FAMILIE SCHUMAN



In deze stamboom staan nu 43 mensen met de naam Schuman.

 Op Pinksteren 1749 werd Nicolaas Schuman van Kaltensundheim, aangenomen als lidmaat van de Lutherse Kerk te Middelburg.

Onze stamboom begint bij  Nikolaas Schuman, hij was deurwaarder van Walcheren, 1757 en getrouwd met Pieternella Rebekka Carrijn. Haar broer was chirurg in Middelburg evenals hun zoon, Abraham Schuman. Hun dochter, Maria Johanna trouwde Seebe Roelofs Beerta, heel- en vroedmeester.

 Gre Schuman-Bakker en ik deden onderzoek in het Middelburgs archief, en we ontdekten dat de kerkboeken van 1720 - 1800  bij een brand verloren zijn gegaan.We zullen dus nooit te weten komen wie de ouders van Nikolaas en Pieternella waren.

Over het beroep 'chirurgijn te Middelburg' vond ik in de archieven;

Aan het barbiersambacht werd reeds in de 15e eeuw een ordonnantie verleend (De Stoppelaar, Inventaris oud-archief Middelburg, nr 169), die in 1547 is vernieuwd. In 1658 werd op verzoek van het chirurgijnsgilde bij besluit van wet en raad het Collegium anatomico-chirurgicum (Anatomiekamer) opgericht in het gasthuis. Bij besluit van wet en raad van 5 september 1795 werd overeenkomstig het verzoek van het gilde de naam veranderd in Collegium chirurgicum medicum; in 1803 is hierover nog een commissaris gesteld.
De boeken, die het gilde bezat, werden onderling verdeeld, en ook de archiefstukken zijn in particuliere handen geraakt. In de veiling, 23 oktober 1876 gehouden door Van Benthem Jutting te Middelburg, werden 15 stuks, loopende over de jaren 1501-1743, door de gemeente aangekocht. Eén deel (inv.nr 87) werd later verkregen. Voor de geschiedenis van het gilde zie: A.A. Fokker, 'Losse bladen uit de geschiedenis van het chirurgijnsgilde te Middelburg', in: Nederlandsch tijdschrift voor geneeskunde 1878 [abusievelijk: 1877] en D. Schoute, Schets van het Middelburgsche chirurgijns-gilde (Middelburg 1913).

 

Over het beroep 'deurwaarder' vond ik het volgende in de archieven;

