SPAANSE GRIEP



 

In Nederland stierven binnen enkele maanden 27.000 mensen aan de Spaanse griep. De meeste in de maanden oktober (5506), november (16.960) en december (5321) van 1918. Hele gezinnen stierven. In de zomer van 1918 was een eerste golfje van Spaanse griep ons land overspoeld, maar het aantal slachtoffers bleef toen beperkt. Diegenen die in de eerste golf de griep hadden gehad, kregen in het najaar de griep niet opnieuw.
In het laatste kwartaal waren de provincies Drenthe, Groningen en Overijssel relatief het zwaarst getroffen, met sterfte cijfers van 8,5, 5,9 en 5,2 doden per 1000 inwoners. Zuid-Holland had met 3,2 het laagste sterftecijfer van de Spaanse griep.  Het cijfer voor geheel Nederland was 4,1. De meeste slachtoffers vielen in gemeenten met minder dan 20.000 inwoners en dan met name in gemeenten met slechte woonvoorzieningen. Veel mensen in het Noordoosten van Nederland woonden in eenkamerwoningen en daar sloeg de Spaanse griep vooral toe. Ook was de sterfte hoog in ziekenhuizen en psychiatrische inrichtingen waar mensen die griepverschijnselen vertoonden op één zaal werden verpleegd.