avereest)
De slag bij Ane, in 1227, waar Rudolf van Coevorden en de Drenthen het leger van bisschop Otto II verpletterend versloegen, was onder meer de aanleiding, dat Avereest, toen nog Oud-Avereest, maar ook Reste, Resta, Restene, Ouerreest, Auerreest, Averreest en dergelijke genoemd, meer bekendheid kreeg. Het klooster Mariënberg tussen Hasselt en Zwartsluis - het Zwartewaterklooster - werd in 1233 gesticht en het kreeg onder andere de opdracht om kerken te stichten in Rouveen, IJhorst en Avereest (toen nog als Restina aangeduid).
Die kerk werd vanaf 1236 een feit, daar waar nu het hoogste deel van het kerkhof van Oud-Avereest ligt. Op dat moment was er al sprake van het bewonen van hoge delen langs de Reest, die ooit veel breder moet zijn geweest dan thans. Toen bisschop Otto III toestemming gaf voor de bouw van de kerk, die ruimte bood aan ongeveer honderd kerkgangers, stonden er in de streek, die tot het gebied van de kerk mocht worden gerekend, twintig tot dertig boerderijen. Een dergelijk aantal was namelijk nodig om een kerk te kunnen "dragen", om de lasten op te kunnen brengen en ook om in het onderhoud van de pastoor te kunnen voorzien.
Het lijkt alsof de historie heeft stil gestaan sinds het stichten van de kerk, want vanaf dat moment tot ongeveer tweehonderd jaar geleden is maar weinig voor het nageslacht bewaard gebleven. Het getal geschriften is wel veel groter dan het aantal bodemvondsten in de "ruggen" langs de Reest.
Toch is er wel een zekere ontwikkeling geweest, zoals het oprichten van marken, een bestuursvorm voor een zeker gebied. Binnen de marken werd een veelheid aan zaken geregeld.
Vanaf het begin van de negentiende eeuw is de geschiedenis vrij nauwkeurig vastgelegd. Daar was trouwens ook reden toe, want het was een bewogen periode. Mr. Willem Jan Baron van Dedem slaagde er via een list in om toestemming te krijgen voor het graven van een kanaal naar de uitgestrekte venen ten Oosten van Hasselt. Het werd "de Dedemsvaart", naar de stichter genoemd. Hij kwam uiteindelijk in niet meer op te lossen financiële problemen en beleefde de voltooiing niet. Hij overleed op 21 november 1851 in de gemeente Nieuwleusen op zijn landgoed "De Rollecate".
Het graven van een kanaal zorgde er voor, dat Balkbrug meer dan een streek werd waar vanuit het zuiden naar het noorden viel te passeren (en uiteraard omgekeerd) en dat Dedemsvaart werd gesticht en vervolgens in een betrekkelijk bedaard tempo uitgroeide tot wat het nu is.
Het graven van het kanaal en het afgraven van het veen betekende de openlegging van een groot gebied, dat nog steeds als veenkoloniaal herkenbaar is.
Op 1juli 1818 werd de gemeente Avereest ingesteld. Achttien jaar later vond een aanzienlijke uitbreiding van het grondgebied plaats.
Bij Koninklijk Besluit van 30 december 1888, nr. 31 werd de gemeente vergunning verleend een gemeentewapen te voeren. Het wapen werd ontworpen door de heer J.M. Lion, wapentekenaar bij de Hoge Raad van Adel.
De officiële beschrijving van het wapen luidde: "In sabel eene golvende fasce van zilver vergezeld boven van een in keel gebonden korenschoof van goud, geplaatst tussen twee klaverbladen van hetzelfde, en van onderen van twee kruiselings geplaatste veenspitters van zilver met de stelen van goud naar omlaag, alles omgeven met het randschrift "Gemeentebestuur Avereest."
(De korenschoof en de klaverbladen geven de landbouw en veeteelt weer. Destijds de voornaamste bronnen van bestaan. De veenspitters houden verband met het turfgraven, want aan de verveningen hebben Dedemsvaart en Balkbrug hun ontstaan te danken).
Bij elk van de circa 150 stenen op dit stuk van de begraafplaats in de Mulderij hoort een verhaal en al die verhalen tesamen vormen de geschiedenis van de veenkolonie Dedemsvaart, van het kanaal de Dedemsvaart en in grote mate zelfs van het veenkoloniale Noord-Oost Overijssel en Zuid-Oost Drenthe, want toen de vervening in Dedemsvaart ten einde liep waren het zeker ook de in Dedernsvaart gevestigde ondernemers die de vervening in de meer oostelijk gelegen streken ter hand namen. Daarom is dit kerkhof niet alleen lokaal maar zeker ook regionaal en in een aantal opzichten zelfs landelijk een unieke plaats, die alle aandacht verdient.
Dat is zeker ook de mening van Mr. drs. W. Visscher uit Nieuw-Amsterdam, die in maart van dit jaar reageerde op een op 21 februari 1992 in de Dedemsvaartse Courant verschenen artikel, waarin gemeld werd dat de gemeenteraad van Avereest het besluit heeft genomen om delen van de begraafplaatsen de Mulderij, het Achterveld en Oud-Avereest te ruimen. "Voor de ruiming wordt gedacht aan het oude langs de weg gelegen deel van de Mulderij. Dit is voor een groot deel ingeplant met bomen en voor een deel staan er nog verwaarloosde zerken...."