12e stuk: Deurwaarder van de Gecomitteerde Raden ter admiraliteit in Zeeland
Inleiding
Geschiedenis van het ambt
Het college van de Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit in Zeeland dat sinds 1586 in Middelburg zetelde was zowel college van bestuur als college van rechtspraak. Als prijzenhof of prijsrechtbank sprak de admiraliteit uit naam van de Staten-Generaal recht over alle door oorlogsschepen en particuliere kapers opgebrachte buitgemaakte schepen en goederen. Daarnaast was zij belast met de rechtspraak over misdrijven gepleegd aan boord van binnenliggende schepen en militaire misdrijven gepleegd aan de wal alsmede over kwesties inzake zeeroverij   *  .
Zoals elke andere rechtbank beschikte de admiraliteit van Zeeland over een deurwaarder die hen die voor het college moesten verschijnen dagvaardde. Naast betrokken te zijn bij het verloop van de procesgang voor de admiraliteit en het innen van de door het college opgelegde boetes   *  droeg hij eveneens zorg voor het laten drukken en door Zeeland verspreiden van de aanplakbiljetten waarin de veiling van de buitgemaakte prijzen werden aangekondigd   *  . Als deurwaarder had hij weinig of niets met de Rekenkamer van Zeeland te maken. Toen hij echter aan het eind van de zeventiende eeuw belast werd met de inning van enkele incidentele heffingen die met zijn functie verband hielden veranderde dat.
Het recht van de rantsoenpenningen over de 'gerantsoeneerde en geaccordeerde' prijzen
Een andere heffing die door de deurwaarder werd geïnd was die van de rantsoenpenningen over de gerantsoeneerde en geaccordeerde prijzen. Rantsoenpenningen waren een heffing op de veilinginkopen van de door de vendumeester van de admiraliteit aangeboden buitgemaakte schepen en goederen   *  . Zij moesten door de kopers worden betaald. Vanaf het begin van de Tachtigjarige Oorlog bedroegen zij twaalf groten van elk pond Vlaams van de inkoopsom en werden als volgt verdeeld. Zeven groten werden betaald aan de gekwetste bootsgezellen, 1 ( groot aan het gasthuis in de plaats van verkoping , 2 groten aan de vendumeester en 1 groot aan de contrerolleur. De resterende halve groot werd betaald aan de secretaris van de admiraliteit. Tijdens de Negenjarige Oorlog liepen ze eerst op tot veertien groten te ponde en vervolgens tot zestien groten te ponde, ofwel een vijftiende deel, na 1696.
Tijdens de Spaanse Successieoorlog werden ook rantsoenpenningen gevorderd over de prijzen die niet werden geveild   *  . Tot de buitgoederen 'waar geen stokke over ging' behoorden onder meer in prijzen aangetroffen contanten, bij rantsoeneringen (tegen een losgeld vrijgeven van veroverde schepen en goederen of gevangen genomen personen) bedongen bedragen, berglonen voor hernomen schepen en zeevarenden en prijzen die door middel van een akkoord tussen de kapers en reclamanten werden vrijgegeven (geaccordeerde prijzen). Wanneer kapers en reclamanten een tijdrovend proces voor de admiraliteit wilden vermijden bestond de mogelijkheid de zaak bij akkoord af te doen. In zo'n geval stelden opbrenger en reclamant een akkoord op waarin ieders aandeel in de kosten werd bepaald en de som die de opbrenger zou ontvangen. Deze akkoorden werden in notariële aktes omgezet en moesten aan de raad ter admiraliteit ter goedkeuring worden voorgelegd. Om belasting te ontwijken bleef dat laatste nogal eens achterwege of werden lagere bedragen opgegeven. Goedkeuring werd meestal door de admiraliteit verleend op voorwaarde dat partijen onder ede verklaarden niets meer of minder bedongen te hebben dan in het akkoord was vermeld.
Wanneer prijzen in buitenlandse havens werden opgebracht golden dezelfde regels als voor de in Zeeland bij de admiraliteit ingebrachte prijzen   *  . Omdat er buiten Zeeland weinig controle was op de commissievaarders en de heffing geregeld werd ontdoken, werd deurwaarder Johannes Radaeus op 20 februari 1704 speciaal belast met de opsporing en inning van de rantsoenpenningen over gerantsoeneerde en geaccordeerde prijzen die sinds het begin van de Spaanse Successieoorlog waren veroverd   *  . Wanneer reders weigerden te betalen was hij verplicht dit aan de vendumeester te laten weten. Deze kon de achterstallige bedragen aan rantsoenpenningen dan verrekenen met de aan hen uit te keren buitgelden. Van de door hem tussen 1704 en 1712 geïnde gelden hield de deurwaarder een administratie bij waarin de jaarlijks ontvangen bedragen van de vanuit Middelburg, Zierikzee, Vlissingen en Veere uitgevaren kapers afzonderlijk werden opgetekend.

Kopieën uit de verloren gildeboeken van het chirurgijnsgilde te Middelburg
Datering1501-1765, bijeengebracht door dr D. Schoute
NBFotokopiën in archief Geneeskundige School, inv.nr
Omvang2 alba
Vindplaats

Zeeuws Archief

Als we weer onderzoek kunnen gaan doen in het archief van Middelburg wil ik deze kopieen gaan bekijken.

 

handtekeningen van Katharina Hendrika Schuman, Maria Johanna Schuman, Maarten van Hoove en Abraham Spruijt Schuman. 

handtekening van Maria Spruijt, weduwe van Abraham Schuman.