Dit ter bestrijding van de mening van J.C.A.Hezemans in zijn publikatie over de Ill. O.L.V.
Broederschap, die zijn stichtersschap ontkende. Maar zeker onjuist is de betiteling van Mr.
J.R.Hop, bij de herdenking van hat 500 jarig bestaan der Broederschap, toen hij onze.
Gerard van Uden ook nog Heer van Herpen maakte.
Hij was dat toen n.l. in 1318, noch van Uden, noch van Herpen, omdat beide heerlijkheden
reeds lang weer andere Heren hadden.
Waar kwamen die toenmalige heren van dorpen en zelfs gehuchten vandaan?
Ze duiken overal in Oostelijk Brabant op in de alleroudste
giftbrieven aan abdijen. Velen worden er genoemd in het z.g. testament van St. Willibrord.
Voor onze streek is het eerste teken van hun bestaan gelegen in een giftbrief aan de abdij
van Lorsch, uit het jaar 782/83. Ze worden dan onder de verzamelnaam van franci homines
aangeduid, d.i. Frankische mannen.
Volgens de algemeen aanvaarde opvatting zijn deze Frankische mannen de leiders geweest
van de Frankische bevolking, die sedert het wegtrokken der Romeinse bezetting tussen 275 -
350 deze streken overheersten en de oerbevolking, die nog gebleven was, als horigen, zo
niet als lijfeigenen beschouwden. Van een centraalgezag was nog weinig sprake.
Eerst ongeveer twee eeuwen later wist Glodovesh (466 - 511) beter bekend als Clovis, een
Frankenrijk te stichten met Doornik tot hoofdstad. Dat ook deze streek in zijn rijk was
opgenomen is geenszins zeker. Eerst onder Karel de Grote (742 - 814) kan men van een vrij
behoorlijk georganiseerd Rijk spreken.
Zijn zendgraven zagen toe op het toen ingestelde schepenbestuur van belangrijke plaatsen.
De voornaamsten van de Franken kregen deze, of een andere bestuursfunktie in Karels
uitgestrekt gebied, dat half Europa omvatte. Doch toen na zijn dood het centrale gezag
verzwakte, gingen deze bestuursambtenaren zich onafhankelijk gevoelen; werden hun
ambten erfelijk. Daarna gaven ze grote stukken land in leen aan; we zouden ze zetboeren
kunnen noemen. Zij hadden te midden der primitieve woningen der overigen, wat ruimere en
aanzienlijkere woningen, die de oorsprong werden van de talrijke kasteeltjes uit de vroege
middeleeuwen.
Aanvankelijk waren deze behuizingen alleen maar grote hoeven, waar de bezitter zich een
koninkje kon voelen van een min of meer groot gebied.
Zo wagen wij te veronderstellen, dat er in onze gerneente nog vier aanwijsbaar zijn,
n.l. : op Moleneind de Hoge Burcht; op Duifhuis die Wedehaghe; op Zoggel de Hulst en het
z.g. Kasteeltje op de Vorstenburg, dat de Kruisheren in 1638 aankochten, toen zij zich hier
vestigden en waar nu de gebouwen der abdi,j van de Birgittinessen staan. Deze Zusters,
navolgelingen van St. Birgitte van Zweden, wonen reeds meer dan 250 jaren te Uden.
De beste beschrijving van de bewoners dezer streek, toen en gedeeltelijk ook nu nog
toepasselijk, vind ik deze:
De Brabanders zijn de nakomelingen van de Salische Franken, die zich vermengd hebben
met de in die streken reeds woonachtige Germaanse en Keltische stammen.
Van de Franken hebben we misschien het langgerekte geveltype en ons vermaard
driehoekig Marktplein, van die oudere bewoners het kortgeveltype dat in onze gemeente nog
opmerkelijk veelvuldig voorkwam en nog voorkomt.
Zonder twijfel waren de oudste Heren van Uden als afstammelingen van de Graven van
Cuyk, evenals deze Franci homines hiervoor genoemd.
In het Charter van 782/83 bezaten ze nog geen familienaam. Daarin komen alleen de
typische vroeg middeleeuwse namen voor; sommigen ervan al aardig verlatiniseerd, hetgeen
tevens wijst op hun overgang naar het Christendom. Zo worden daarin genoemd:
Alfger, Lantfridus, Ansfrid, Wolfhart, Ansbold, Geravan, Runfridus, Wigbaldus, Walefried,
Wido, Albger, Hildirat, Selirat en Baldericus, zonder verdere aanduiding.
In het Charter van 1191, vier eeuwen later, komen 7 vazallen voor allen met familienaam, in
zoverre was dus de maatschappelijke ontwikkeling voortgeschreden.
Het waren:
Theodorus de Batenborg, Robertus de Litte, Egno de Haren, Hubertus van Beusichem,
Albertus de Langel, Godefridus de Herpen en Hermanus van Loon.
Een van Uden was er niet bij. Of was Godefridus van Herpen ook Heer van Uden?
Zeker behoorde Uden toen nog onder oppergezag van Cuyk, maar of de vroegste Heren van
Uden toen hier nog iets te zeggen hadden, is weer een andere vraag.