Visscher, zeer actief in de geschiedschrijving van de Veenkoloniale ontwikkelingen in Z.O. Drenthe en omstreken, heeft al vorig jaar een inventarisatie gemaakt van alle grafstenen op dit deel van de Mulderij. Hierbij kwam hij tot de conclusie dat het hier een zeldzame verzameling graven betreft om een aantal redenen:
- De begraafplaats bevat in hoofdzaak de graven en grafmonumenten van de aan de onderneming van Van Dedem c.s. verbonden vijftien veenbazen en hun nageslacht en biedt daarmee een vrij compleet overzicht van het Dedemsvaartse verveningstijdperk van begin tot eind. Als vervenerskerkhof is het in Nederland enig in zijn soort. Ook noemt hij het belang van dit kerkhof voor de geschiedenis van gemeentelijke en kerkelijke overheden van Dedemsvaart, met burgemeesters, raadsleden, ontvangers, dominee's, kerkvoogden, ouderlingen etc.
Bovendien wijst hij op de naamshistorische betekenis van een groot aantal graven op het kerkhof. Veel, niet alleen in Avereest, doch tot ver in noordoost Overijssel, gegraven wijken en aangelegde wegen ontlenen hun naam aan personen die hier begraven zijn. Denk in Avereest alleen maar aan de van Haeringenstraat, de
Tottenhamstraat, de Moerheimstraat, de Molstraat, de Heinbaaswijk, de Krikkenstraat, de Steenbergenswijk, de van Dedemlaan, etc.
Niet onbelangrijk ook is de curiositeitswaarde van een groot aantal graven, waarvan er een aantal in het verhaal reeds genoemd zijn. Tot slot wijst Visscher op de samenhang van de oude begraafplaats op de Mulderij met de fraai gerestaureerde joodse begraafplaats daar.
Natuurlijk is het verstandig dat het gemeentebestuur van Avereest zich afvraagt wat er met de oude delen van de begraafplaatsen moet gebeuren. In dit geval echter zal toch wel heel zorgvuldig moeten worden omgesprongen met de historische monumenten op deze begraafplaats. Belangrijk is te beseffen dat het hier bepaald niet gaat om "wat verwaarloosde zerken", maar dat er aan iedere steen een verhaal vastzit, waarvan de waarde groot is en groter wordt naarmate de jaren verstrijken. Een waarde die uitstijgt boven de gevoelswaarde voor de juridische rechthebbenden, de nabestaanden, die nu een laatste kans krijgen om de rustplaats van hun voorouders op te knappen. De waarde voor de gemeenschap van Avereest en Dedemsvaart, de huidige en toekomstige generaties, is van een andere orde!
Meester Jansen was al vroeg weduwnaar en kinderloos. Moet dat de reden zijn dat het tastbare bewijs van zijn bestaan, de steen, op zijn graf gelegd door burgers en bestuurders van Avereest, in de steenbreker verdwijnt? Ik dacht van niet!!
1550 april 23 Kaerle (V), keizer, enz. oorkondt, dat voor Maximiliaen van Egmundt, graaf van Buren, enz., stadhouder van Vrieslandt, Overijssell, Groningen en de Omlanden, en Goessen van Raesfelt, drost van Twenthe, en Uniko Ripperda als leenmannen, Hinrich van Munster in Deventer upten Xen dach juni in t jaer ons heren duysent vijffhondert vijff en viertich (10 juni 1545) in de plaats van wijlen Berent van Munster, zijn vader, beleend is met: 1. De heerlijkheid en het gericht van Ruynen; 2. De goederen, Buddeldinckwolde, Haekeswolde en ter Balinge genaamd; 3. De goederen, den Oldenhoff en de Nijenhoff genaamd; 4. De tienden te Ruynen en Pette; 5. De goederen, Wulverinck, Ludderinck, Haedeboldinck, Westerbrinck, Broecksinck en Oelde Lanssinck genaamd; 6. De gruit te Ruynen; 7. Zeven hoeven land, die in het kerspel van Zuytwolde gelegen zijn; 8. Het goed, toe Oeldinck genaamd, dat in het kerspel van Dalen gelegen is; 9. De tienden te Gees, dat in het kerspel van Hasselen (Oosterhesselen) gelegen is; 10. De grove en smalle tienden, gaande uit de erven Roederinck en Ribbertinck genaamd, die in het kerspel van Dever (Diever) gelegen zijn; 11. Het goed, Westersche Wildenberch genaamd, dat in het kerspel van Oevereysten (Avereest) gelegen is; 12. Het erve, Remmeringe genaamd, dat te Banloe (Ballo) in het kerspel van Rolde gelegen is; 13. Het erve, Nijdinck genaamd, dat in het kerspel van Norch (Norg) gelegen is; 14. De boterpacht, gaande uit de goederen, Buddinckwolde en Upter Bullinge genaamd; 15. De erven, de Hoff toe Welvelde, de luttike Hulscher, Sterkesloe, t Huys ter Beecke, t Huys ter Haer, toe Bartoldinck en dat Velthuys te Hertmen genaamd, die in Twenthe gelegen zijn. GA Zwolle, in.nr.HA002, ch.coll.550.06 |
|